Het lijkt wel alsof Nobelprijswinnaar V.S. Naipaul anticipeerde op zijn onderscheiding en daarom een roman schreef die een overzicht biedt van waar zijn persoon en zijn werk voor staan.

Centraal in Een half leven staat de ontwikkeling van Willie Chandran, geboren in India, opgegroeid in Londen en tot zijn eenenveertigste woonachtig in Portugees Oost-Afrika.

Aangezien in Naipauls werk vrijheid een illusie is en iedereen bepaald wordt door zijn afkomst _ of je kamermeisje, non of de vrouw van een plantage-eigenaar wordt, heeft bij hem meer te maken met de huidkleur van je ouders dan met je eigen talent of inzet _ komt in het eerste deel van de roman Willie zelf praktisch niet in zicht. Zijn vader en moeder, nooit bij naam genoemd, staan hier in de kijker.

Vader ging als jongeman afkomstig uit een Brahmaans geslacht van tempeldienaars Engels studeren, raakte onder de invloed van Mahatma Gandhi en besloot zijn cultuurvreemde literatuurhandboeken te verbranden. Omdat hij vond dat hij zichzelf moest opofferen, besliste hij een relatie te beginnen met een kasteloos en lelijk meisje.

Door toedoen van zijn vader en zijn vooropgestelde toekomstige schoonvader maakt hij carrière bij de Dienst Grondbelasting, maar wanneer zijn sabotagedaden aan het licht dreigen te komen, neemt hij afstand van het wereldlijke leven. Hij gaat samenwonen met het kasteloze meisje en wordt bedelaar in de tempel. Op een dag merkt Somerset Maugham hem daar op en zo komt hij in een van zijn populairste boeken terecht als een groot Indisch mysticus. Horden op een scoop uit zijnde journalisten en nieuwsgierige toeristen worden zijn deel. Maar deze ongewilde aandacht, gebaseerd op een grotesk misverstand kan niet verhelen dat vaders leven een mislukking is. Maatschappelijk heeft hij het nergens gebracht en liefde heeft hij voor zijn op het Westen gerichte vrouw nooit gevoeld.

AFKEER VOOR OUDERS

Willie en zijn zus Sarojini blijken in zowat alles te verschillen, uitgezonderd in hun afkeer voor hun ouders. Het meisje trekt ervanonder met een Duitse regisseur en zal haar broer decennialang minachtende brieven blijven schrijven. Willie kijkt neer op zijn vader, zweert zijn eigen leven op een heel andere manier aan te pakken en grijpt de kans om in Londen te gaan studeren met beide handen aan. Hij zal nooit meer terugkeren naar zijn vaderland. De reden daarvoor _ en hier komen we op Naipauls autobiografische terrein _ is dat hij met zijn Indiase blik op de Europese cultuur een fileerder van gewoontes en gebruiken wordt. De Engelse maatschappij, zo besluit hij, is gebaseerd op een stel loze regeltjes en veel doen alsof. Maar met de Indiase is het al niet beter gesteld natuurlijk. Terugkijkend op zijn jeugd ziet hij dat ook die steunde op doen alsof. Een Indiër is hij dus niet meer, maar een Engelsman zal hij ook nooit worden. Hij is tussen wal en schip terechtgekomen en hij is gedoemd daar te blijven leven.

Na een aantal scenario’s geschreven te hebben voor de BBC-radio en een verhalenbundel die maar matig wordt ontvangen, leert Willie de half-Portugese Ana kennen, de eerste vrouw die hem werkelijk respecteert en hij trekt met haar naar de plantage die zij in Oost-Afrika uitbaat. Van gekoloniseerde wordt hij opeens kolonist, maar veel verder dan half-kolonist zal hij het niet schoppen. Hij is immers geen Portugees en komt nooit in contact met hen die het wel zijn. Zijn leven zal de status van half-half nooit ontgroeien. Het resultaat is een gestadige neergang, waarbij Ana de weg opgaat van zijn moeder en Willie steeds meer in beslag genomen wordt door de ophanden zijnde guerrillaoorlog.

Naipaul blijkt in deze roman nog maar eens een boeiend archivaris van de westerse kolonisatie te zijn. Haarfijn legt hij de mechanismen van uitbuiting en ontmenselijking bloot, zonder daarbij tot de beschrijving van fysiek geweld over te moeten gaan. Voor hem is het allemaal een zaak van psychologie. De Oost-Afrikaanse nepmaatschappij is gedoemd ten onder te gaan, niet alleen aan de onafhankelijkheidsstrijd van de revolutionaire groepen die vanuit het buitenland opmarcheren _ we zien hen nooit echt in het boek _, maar door de inertie van de half-half plantage-eigenaars. Zij hebben geen cultuur en finaal geen identiteit.

Opbeurend is zo’n conclusie natuurlijk niet, maar dat zijn we van Naipaul ook niet gewoon. Kolonisatie en dekolonisatie waren onvermijdelijk, zo lijkt deze roman te impliceren, maar daarom moeten we nog niet meteen met ethische imperatieven beginnen te zwaaien. De vrijwel gedetermineerde gang van de geschiedenis onttrekt zich aan iedere vorm van moraal. Toen de Portugezen het land hadden verlaten, verdween de eensgezindheid onder de rebellen en kwamen stammentegenstellingen weer op de voorgrond te staan. De zevende hemel was dit dus lang niet.

Marnix Verplancke

V.S. Naipaul, ‘Een half leven’, Atlas, Antwerpen/Amsterdam, 216 blz., 730 fr. (OE 18,10)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content