Wetenschappers jagen de politici op: ‘De toekomst is grimmig’

© Reuters

Omdat de resultaten van hun onderzoek zo alarmerend zijn, vervellen klimaatwetenschappers steeds vaker tot activisten. ‘Scientivists’, noemen ze zichzelf. ‘Ik kan me niet voorstellen dat je in je wetenschappelijke kringen blijft rondbazuinen hoe erg en hoe dramatisch het is en niet de straat opgaat en probeert de samenleving mee te krijgen.’

In het Aalmoeseneibos in Gontrode, het onderzoeksbos van de Gentse universiteit hurkt bioloog Bram Sercu naast de dode beuk die hij verleden jaar aanplantte. Tussen zijn vingers maalt hij de verdorde blaadjes fijn. ‘Het effect van een extreem droog voorjaar’, zegt hij. ‘Klimatologisch breken we jaar na jaar records. Een warmer jaar is niet langer toeval, het is deel van een systematische verandering. In het begin dacht ik nog zeer naïef: als we goed genoeg onderzoeken, volgt het beleid vanzelf. Maar dat gebeurt keer op keer niet. We weten dat die grens van twee graden wetenschappelijke nonsens is. Er bestaat niet zoiets als een veilige en beheersbare klimaatopwarming. Die twee graden is een politieke beslissing. Wetenschappelijk ligt de hanteerbare limiet op één, maximaal anderhalve graad. Ook daarvan is de impact niet gering. Ondertussen probeert men al 2,7 graden als bovengrens te verkopen. Dat is Russische roulette spelen met de wereld.’

Sercu is naast doctoraatsstudent in de fenologie – de timing van biologische processen – vicevoorzitter van Climate Express. Eind deze maand wilde die vereniging voor een sociaal en rechtvaardig klimaatbeleid met tienduizend Belgen naar de klimaattop in Parijs sporen, fietsen, lopen, wandelen of varen. Dat plan hebben ze na de aanslagen in Parijs moeten opgeven. Alleen de fietstocht gaat nog door. ‘330 fietsers zullen onze klimaateisen afgeven aan de Belgische delegatie op de top’, zegt Sercu terwijl hij de vraatsporen op de bladeren van de Amerikaanse eik bestudeert en nauwkeurig iedere hap uit elk blad in tabellen noteert.

Men probeert al 2,7 graden als bovengrens te verkopen. Dat is Russische roulette spelen met de wereld.

Bram Sercu

‘Vanuit biologisch perspectief is het glashelder: met de manier waarop wij grondstoffen verbruiken – van fossiele brandstoffen over zeldzame metalen tot bomen – overschrijden we permanent de draagkracht van onze leefomgeving. De vraag is: hoe los je het op? Ook dat is wetenschappelijk gezien weinig complex: stoppen met fossiele brandstoffen te verbranden en massaal CO2 in de atmosfeer te pompen. Maar als je dat zegt, begeef je je maatschappelijk op glad ijs. Er zijn nu eenmaal dure belangen mee gemoeid. Een bedrijf als Shell overleeft dankzij onze dorst naar olie. Die discrepantie tussen wat logischerwijze zou moeten gebeuren en wat daadwerkelijk gebeurt, spoort me aan om naar buiten te komen. Ik wil me niet opsluiten in mijn onderzoek terwijl de planeet naar de haaien gaat.’

Wetenschappers jagen de politici op: 'De toekomst is grimmig'
© Belga

Voorjaarsstormen

‘Ik ben een kind van Shell’, zegt Sercu’s collega Irene Lantman enigszins verontschuldigend terwijl ze blaadjes over genummerde, witte enveloppen verdeelt. ‘Het is jarenlang een deel van mijn leven geweest. Mijn vader werkt er nog steeds. Dat ik biologie ben gaan studeren en me nu actief inzet om de klimaatverandering in te perken, heeft ermee te maken dat ik dankzij mijn Shell-jeugd mijn liefde voor de natuur heb aangescherpt. Vier jaar heb ik in Oman gewoond. Ik zat er op de Shell-school, woonde er in de Shell-wijk en leerde er op de meest onwezenlijke plek van de natuur houden: de woestijn. Ieder weekend gingen we daar kamperen. Ik vergaapte me aan de sporen die de staarten van hagedissen in het zand trokken.’

Het Arctische landschap verdwijnt. Het smelt letterlijk weg

Irene Lantman

Maar stilaan diepte haar liefde voor de natuur de kloof uit met het bedrijf dat haar jeugd bepaalde. Als jonge biologe onderzocht ze mee de gevolgen van de zeespiegelstijging. ‘Die is nog niet onmiddellijk merkbaar, maar door de gaswinning in het noorden van Nederland is de grond er verzakt. En zo heb je een experimentele proeftuin, niet omdat het water is gestegen, maar omdat de grond er nu lager ligt. Het is geen prettig gezicht. Als je voor je ogen de pasgeboren kuikens van scholeksters ziet verdrinken omdat steeds hevigere voorjaarsstormen het zeewater woester in de Waddenzee jagen, dan raakt je dat als mens en als wetenschapper. Ieder voorjaar vindt daar een stilzwijgend drama plaats. De vogels kunnen zich niet aanpassen aan dat wilde water. Ze gaan gewoon dood.’

‘Ik ben niet zo goed met woorden’, zegt Lantman terwijl we verder het bos in wandelen. ‘En dus fotografeer ik.’ De zinkende kuikens van de scholeksters, maar ook de veranderende vegetatie in het nationale park Abisko in het Arctische deel van Zweden. ‘Een verschil van een graad noemen we hier aangenaam herfstweer. In het hoge noorden betekent dat het verschil tussen vriezen of dooien. In het onderzoeksstation van Abisko heb ik vaak gedacht: ik neem foto’s voor het nageslacht, want dit landschap verdwijnt. Het smelt letterlijk weg. Als wetenschapper concentreer je je op het samenspel tussen oorzaak en gevolg, je gaat traag in het trekken van conclusies, maar tegelijk denk ik: wat kan ik hier aan doen?’

Van biologe die sporen van klimaatverandering onderzoekt, vervelde Lantman tot – nu ja, ze houdt niet van het woord, het klinkt haar te sterk in de oren – klimaatactiviste. Ook al wierp dat een dam op tegen de wereld en het denken van haar vader. De olie- en gasvoorraden die zij in de grond wil houden, hoopt Shell in te zetten in wat het bedrijf zo mooi omschrijft als ‘de smeerolie van de overgangsfase’ naar een samenleving op honderd procent hernieuwbare energie. ‘Natuurlijk heb ik discussies met mijn vader’, zegt ze ernstig. ‘Niet enkel met hem. Dat hoort erbij. Als je ergens voor gaat staan, moet je je verdedigen tegen mensen die het er niet mee eens zijn.’

Geuzennaam

‘Scientivists’ is de term die James Hansen bedacht voor wetenschappers die de grens tussen onderzoek en maatschappelijke betrokkenheid moedwillig slopen. In 1988 lichtte hij als hoofd van het NASA Goddard Instituut voor ruimteonderzoek het Amerikaanse Congres in over de klimaatopwarming. ‘Het broeikaseffect is gedocumenteerd. Ons klimaat is aan het veranderen’, zei hij. Hoe meer hij ontdekte, hoe ongeruster hij werd en hoe minder geduld hij kon opbrengen voor het getalm van de Amerikaanse politiek. ‘We have to be scientivists’, riep hij de globale gemeenschap van wetenschappers op. Zelf voegde hij de daad bij het woord en werd hij een paar keer opgepakt tijdens protesten tegen de opening van nieuwe steenkoolcentrales.

‘Scientivist’, het is een geuzennaam waar sommigen bij gebrek aan wetenschappelijke grond de neus voor ophalen, maar de Nederlandse wiskundige en klimaatonderzoeker Jan Rotmans omarmt hem gretig. ‘Ik kan me niet voorstellen dat je in je wetenschappelijke kringen blijft rondbazuinen hoe erg en hoe dramatisch het is en niet de straat opgaat en probeert de samenleving mee te krijgen. Ik heb vaak genoeg gezien dat het spagaat tussen kennis en praktijk bij klimaatwetenschappers tot diepe wanhoop lijdt.’

Zestien verdiepingen hoog bieden de ramen van de vergaderzaal waar we aan de tafel zitten een uitgebreid zicht op wegen, gebouwen, bruggen en de haven van Rotterdam. Hier richtte Rotmans het Dutch Research Institute for Transitions in – kortweg DRIFT – en verzamelde hij een multidisciplinair team om onderzoek te doen naar maatschappelijke transities. Ondanks de warmte die als een puddingvel over de stad hangt, heeft Rotmans een verkoudheid die hij bestrijdt met sloten thee. ‘Activisme wordt je niet overal in dank afgenomen’, zegt hij tussen twee slokken door. Op internet circuleren foto’s van hem met Hitlersnor en als IS-strijder. Hij grijnst en haalt de schouders op. ‘Ach, je hebt hier zo’n armzalig clubje klimaatontkenners. Ooit schreven ze een brief aan de universiteit: dat het een schande is dat ik hier nog werk.’ Hij roert wat suiker door zijn thee. ‘Ik zie het zo: wat ik verloren heb aan wetenschappelijke reputatie heb ik gewonnen aan maatschappelijk gewicht.’

Als de politiek de laatste is die in beweging komt, dan moeten we van onderop druk uitoefenen

Jan Rotmans

Rotmans was een van de eerste wetenschappers in Nederland die promoveerden op klimaatonderzoek. Hij kreeg geen cum laude voor zijn wiskundig model waarin hij het smelten van de ijskappen projecteerde, omdat – zo meende een van de commissieleden – ‘hij fascinerend onderzoek verrichtte naar iets waarvan men over dertig jaar misschien zou vaststellen dat het niet eens bestaat’.

Het jaar waarin Hansen het Amerikaanse Congres toespraak, probeerde Rotmans in de Tweede Kamer zijn model uit te leggen. De verenigde volksvertegenwoordigers keken hem slaperig en niet begrijpend aan. Klimaatprobleem? Het gat in de ozonlaag, daar konden ze zich iets bij voorstellen. Of zure regen. Maar wat stond die jongen daar te bazelen over de opwarming van de aarde?

Rotmans grinnikt bij de herinnering. Twee weken geleden mocht hij opnieuw opdraven in de Tweede Kamer. ‘Wat moeten we doen? Welke maatregelen moeten we nemen?’ Zulke vragen werden op hem afgevuurd. Hij sluit zijn handen rond het kopje voor hem op tafel en wrijft langs zijn neus. ‘Ik heb me beheerst opgewonden. Of het nu dit kopje is of deze tafel: alles wat we maken, produceren en consumeren, zal anders moeten. Verzuring en vermesting, dat konden we nog fixen. Maar deze keer moet het hele oude huis op de schop. We hebben het over een andere economie. Een circulaire economie.’ Hij tekent een cirkel in de lucht.

Kantelen is het woord dat Rotmans graag gebruikt. Onder de hashtag Nederland Kantelt gaat hij de boer op. Een wiskundige die mensen mobiliseert om energie te besparen, auto-arm te leven, te investeren in energiecoöperaties of in een landbouwer om de hoek. Ooit meende Rotmans het verschil te maken door bij de VN mee te schaven en te sleutelen aan klimaatteksten. ‘Elk woord werd gewikt en gewogen. We neuzelden wekenlang over de vraag of we nu 90, 91 of 89 procent zeker waren over de verantwoordelijkheid van de mens voor de opwarming. Tijdens de onderhandelingen voor het eerste klimaatverdrag in 1992 ging het net zo. Er is een jaar lang onderhandeld, er kwamen duizend amendementen en we eindigden met dezelfde tekst als waarmee we begonnen waren. Het was groot feest. Er was een verdrag. Maar wetenschappelijk sneed het geen hout: we wisten toen al dat het onvoldoende was.’ Zo lukt het niet, dacht Rotmans. ‘Als de politiek de laatste is die in beweging komt, dan moeten we van onderop druk uitoefenen.’

Wetenschappers jagen de politici op: 'De toekomst is grimmig'
© Reuters

Hij leunt achterover en tekent een grafiek met scherp stijgende lijnen in de lucht. ‘Verleden jaar heb ik eens teruggebladerd in alle modelberekeningen die ik gemaakt heb over temperatuurstijgingen, CO2-uitstoot en de stijging van de zeespiegel . Ik had altijd te horen gekregen dat ik te pessimistisch was in mijn berekeningen, dat ik een doemdenker was. Ik bekeek de projecties van toen en kon enkel besluiten dat ik veel te optimistisch ben geweest. Het gaat sneller dan we verwachtten.’ Hij houdt zijn wijsvinger op een punt hoog in de lucht. ‘Wetenschappers zijn van nature conservatief en terughoudend. Dat we nu roepen, zou alarmerend genoeg moeten zijn.’

Wat doet het met een mens, wil ik weten, om dag in dag uit te turen naar cijfers die duiden op een langzame ondergang van de wereld zoals we hem kennen? Rotmans trekt een wenkbrauw op, weer gaat de vinger langs de rood, geïrriteerde neus, even aarzelt hij. ‘Ik heb me voorgenomen om niet cynisch oud te worden. Ik ben een wetenschapper. Ik blijf ervan overtuigd dat we voldoende slim en innovatief zijn om hier iets aan te doen. Waarschijnlijk moet het water ons aan de lippen staan. Letterlijk en figuurlijk. Maar we kunnen het tij nog keren. Ik roep wetenschappers op om uit hun kot te komen. We hebben ons al te lang bezig gehouden met elkaar te overtuigen van de ernst van de zaak. Nu is het aan ons om mee te mobiliseren, en om klaar en duidelijk te communiceren. “Niemand luistert”, hoorde ik onlangs een klimaatwetenschapper vertwijfeld zuchten. Nee, als je niet uit je eigen kring breekt, luistert er niemand.’

Zelfcensuur

Wetenschappers jagen de politici op: 'De toekomst is grimmig'
© Reuters

Wetenschappers die eerlijk en onomwonden wijzen op de meer dramatische scenario’s worden ook intern snel van zwartgalligheid en hardnekkig pessimisme beticht. Optimisme, zo lijkt het wel, is niet alleen een morele plicht van de klimaatwetenschapper, het is een manier om de eigen onderzoeksresultaten te overleven.

‘Veel onderzoekers doen aan zelfcensuur’, vertelt hoogleraar energie en klimaatverandering Kevin Anderson aan de telefoon vanuit zijn bureau aan de universiteit van Manchester. Anderson, voormalig directeur van het Tyndall Centre for Climate Change Research, is de man die het systeem van het koolstofbudget uitwerkte als voornaamste toetssteen voor het klimaatbeleid: om 75 procent kans te maken om in de 21e eeuw onder de twee graden opwarming te blijven, mogen we nog 1000 gigaton CO2 in de atmosfeer pompen. In 2010 zaten we aan een derde van het budget. Als we niet snel de omschakeling inzetten naar een koolstofneutrale economie, hebben we in 2030 het budget opgebruikt en stevenen we volgens Anderson onherroepelijk af op een opwarming van vier graden en meer. ‘De chaos zal niet te overzien zijn’, zegt hij kalm alsof hij het over een gat in de weg heeft. ‘Klimaatverandering tegengaan vereist een radicale omvorming van het sociaal-economische weefsel van de rijkste landen. Dertig jaar geleden was het een chronisch probleem, nu is het acuut. Wat politiek aanvaardbaar is – pakweg 18 procent minder CO2 uitstoten tegen 2020 – is wetenschappelijk onzinnig en in werkelijkheid gevaarlijk.’

Wat politiek aanvaardbaar is – 18 procent minder CO2 uitstoten tegen 2020 – is wetenschappelijk onzinnig en in werkelijkheid gevaarlijk.

Kevin Anderson

Anderson zegt waar het op staat zonder zich op te winden. ‘Ik besef heel goed dat onafhankelijk onderzoek onder druk komt. Onlangs nog stuurde een vakblad een bijdrage van me terug. “Het is te cru”, was het commentaar van de uitgever. Ik heb hem gebeld. “Sinds wanneer is ’te cru’ een wetenschappelijk criterium? Ik dacht dat wij afwogen op correctheid van cijfers, methode en interpretatie?” Over dat laatste had hij geen opmerkingen, maar hij vroeg me letterlijk naar een meer positieve lezing van de feiten. Sorry, het is tijd om cru te zijn. De taal die past bij de huidige stand van de wetenschappelijke kennis is: de toekomst is grimmig. We zullen te maken hebben met massamigratie, met verdroging, met overstromingen.’

Hij hapt naar adem. Of en hoe hij dat aan zijn kinderen vertelt, vraag ik hem. Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. ‘Het is het dilemma waar iedere klimaatwetenschapper voor staat. Als wetenschapper heb je de plicht om onverbloemd te zeggen waar we voor staan. Als vader is dat onmogelijk. Je kunt geen kinderen opvoeden zonder hoop.’

Kuststeden verdwijnen

Frustratie. Het is een veel voorkomend gevoel bij klimaatonderzoekers en -wetenschappers. Omdat de helderheid van hun analyses afketst op de schimmigheid van de politieke manoeuvres. ‘Dingen die Vlaanderen zal verliezen zonder int’l & nationaal #klimaatakkoord’, tweette natuurkundige en beleidsonderzoeker Tomas Wyns nadat het Belgische klimaatakkoord na amper een weekend alweer was afgevoerd. Hij voegde er een kaart van overstroomde gebieden aan toe en de lijst van alle kuststeden die zouden verdwijnen. Ooit legde hij mee de basis voor een Vlaams klimaatbeleid, daarna reisde hij de wereld rond om het klimaatbeleid in China en landen in Latijns-Amerika vorm te geven. Nu doet hij aan de VUB onderzoek naar de hefbomen van een mondiaal klimaatbeleid. Hoe moet je dat financieren en hoe kun je het zogenaamde conflict tussen industrie, economie en ecologie oplossen?

Wetenschappers jagen de politici op: 'De toekomst is grimmig'
© Reuters

‘De klimaatverandering is het grootste probleem van het moment’, vertelt Wyns bij een koffie in het Instituut voor Europese Studies. ‘Ze is een multiplier. De Arabische Lente of de burgeroorlog in Syrië zijn een gevolg van politieke en maatschappelijke onvrede, maar ook van de grootste droogte die het Midden-Oosten kent sinds het ontstaan van het Tweestromenland. Klimaatverandering is geen bijkomstigheid. Het zou de pijler van ieder beleid moeten zijn. Omdat het zo fundamenteel is.

Niet alleen mist men in Vlaanderen en in België iedere ambitieuze visie, economisch is het onverstandig om niet in te zetten op een grondig klimaatbeleid’, stelt Wyns. ‘Als we nu niets doen, gaan we op alle fronten achteruit. We moeten investeren in onderzoek, in de ombouw van een verouderde energie-infrastructuur, in energieneutrale gebouwen, in een betere en meer efficiënte mobiliteit, in een circulaire economie. Maar wat gebeurt er? We pakken de files niet aan, we pakken de luchtvervuiling niet aan, nee, we plannen zelfs nieuwe winkelcentra en rooien bossen omdat we denken dat economie en ecologie niet samengaan.’

We pakken de files niet aan, we pakken de luchtvervuiling niet aan, nee, we plannen zelfs nieuwe winkelcentra en rooien bossen.

Tomas Wyns

Al die beslissingen druisen regelrecht in tegen zo veel internationaal beleidsonderzoek. ‘Neem bijvoorbeeld de klassieke oliestaat Texas, toch geen links nest: de economie groeit er dankzij investeringen in wind en zon. De praktijk ondergraaft overal het vooroordeel dat klimaatbeleid gelijkstaat aan bezuinigingen en beperkingen.’

Wyns vindt het hemeltergend dat een politicus durft te beweren dat hij weet wat hij moet doen, maar dat hij het niet doet omdat hij dan niet herverkozen raakt. ‘Het is symptomatisch voor een gebrek aan moed. Of men verschuilt zich achter dat mantra van besparingen. Ook hier bewijst de wetenschap het tegendeel. Grote maatschappelijke en economische transities zijn enkel mogelijk dankzij de drijvende kracht van een overheid. Beweren dat de markt alle problemen oplost, is een bedenkelijke mythe.’ Hij pakt zijn iPhone die tussen ons op tafel ligt. ‘Alle baanbrekende technologische innovaties van dit toestel zijn er gekomen door overheidsfinanciering. Hetzelfde geldt voor de gps, de microprocessor. Eigenlijk is het eenvoudig: als we tegen 2050 onze uitstoot met tachtig tot negentig procent willen verminderen, dan moet je een lijn trekken van 2050 tot nu en kijken welke kansen dat biedt aan de economie. Het klimaat heeft niet minder dan een marshallplan nodig.’

Het zwarte gat

Wetenschappers jagen de politici op: 'De toekomst is grimmig'
© Fred

De moeilijkheid aan klimaatonderzoek is dat feiten van nu dienen voor voorspellingen van morgen. Het is een wetenschap van de waarschijnlijkheid en daarom zijn de scenario’s veelvuldig. Maar wat is het exacte effect van de opwarming op kwetsbare ecosystemen, op voedselproductie, op de verzuring van zeewater? ‘We weten genoeg om ons grote zorgen te maken’, had Rotmans het geformuleerd. ‘Maar er gebeuren zaken die we niet goed kunnen verklaren. Ook dat drijft wetenschappers soms tot wanhoop.’

Om die onzekerheid te verminderen en op kleine schaal mogelijke werelden van morgen te creëren, wordt aan de rand van het Nationaal Park Midden-Limburg een experimenteel centrum van de universiteiten van Hasselt en Antwerpen gebouwd. Niet ver van het bos in de achtertuin van transportbedrijf H. Essers is een strook grond van tien meter breed en honderd meter lang vrijgemaakt. Hier komt Ecotron, een glimmende, metaalkleurige balk met veertien koepels waarin men in twaalf testopstellingen zal bekijken wat men nooit ziet: de bodem en de ondergrond. ‘Het is het zwarte gat van het klimaatonderzoek’, vertelt projectleidster en biologe Natalie Beenaerts. ‘Als in de bodem de temperatuur een paar graden stijgt, dan worden er andere schimmels en bacteriën actief. In deze proefopstelling zullen we onder gecontroleerde omstandigheden de atmosfeer veranderen om te zien wat het effect is op het bodemleven. Onze grond, dat vergeten we soms, is de basis van alles.’

Onze grond, dat vergeten we soms, is de basis van alles

Natalie Beenaerts

Tachtig meter hoog staan we. De zwarte grond onder onze voeten is een afvalberg van achthonderd meter diep, ooit uitgegraven om steenkool te ontginnen. ‘Er zitten nog resten steenkool in’, zegt Beenaerts. Ze wijst naar de terril voor ons. Een kale puist in het landschap. De rode berg heet hij, omdat hij nu en dan nog nagloeit. Aan de horizon scheren de wieken van windmolens ritmisch over de bomen. Het is alsof we met onze voeten in het verleden naar de toekomst kijken. ‘Een toekomst’, zo had Sercu het gezegd. ‘Die ik mee mogelijk wil maken. En daarom’, zo had hij eraan toegevoegd, ‘heeft het heden wetenschappelijke activisten nodig.’ (Tine Hens)

Partner Content