Troubles in Noord-Ierland, de loden jaren
Met het Goedevrijdagakkoord kwam er in 1998 een einde aan het conflict in Noord-Ierland tussen Britsgezinde protestanten en Iersgezinde katholieken. Vandaag geldt het Noord-Ierse vredesproces wereldwijd als een succesverhaal. Maar hoe ontstonden de troubles?
Midden vorige eeuw was Noord-Ierland een vredige en rustige provincie. Hoewel katholieken en protestanten doorgaans in gescheiden werelden leefden, was er geen openlijke vijandigheid tussen beide groepen. Maar er was wel ongelijkheid en discriminatie. De protestanten hadden bijna alle sleutelposities in de politiek en economie van Noord-Ierland in handen. Katholieken hadden het beduidend moeilijker om goede jobs, sociale woningen of overheidssteun te krijgen.
De scheepswerf Harland & Wolff in Belfast groeide uit tot een haast symbolisch voorbeeld van die ongelijkheid. Er werkten duizenden werknemers, van wie slechts enkele honderden katholiek waren. De discriminatie was dus reëel, maar binnen de katholieke gemeenschap bestond er ook een behoorlijke sociale druk om sowieso níét in een protestants bolwerk als Harland & Wolff te gaan werken.
Protestanten, katholieken, unionisten, loyalisten, nationalisten, republikeinen, …
Protestants
Unionisten zijn voorstanders van een blijvende unie tussen Noord-Ierland, Engeland, Wales en Schotland. Zij willen dus dat Noord-Ierland een onderdeel blijft van het Verenigd Koninkrijk.
Loyalisten zijn loyaal aan de Britse Kroon. De term wordt gebruikt om binnen de unionistische strekking radicale, gewelddadige groepen aan te duiden. Voorbeelden van loyalistische paramilitaire groepen zijn de Ulster Volunteer Force (UVF), de Ulster Freedom Fighters (UFF) en het Red Hand Commando.
Katholiek
Nationalisten zijn voorstanders van een onafhankelijk en verenigd Ierland, waar ook Noord-Ierland deel van uitmaakt.
Republikeinen streven naar een onafhankelijke Republiek Ierland die het volledige Ierse eiland omvat. Het Iers Republikeins Leger is de meest gekende republikeinse paramilitaire organisatie.
In Derry, de op een na grootste stad van Noord-Ierland, was de achterstelling van katholieken misschien wel het meest zichtbaar. De protestantse Ulster Unionist Party (UUP) was er al sinds 1925 aan de macht. De stad telde nochtans meer katholieke dan protestantse inwoners: zo’n 75 procent van de inwoners was katholiek. Maar als gevolg van gerrymandering (het manipuleren van de grenzen van kiesdistricten) zaten er in de gemeenteraad toch vooral vertegenwoordigers van unionistische protestanten. Die protestanten woonden in de historische binnenstad, katholieken in de aangrenzende wijken Bogside en Creggan. De woningnood in de katholieke wijken was hoog, vaak woonden er noodgedwongen meerdere gezinnen samen onder één dak.
De burgerrechtenmarsen
Het aloude conflict over de opdeling van het Ierse eiland en de Britse aanwezigheid in het noorden smeulde in de vroege jaren 1960 wel op de achtergrond, maar de katholieke inwoners klommen niet massaal op de barricaden voor een verenigd Ierland. Woningnood, werkloosheid en sociale achterstelling bezorgden hen al voldoende kopzorgen. Dat sociale ongenoegen leidde in 1967 tot de oprichting van de Noord-Ierse burgerrechtenbeweging NICRA. De organisatie kwam op tegen de discriminatie van katholieken, maar was geen uitgesproken katholieke vereniging. Ook protestanten sloten zich aan. NICRA organiseerde op 24 augustus 1968 een burgerrechtenmars die vredig en waardig verliep.
Terence O’Neill, sinds 1963 premier van Noord-Ierland, had oren naar de verzuchtingen van de katholieke minderheid. Hij ondernam pogingen om de discriminatie weg te werken en om de katholieken meer te betrekken bij het beleid. Het zag er even naar uit dat de sociale en politieke achterstelling van de katholieken via politieke weg kon worden opgelost. Maar O’Neill botste al snel op weerstand binnen zijn eigen unionistische partij. Meer radicale unionisten wantrouwden de burgerrechtenbeweging. Voor hen was die slechts een dekmantel voor Iersgezinde republikeinen die zich wilden afscheuren van het Verenigd Koninkrijk.
Heel anders verliep de tweede grote burger-rechtenmars, op 5 oktober in Derry. Zo’n tweeduizend demonstranten verzamelden en probeerden tot in het stadscentrum door te dringen, wat het stadsbestuur vooraf verboden had. De Noord-Ierse politie of RUC, die bijna uitsluitend uit protestanten bestond, begon op de menigte te slaan. Die avond zag heel het Verenigd Koninkrijk op televisie hoe de demonstranten ongemeen hard waren aangepakt. Historici markeren die datum als het begin van de Troubles, een periode van dertig jaar onrust en geweld.
In Derry hielden de eerste confrontaties maandenlang aan. Brave burgers die zich jarenlang hadden neergelegd bij de protestantse suprematie, waren daar plots niet meer toe bereid. De bewoners van Bogside barricadeerden hun wijk. Jonge Ieren, zoals de latere IRA-leider Martin McGuinnes, gingen tijdens hun lunchpauze en na hun werkdag stenen gooien naar de politie.
Het conflict escaleert
De échte grote uitbarsting kwam er in augustus 1969. Na nieuwe rellen in Derry sloeg de vonk over naar Belfast. Geïnspireerd door de gebeurtenissen in de Bogside begonnen nationalisten in Belfast barricades aan te leggen. Dat werkte bij de protestanten als een rode lap op een stier. In de nacht van 14 augustus drongen honderden mannen de katholieke wijk binnen met fakkels en stokken. Vele huizen gingen in vlammen op. Tijdens twee nachten van rellen en brandstichtingen lieten vijf katholieken en twee protestanten het leven.
Noord-Ierland kon de onlusten niet alleen de baas. De Britse regering zette daarom het leger in om een einde te maken aan de brandstichtingen en plunderingen. Dat leverde beelden op die enkele jaren later compleet surrealistisch zouden aandoen: katholieken verwelkomden de Britse troepen als helden en verbroederden met de soldaten. Tegelijk overheerste er een gevoel van bitterheid. Wat in Belfast had plaatsgevonden, beschouwden de Noord-Ierse katholieken als een pogrom. Hun huizen waren in brand gestoken en de politie had niets gedaan om de brandstichtingen te stoppen. Bovendien bleven de katholieken met een prangende vraag zitten: ‘Waarom had het IRA hen niet geholpen toen ze werden aangevallen?’
Een aantal jonge leeuwen van het IRA zat na de onlusten met eenzelfde gevoel. Ze vonden dat hun organisatie had gefaald. Dat leidde tot een interne breuk en de oprichting van het Provisional IRA. Die groep zag geen heil meer in een IRA dat vooral theoretische discussies voerde over een verenigd socialistisch Ierland. Het IRA moest volgens hen opnieuw een leger worden in plaats van een debatclub. Voortaan zou de macht komen uit de loop van een geweer. Het enige probleem was dat de Provisionals bijna geen geweren hadden. Dus klopten ze aan bij de Ierse diaspora in de Verenigde Staten. De volgende jaren werden duizenden wapens clandestien over de Atlantische Oceaan verscheept om het vernieuwde IRA te bevoorraden.
Tijdens de jaren 1970 escaleerde het conflict. Een burgeroorlog was begonnen. Aanslagen, ontvoeringen en moorden volgden elkaar in snel tempo op. Het IRA begon een bommencampagne, protestantse paramilitaire groeperingen plukten katholieken van de straat en molesteerden hen of sneden hen de keel over. De verbroedering tussen katholieken en Britse troepen hield niet lang stand. Na een aantal incidenten gingen de katholieke nationalisten het leger als een bezettingsmacht beschouwen. Het IRA pleegde aanslagen tegen militairen en de regering in Londen reageerde met keiharde repressie. Toch bleef op veel plaatsen in Noord-Ierland het leven zijn gewone gang gaan. De mensen brachten hun kinderen naar school, gingen naar hun werk en deden boodschappen in supermarkten met goed gevulde winkelrekken. De Troubles bleven beperkt tot bepaalde wijken. Maar daar wogen ze als lood. Geen protestant die het in zijn hoofd haalde om in Belfast door een katholieke wijk te wandelen, of omgekeerd. Bussen kwamen niet meer in de katholieke wijken wegens het gevaar. Hun rol werd er overgenomen door goedkope taxidiensten. Niet zelden vloeide een deel van de inkomsten daarvan naar het IRA.
Met horten en stoten op weg naar vrede
De Britse overheid was tot over haar oren verstrikt geraakt in het conflict. Pas in de jaren 1990 ging de regering inzien dat meer repressie niet zou helpen om het IRA klein te krijgen. Ook binnen het IRA beseften sommigen dat ze met geweld alleen geen structurele oplossingen zouden bereiken. Sinn Féin, de politieke vleugel van het IRA, trad alsmaar meer op de voorgrond.
In de vroege jaren 1990 werden er schuchtere stappen gezet in de richting van vrede. Na een periode van aftasten, voorzichtige verklaringen, wapenstilstanden en nieuwe aanslagen konden er echte vredesgesprekken van start gaan. Met premier Tony Blair kwamen de gesprekken in 1997 in een stroomversnelling, maar de uitkomst bleef lange tijd hoogst onzeker. Op 10 april 1998 stemden zowat alle betrokken politieke formaties eindelijk in met een vredesplan dat de geschiedenis zou ingaan als het Goedevrijdagakkoord. Zowel de Ulster Unionist Party van David Trimble, de gematigd nationalistische SDLP van John Hume als Sinn Féin schaarden zich achter het akkoord. Slechts één belangrijke partij bleef zich verzetten: de unionistische DUP van de radicale dominee Ian Paisley. De oude brulboei was gelukkig niet in staat om het vredesproces tegen te houden. De inwoners van Ierland en Noord-Ierland bekrachtigden het akkoord in een referendum.
Het Goedevrijdagakkoord was bewust vaag gehouden, met doelstellingen die pas in de toekomst moesten worden gerealiseerd. Het bepaalde onder meer dat Noord-Ierland deel zou kunnen worden van Ierland, als een meerderheid van de bevolking daarvoor zou kiezen. Aangezien er nog altijd meer protestanten dan katholieken in Noord-Ierland woonden, wist iedereen echter dat de band met het Verenigd Koninkrijk niet meteen zou worden doorgeknipt. De Noord-Ierse regering zou voortaan verplicht worden samengesteld uit vertegenwoordigers van beide bevolkingsgroepen. Het akkoord maakte dus een einde aan de langdurige politieke dominantie van de unionisten. Verder waren er afspraken over de ontwapening van de paramilitaire groepen, de vrijlating van gevangenen en de hervorming van de RUC. Het akkoord was een belangrijke stap in het vredesproces, maar geen schakelaar waarmee de toestand van ‘oorlog’ naar ‘vrede’ werd gedraaid. Alleen al de vorming van een gemengde regering bleek een aartsmoeilijke klus. Voormalige gezworen vijanden moesten immers plots samen een regering vormen.
Ook voor de Noord-Ierse bevolking was de mentale omslag niet eenvoudig. Een meerderheid van de inwoners had het akkoord wel goedgekeurd, maar velen moesten toch even slikken wanneer ze met de praktische gevolgen ervan werden geconfronteerd. Dat was onder meer het geval voor de protestanten, toen ze hoorden dat een voormalig IRA-leider, Martin McGuinness, hun nieuwe minister van Onderwijs werd. McGuinness belichaamde wel de hoop dat zelfs de diepste tegenstellingen overwonnen konden worden. In een latere regering werd McGuinness immers vicepremier in de regering van Ian Paisley. Hoewel die combinatie op voorhand werd aangekondigd als een explosieve cocktail, konden beide heren het tot hun eigen verbazing wonderwel met elkaar vinden.
Ondertussen voltrok het vredesproces zich met horten en stoten. In de zomer van 1998 bedreigden enkele zware aanslagen het vredesproces. Een heikele kwestie bleef de ontwapening, waar het IRA slechts zeer schoorvoetend mee begon. Ook in de jaren 2000 schrikten bomaanslagen en executies Noord-Ierland op. Maar de chaos van de donkerste dagen van de Troubles keerde niet terug. Dertig jaar van spanningen hadden meer dan 3600 mensenlevens geëist. Op enkele splintergroepen na was en is iedereen in Noord-Ierland het geweld moe. Daar kunnen zelfs het brexitreferendum en de gedoogsteun van de Democratic Unionist Party (DUP) aan de regering van Theresa May voorlopig geen verandering in brengen.
Dit artikel komt uitKnack Historia: Van Empire tot Brexit – 500 jaar Britse Rijk. De volledige uitgave kunt uhierbestellen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier