Waarom Ai Weiwei niet iedereen kan overtuigen: ‘Schitterende dissident, belabberde artiest’

© Filip Van Roe
Dave Mestdach

Zijn fototentoonstelling loopt nog tot 18 februari in Antwerpen, en straks komt Human Flow in de Belgische bioscoop, zijn documentaire over de vluchtelingencrisis. Aan exposure en engagement ontbreekt het Ai Weiwei allerminst. Maar weegt de kunstenaar in de Chinese wereldster wel even zwaar als de activist?

Als iemand de kroon van meest besproken hedendaagse artiest mag claimen, is het – sorry, Jan De Cock – Ai Weiwei wel. Geen kunstenaar die de voorbije jaren zo vaak de headlines haalde en trending was op Twitter, en voor wie men in zulke dichte drommen naar musea trok. Alleen moet je al ver gaan zoeken om iemand te vinden die uit het blote hoofd een paar werken van de Chinese kunstkolos kan noemen.

Sinds hij in 2008 de Olympische Spelen van Peking boycotte, hoewel hij het vogelneststadion had helpen ontwerpen, is Weiwei in eerste instantie bekend als activist. Hij is een beeldenstormer die de ballen heeft om zijn middelvinger op te steken naar alles wat naar onderdrukking en autoritarisme neigt. En dus ook naar China’s eenpartijregime, met alle bonje van dien. Niet alleen werd hij door de overheid bespied, geslagen en geïntimideerd, in 2011 werd Weiwei ook 81 dagen lang zonder formele aanklacht vastgehouden door de geheime politie, zijn cause célèbre tegen wil en dank.

Wie Weiweis tentoonstelling Mirror in het Fotomuseum van Antwerpen bezoekt, weet dat je dat van die middelvinger letterlijk mag nemen. De fotoreeks Study of Perspective bestaat uit beelden waarin Weiwei de finger geeft aan iconische monumenten en instituten zoals het Louvre en het Witte Huis. De eerste foto nam hij in 1995 op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking, waar zes jaar eerder een studentenprotest bloedig was neergeslagen. Je hoeft geen cursus semiotiek gevolgd te hebben om de pointe te vatten: dit is een welgemeende fuck you aan het adres van de repressieve machten die achter nationalistische symbolen schuilgaan.

Als j’accuse en getuigenis kan Weiweis documentaire Human Flow amper overgewaardeerd worden.

Ook elders op de tentoonstelling regent het statements, bij voorkeur verspreid via de digitale media. In de reeks Photographs of Surveillance richt Weiwei zijn webcams op de agenten die hem de klok rond in de gaten hielden, om de rollen ook eens om te draaien. In Fairytale Portraits fotografeert hij 1001 modale Chinezen naast de ambassade van het land waarvoor ze een reisvisum hopen te verkrijgen, voor de meesten een sprookje. Maar de expo opent met Weiweis beroemdste beeld, dat in 2009 de wereld rondging. Het is de selfie die hij maakte in een hotellift nadat hij midden in de nacht met harde hand door de politie was opgepakt. Met één flits van zijn smartphone belicht Weiwei de onderdrukking van miljoenen Chinezen én de kracht van sociale media als hedendaagse agitprop.

'Hanging Man' uit 1985, een gezicht gemaakt uit een vervormde kleerhanger.
‘Hanging Man’ uit 1985, een gezicht gemaakt uit een vervormde kleerhanger.

Roestige nagel

Kunst en kritiek, ernst en scherts, werk en privé lopen bij Weiwei, die inmiddels in Berlijn woont, naadloos dooreen, in die mate dat het moeilijk is om de privépersoon nog van de kunstenaar te scheiden. Hoewel hem dat in de vrije wereld naam, faam, 365.000 Twitter-volgers en tentoonstellingen in topmusea heeft opgeleverd, is ook buiten Chinese regeringskringen niet iedereen van zijn kunstjes overtuigd. Zijn werk is allang overschaduwd door zijn activiteiten als activist. Daar zullen selfies met Al Gore en Elton John, of de neolithische vazen die hij stukgooit, niets aan veranderen.

Wie de man deletet, of de socialemediamythe achter het werk wegdenkt, ontdekt een neodadaïst annex conceptualist die wel erg vaak op dezelfde, roestige nagel klopt. Al jaren blijkt Weiwei tuk op het hermodelleren van Chinees antiek tot nieuwe objecten, om op die manier de relatie te onderzoeken tussen het verleden van zijn communistische heimat en de consumptie- en vernieuwingsdrift die daar is uitgebroken.

Hij overschilderde eeuwenoude vazen met het logo van Coca-Cola. Hij maakte foto’s van zichzelf terwijl hij een urne uit de Han-dynastie te pletter gooide, en hij haalde Ming-meubelen uiteen om er absurde hybrides mee te assembleren. Best stout en komiek, allemaal. Alleen kun je het esthetisch en intellectueel bezwaarlijk top noemen. Bovendien is het inmiddels al dik honderd jaar geleden dat Marcel Duchamp – Weiweis artistieke held – een urinoir op een sokkel zette, het grijnslachend tot kunst doopte, en daarmee pas écht een middelvinger richting establishment opstak.

Anders gezegd: wat Weiwei doet is, hoewel originaliteit vaak wordt overschat, al ontelbare keren eerder, vernuftiger en radicaler gedaan. Zijn dada is nieuwe dingen creëren door oude te vernietigen of te verminken, en daarmee commentaar leveren op de Chinese overheidspolitiek die het rijke, culturele verleden platwalst onder het mom van de grote kapitalistische sprong voorwaarts. De vraag die hij stelt, bij voorkeur door een megafoon, luidt: welk prijskaartje hangt er aan die politiek vast? En ook: hoeveel tempels moeten er, in China en daarbuiten, plaatsmaken voor woonblokken vooraleer men zal beseffen dat de sociale en economische kloven niet meer te dichten vallen?

Een gebrek aan engagement kun je Weiwei dus niet aanwrijven. En de manier waarop de Chinese overheid hem de mond tracht te snoeren, is zo verwerpelijk dat het Weiweis zaak én zijn popsterrenstatus alleen maar versterkt. Dat neemt niet weg dat Weiwei een kunstenaar is die niet met vraag- maar met uitroeptekens werkt, en al te vaak in kapitalen schrijft. Binnen de Chinese context is dat moedig, nuttig en wellicht nodig. Daarbuiten is het vaak plomp, puberaal en oppervlakkig, als de artistieke arbeid van een balorige tiener die wil testen hoe ver hij kan gaan. Vier doeken met fleurige neonletters die samen ‘FUCK’ spellen. De landkaart van China uit zeventiende-eeuws meubilair snijden of bricoleren met blikken babyvoeding. Een regenjas met condoom op kruishoogte als metafoor voor het aidstijdperk. Een klassiek ogende, marmeren arm die de middelvinger opsteekt. Ai Ai Ai, toch.

'June 1994', waarop Weiweis vriendin haar rok optilt op het Plein van de Hemelse Vrede.
‘June 1994’, waarop Weiweis vriendin haar rok optilt op het Plein van de Hemelse Vrede.

Wat je ziet, en verwacht, is wat je krijgt. Maar kunst moet het publiek niet geven wat het wil of verwacht; het moet geven wat het nodig heeft, zeker wanneer je het museum bezigt als plek voor activisme. Bovendien geldt dat wat dissident is in het Oosten kan verwateren tot conventie en een goed in de markt liggend product in het Westen. En Weiwei is te slim en te kosmopolitisch – hij woonde jaren in New York en haalt zijn inspiratie bij Marcel Duchamp, Andy Warhol, Jasper Johns en consorten – om dat niet te beseffen.

Geen wonder dat Weiwei ook in kunstkringen de nodige ‘haters’ heeft – om in het jargon van het internet te blijven, een medium dat hij, op het naïeve af, als een zegen voor de democratie beschouwt. Niru Ratnam van het Britse kunsttijdschrift ArtReview noemde hem ‘de perfecte Aziatische kunstenaar voor luie westerse curatoren’, zinspelend op de merknaam die @aiww geworden is. De Amerikaanse criticus Jed Perl fileerde zijn kunst in het essay ‘Noble and ignoble: wonderful dissident, terrible artist’. En de Italiaanse topcurator Francesco Bonami ging nog een stap verder. Die fulmineerde: ‘Ai Weiwei hoort wel degelijk in de gevangenis thuis. Niet vanwege zijn dissidentie, maar vanwege zijn kunst.’

Wraakodyssee

Het is verleidelijk om het leven van Ai Weiwei te zien als een performance die ondertussen al zestig jaar duurt, als een langgerekte wraakodyssee tegen onrecht en grote roergangers allerhande. Tenslotte is hij de zoon van de modernistische dichter Ai Qing, die ook al vreselijk te lijden had onder overheidsrepressie. In de jaren zestig werden hij en zijn jonge gezin door de Chinese leider Mao Zedong naar een heropvoedingskamp in de Gobiwoestijnverbannen.

Toch is Weiwei niet altijd een agent-provocateur geweest, laat staan een succesvol kunstenaar. In 1981 toog hij als cultureel uitwisselingsstudent naar New York, maar daar brak hij geen potten. In zijn New Yorkse periode worstelde hij vooral met zichzelf en de clash der culturen, en diende hij bij te klussen als ober en straatkunstenaar. Toen hij in 1993 naar China terugkeerde om mee voor zijn zieke vader te zorgen – Ai Qing zou overlijden in 1996 – ging dat bijgevolg geruisloos voorbij.

Beroemd en berucht werden hij en zijn kunst pas toen hij ook tegen het Chinese regime begon te schoppen. Een van zijn eerste subversieve daden was de zwart-witfoto June 1994, waarop Weiweis vriendin haar rok optilt op het Plein van de Hemelse Vrede. Zulke taboedoorbrekende en gechargeerde werken werden ondergronds verspreid en verkocht. Toen wat later ook in het Westen de vraag naar Chinese kunst toenam, was Weiwei er als eerste bij om vakkundig verminkte, op westerse maat gesneden antieke urnen, vazen en tafels naar de Chinese censuur te mikken.

Toch zou het nog duren tot 2008 vooraleer de overheid echt genoeg had van zijn ‘staatsgevaarlijke’ kunst. En vooral van Weiwei zelf. Toen de regering na de verwoestende aardbeving in de provincie Sichuan weigerde om de namen van de slachtoffers vrij te geven – waaronder zeker vijfduizend kinderen die bedolven raakten onder de slecht onderhouden schoolgebouwen – besloot Weiwei zelf op zoek te gaan naar hun identiteit. Van dat onthullende onderzoek bracht hij verslag uit op zijn veelgelezen blog, die door de Chinese overheid al gauw werd geblokkeerd. Na een hele reeks incidenten volgde in 2011 Weiweis arrestatie en veroordeling, zogezegd wegens belastingfraude.

'Sunflower Seeds', een mooie metafoor voor de machinalisering van het moderne China.
‘Sunflower Seeds’, een mooie metafoor voor de machinalisering van het moderne China.

Een vleugje narcisme

Aangezien Weiwei sindsdien zelf een vluchteling is, hoeft het niet te verbazen dat hij zich de voorbije jaren aan de wereldwijde vluchtelingencrisis heeft gewijd. Dat resulteerde in de documentaire Human Flow, die in première ging op het Filmfestival van Venetië en deze maand ook in de Belgische bioscopen komt. Drie jaar lang trok Weiwei met zijn alomtegenwoordige digitale camera naar in totaal 21 landen – van Duitsland, over Syrië en Irak, tot Mexico en de Verenigde Staten. Als de film ergens in slaagt, dan wel dat hij de pandemische omvang van de humanitaire ramp duidelijk maakt.

Als j’accuse en getuigenis kan Human Flow daarom amper overgewaardeerd worden. Alleen mist Weiwei het metier als filmmaker om zijn drie uur durende stroom aan hartverscheurende impressies tot een krachtig, vormelijk voldragen document te smeden. Bovendien kan hij het niet laten om ook zijn film te vertroebelen door een vleugje narcisme. Zelfs in het verhaal van de 65 miljoen vluchtelingen wereldwijd brengt hij zichzelf te pas en te onpas in beeld, zie je hem selfies nemen met Syriërs, Kenianen, Rohingya en vluchtelingwerkers, terwijl een grondige politieke analyse en een narratief ontbreken.

Weiweis beroemdste beeld: de selfie die in 2009 de wereld rondging nadat hij was opgepakt.
Weiweis beroemdste beeld: de selfie die in 2009 de wereld rondging nadat hij was opgepakt.

Het is niet de eerste keer dat Weiwei zich in zijn engagement voor de vluchtelingen vergaloppeert. Het dieptepunt bereikte hij twee jaar geleden, toen hij tijdens een benefietgala in Berlijn vroeg aan de aanwezigen om zich solidair te tonen door een selfie te nemen gewikkeld in een reddingsdekentje. Bovendien bestond hij het om een foto van zichzelf te laten maken in dezelfde pose als Alan Kurdi, het driejarige jongetje dat even tevoren dood was aangespoeld aan de Turkse kust, een beeld dat de wereld choqueerde. Het zijn stunts die even misplaatst, potsierlijk als egomaan zijn. Je zult tenslotte maar op een gammel en overbevolkt bootje richting Fort Europa dobberen, in de schriele hoop op een beter leven, om na je barre survivaltocht bemiddelde culturo’s breedgrijnzend hun medeleven te zien tweeten.

Uiteraard kun je daarmee het proces niet maken van Ai Weiwei. Sommige van zijn werken zijn wel degelijk spot-on. Denk maar aan het tapijt van miljoenen zonnebloempitten uit handgemaakt porselein waarmee hij in 2010 de turbinehal van Tate Modern sierde, een mooie metafoor voor de machinalisering van het moderne China. Of aan het tragikomische Hanging Man uit 1985, een gezicht gemaakt uit een vervormde kleerhanger. Bovendien verdient Ai Weiwei voor zijn onvermoeibare strijd voor de vrije meningsuiting en de mensenrechten niets minder dan een standbeeld. Alleen kun je dat beter uitbesteden aan een andere en bétere kunstenaar. Tenzij je natuurlijk wilt eindigen met een grotesk geraamte uit verminkt antiek dat zijn middelvinger opsteekt terwijl het een selfie neemt. Je kunt kunst veel vergeven, zeker wanneer ze onrecht tackelt. Maar niet dat ze kitsch is.

De documentaire Human Flow van Ai Weiwei komt vanaf 24 januari in de zalen. De fototentoonstelling Mirror loopt nog tot 18 februari in het FOMU in Antwerpen.

Ai Weiwei

– 1957: geboren in Peking, China

– 1978: schrijft zich in aan de filmacademie van Peking

– 1981: gaat Engels en kunst studeren in de VS

– 1983: trekt naar New York, waar hij werkt als ober, koerier, schoonmaker en straatkunstenaar, in afwachting van zijn doorbraak

– 1993: keert terug naar China

– 1995: eerste buitenlandse expo in Göteborg, Zweden

– 2003: richt design- en architectuurstudio FAKE op

– 2005: plaatst zijn eerste blog op Sina Weibo, het grootste internetplatform van China

– 2011: wordt gearresteerd, wat resulteert in wereldwijd protest

– 2015: krijgt zijn paspoort terug en verhuist naar Berlijn

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content