Moeten de Britten zich excuseren voor hun historische aanwezigheid in India?
Is de historische rol van het Britse Rijk iets waar je fier op bent of iets waar je je voor schaamt? In een recente enquête bevestigde 59 procent van de ondervraagde Britten best trots te zijn op de rol die hun natie tweehonderd jaar lang speelde. Maar niet iedereen denkt er zo over.
Onderzoeksgroep YouGov peilde in 2016 naar de houding van de Britten ten opzichte van hun koloniale verleden. Naast de bijna 60 procent die trots was op het verleden en de 20 procent die geen mening had, voelde de overige 20 procent veeleer schaamte bij de koloniale herinnering. De helft van de Britten was ervan overtuigd dat ‘hun’ aanwezigheid de kolonies veeleer vooruit had geholpen. Een derde van de ondervraagden voelde heimwee naar de koloniale periode en wenste dat het Verenigd Koninkrijk vandaag nog steeds de touwtjes in handen hield. In een tijd waarin het Verenigd Koninkrijk zijn rol in de wereld herdefinieert, is deze positieve, nostalgische kijk niet vreemd. Het ‘roemrijke’ verleden maakt nog steeds deel uit van het Britse collectieve geheugen en van de rol die het land zichzelf toebedeelt.
Een lange spiraal van geweld
Moet het Verenigd Koninkrijk zich schamen voor zijn koloniale verleden in Brits-Indië? Of hielpen de Britten het land net vooruit? De laatste jaren woedt daarover een debat.
In een notendop
Begin 17de eeuw meerde de Britse Oost-Indische Compagnie aan in India, toen al een economische en demografische grootmacht. De handelaars van de Compagnie kregen de steun van de Mogolkeizers die over het grootste deel van het Indische subcontinent heersten. Hoewel in naam een bedrijf regeerde de Compagnie tegen 1815 over veertig miljoen Indiërs. Na een opstand in 1857 nam de Britse staat de fakkel van de Britse Oost-Indische compagnie over. In de periode van de Britse ‘Raj‘ of ‘overheersing’ (1858-1947) was het dagelijkse bestuur in handen van een gouverneur-generaal. Dat bleef zo tot India en Pakistan in 1947 onafhankelijk werden.
Historici die de verdiensten van het Britse Rijk in de verf willen zetten, wijzen erop dat Brits-Indië geregeerd ‘wilde’ worden. Een deel van de Indische elite steunde inderdaad het Britse regime, of werkte in ieder geval niet tegen. Op het hoogtepunt van het regime woonden twintigduizend Britten in Brits-Indië, tegenover driehonderd miljoen Indiërs. Het succes van het koloniaal systeem valt enkel te verklaren door een samenwerking tussen de Britten enerzijds en een deel van de lokale bevolking anderzijds. Indiërs hielden het koloniale leger en de politiemacht sterk en vormden de ruggengraat van het Britse bestuur.
Hoewel de medewerking van die (boven)laag inderdaad een belangrijke factor was in het welslagen van het Britse bestuur, klopt het natuurlijk niet dat iedere Indiër de Britten als rechtmatige heersers zag. Wie onderdrukt werd en in armoede leefde, kon het weinig schelen of die onderdrukker een Islamitische keizer, een Brits bedrijf of de Britse staat was. Een deel van de Indiërs kwam bovendien wel degelijk in opstand. En waar protest kwam, reageerde het Verenigd Koninkrijk met ijzeren vuist.
Religieuze inmenging en technologische en sociale hervormingen staken in 1857 het vuur aan de lont van een grootschalige opstand. Indiase soldaten in dienst van de Britten sloegen aan het muiten. Aan de kant geschoven aristocraten en lokale prinsen steunden de oproer en ook verarmde boeren sloten zich aan. De opstand verspreidde zich over Noord- en Midden-India en duurde 1,5 jaar. Beide zijden maakten zich schuldig aan extreem geweld. Indische opstandelingen moordden Britse mannen, vrouwen en kinderen uit. De Britse represailles deden niet onder in wreedheid en willekeur. Deze ‘Indische opstand’ of, minder neutraal, ‘de Eerste Indiase Onafhankelijkheidsoorlog’ betekende het einde van de Oost-Indische Compagnie. India kwam nu onder direct bestuur van de Britse regering. Om verder orde op zaken te stellen, beloofde koningin Victoria de Indische bevolking dezelfde rechten als de andere Britse onderdanen.
De periode van de Britse Raj betekende echter niet het eindpunt van onenigheid en geweld. Exemplarisch daarin is de slachting van Amritsar uit 1919. Indische opstandelingen voegden zich bij een groep feestvierende stedelingen in een tuin in Amritsar en negeerden zo een Brits verbod op samenscholing. Het antwoord van de Britten was buiten alle proporties. Militairen omcirkelden het plein en openden het vuur op de burgerbevolking. Volgens de officiële cijfers stierven er 359 mensen in Amritsar. In werkelijkheid liep het dodental wellicht op tot meer dan duizend. Ondanks de steun van enkele vooraanstaande Britten, zoals schrijver Rudyard Kipling én het Britse Hogerhuis, verloor de verantwoordelijke generaal, Reginald Dyer, zijn rang. De volgende decennia plaatsten de Indische nationalisten dit bloedbad centraal in hun propaganda. Tot vandaag is Amritsar hét symbool van de vele (onschuldige) levens die de Britse kolonisator nam om zijn grip op de kolonie te verzekeren.
Niet enkel kommer en kwel
In het najaar van 2016 ontmoette Theresa May de Indiase premier Narendra Modi in New Delhi. Naar aanleiding van het bezoek pleitte een oppositielid in het Indiase parlement voor publieke excuses van het Verenigd Koninkrijk voor de slachting van Amritsar en opperde een symbolische herstelbetaling. Zijn speech werd meer dan een miljoen keer gedeeld op de sociale media, maar leidde (voorlopig) niet tot een Brits gevolg. Na een bezoek aan Amritsar in 2013 weigerde eerder ook David Cameron zich officieel te verontschuldigen. Cameron erkende wel dat het Britse koloniale beleid zijn donkere kanten kende, maar daarnaast bracht hij toch ook de verwezenlijkingen van het Britse Rijk in herinnering. De Britse overheersing bracht de Indiërs immers niet enkel kommer en kwel.
De oproep van Cameron sluit aan bij de visie van historicus Nial Ferguson. In zijn werk ‘Empire’ (2003) erkent Ferguson de wandaden van de Britse Oost-Indische Compagnie en van de Raj. Toch pleit hij ervoor om ook de andere kant van de medaille te belichten. India voer wel bij de kolonisatie. Dat we vooral de zonden onthouden, komt volgens Ferguson doordat wij de Britse verdiensten als vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen. Zowel onder de Oost-Indische Compagnie als tijdens de Britse Raj ontstonden nieuwe handelsmogelijkheden en investeerden de Britten in infrastructuur. De Britten plaveiden de weg voor vrijhandel en lagen aan de basis van een ongeziene arbeidsmobiliteit. De Indiërs kregen met de introductie van het Engels een wereldtaal. De Britten hervormden het leger, het wetboek, het onderwijs, het bankensysteem en de centrale administratie. Na de onafhankelijkheid stond het Britse parlement model voor wat vandaag de grootste democratie van de wereld is.
Bovendien vraagt Ferguson zich af of een minder bloederig pad richting moderniteit wel mogelijk was geweest. Voor de komst van de Britten regeerden Indische prinsen zonder het minste mededogen over een verarmde en onderdrukte bevolking. Volgens Ferguson was het in de kolonies van andere naties ook niet beter, integendeel. Frankrijk onteigende de inwoners van Algerije en Indochina systematisch van hun grond en het Japanse antwoord op een opstand in 1905 leidde tot de dood van zesduizend Koreanen. Volgens Ferguson was de gemiddelde Indiër beter af onder Britse dan onder Franse, Belgische of Japanse vlag.
Profijt voor een beperkte groep
Brits ingrijpen in de kolonie kostte het leven aan miljoenen burgers. Anderzijds lieten de Britten nieuwe structuren en ideeën na. De vraag blijft of de Britten zich wel op de borst mogen kloppen voor hun ‘verdiensten’. Wie kwamen ze ten goede en ten koste waarvan? Bij haar kroning beloofde koningin Victoria om de arme, inheemse bevolking te beschermen en hen civilisatie te brengen. Daarbij vergat ze dat Delhi al voor de komst van de Britten een internationale handelsstad was. De Indische markt maakte in 1700 een vierde van de globale handel uit. Vele historici ontkennen daarom dat Indië de Britten nodig had om vooruitgang te boeken. De Britse injectie van spoorwegen, wetenschap en technologie kwam er bovendien niet uit een goedbedoelde missiedrang, maar diende om de grip op de kolonie te versterken. Brits-Indië moest het moederland verrijken.
Sporen door India
Onder Britse impuls vertakte zich tegen 1900 een spoorwegennet van zo’n 40.000 kilometer over Brits-Indië. De economische voordelen van de nieuwe manier om goederen te vervoeren waren immens en ook sociaal doorbrak het spoornet grenzen. Door de lage ticketprijs bereikten miljoenen mensen plekken waar ze vroeger enkel van konden dromen.
Groot-Brittannië exporteerde de industriële revolutie. Die had zowel grondstoffen als een afzetmarkt nodig. De wagons die over de Indische spoorwegen reden, werden echter niet ter plaatse maar in Britse fabrieken geproduceerd, ze dienden aanvankelijk voornamelijk om legermateriaal te vervoeren. Handgetouwen maakten plaats voor machinaal aangedreven spin- en weefmachines. Het hoeft echter weinig betoog dat het niet de arbeiders in de nieuwe manufacturen waren die de winst binnenhaalden. Integendeel, de nieuwe werkwijze betekende de doodsteek voor kleine huiswevers.
De export van Indië naar het Verenigd Koninkrijk zorgde voor monoculturen en afhankelijkheid. Indische boeren schakelden massaal over op de productie van thee en katoen voor de Britse markt. Door die eenzijdige teelten ontstonden er op het einde van de 19de eeuw gigantische voedseltekorten. De Britten keken de volgende decennia machteloos toe hoe miljoenen mensen omkwamen van de honger.
Slechts een klein deeltje van de immense opbrengsten vloeide naar de kolonie terug. Een deel van de Indiërs profiteerde wel van de Britse aanwezigheid. De hulp van lokale prinsen, grootgrondbezitters, soldaten en geschoolde Indische ambtenaren was immers onderdeel van de Britse strategie om het land te besturen.
Chaos aan het roer
De taal en cricket, dat zien de aanvechters van ‘koloniale nostalgie’ als de enige mogelijke verdiensten van het Rijk. De Britse aanwezigheid bracht het leeuwendeel van de bevolking vooral armoede en ontwrichting. Was India in de 17de eeuw een welvarend land, dan liet het Verenigd Koninkrijk het in 1947 berooid achter. Het Bruto Nationaal Product was zeer laag. Slechts 0,2 procent van de dorpen had elektriciteit en de meeste mensen verplaatsten zich met paard en os. Een verklaring voor die terugval ziet historicus Jon Wilson in de stuurloosheid van het Britse Rijk. In ‘The Chaos of Empire’ (2016) doorprikt hij de illusie van het Britse Rijk als een goed geoliede machine. De hedendaagse nostalgische koloniale herinnering teert op ontzag voor de krachtdadige en efficiënte wijze waarop de Britten hun rijk bestuurden, terwijl volgens Wilson vooral chaos regeerde. De imposante koloniale standbeelden en gebouwen verhulden dat de Britten amper wisten waar ze mee bezig waren. Een plan ontbrak.
Britse Indiërs
Een goed voorbeeld van hoe de Britse aanwezigheid niet alle bevolkingsklassen gelijk trof, is het onderwijs in de kolonie. Het aantal mensen dat toegang kreeg tot lagere en middelbare scholing nam toe onder deRaj, maar bleef erg laag ten opzichte van de toenmalige Europese standaard. In 1946 was slechts twaalf procent van de Indiase bevolking geletterd. Om een pro-Britse en volgzame bovenlaag te creëren, introduceerde het Verenigd Koninkrijk zijn universitaire systeem in India. Slechts een fractie van de bevolking profiteerde daarvan. Indiase universitairen moesten bovendien vooral ‘Brits’ worden. Of zoals een Conservatieve politicus in 1835 stelde:‘We must do our best to form a class of persons, Indian in blood and colour, but English in taste, in opinions, in morals, and in intellect.’
De zwartste episodes binnen de koloniale geschiedenis kwamen er door dat wanbeleid en door de onwil van de Britse elite om rekening te houden met lokale kennis en gevoeligheden. Het Rijk draaide op individuen die pretendeerden dat ze beschaving kwamen brengen, maar in werkelijkheid vooral persoonlijke carrière maakten. Angsten en emoties van enkelingen leidden tot foute beslissingen en de inzet van geweld.
Een optelsom van de verdiensten en wandaden van het Britse koloniale regime is moeilijk. Voor de Indiase bevolking is de vraag echter relevant. Het is daarom belangrijk om verschillende, vaak tegenstrijdige stemmen aan het woord te laten en kritische inzichten en wetenschappelijk onderzoek aan te moedigen. Daarnaast is er nood aan een kritisch onderwijs dat de overheersten een stem geeft, zonder enkel de slachtofferrol te belichten. Misschien kunnen de volgende generaties Britten zich zo een meer genuanceerd beeld vormen van hun koloniale verleden.
Dit artikel komt uit Knack Historia: Van Empire tot Brexit – 500 jaar Britse Rijk. De volledige uitgave kunt uhierbestellen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier