Wat we kunnen leren van ecologisch pionier John Seymour? Dat er best veel nodig is voor een eenvoudig leven

Johan Braeckman
Johan Braeckman Filosoof en hoogleraar wijsbegeerte aan de UGent

Kunnen we vandaag nog iets leren van auteur en ecologisch pionier John Seymour, die de moderniteit buitensloot en leefde van wat de natuur hem gaf? Filosoof Johan Braeckman (UGent) vindt van wel.

Het minste wat je van John Seymour (1914-2004) kunt zeggen, is dat hij een avontuurlijk en eigengereid leven leidde. Hij liep school in Engeland en Zwitserland, en trok op zijn twintigste naar Zuid-Afrika en Zambia. Daar werkte hij onder meer op een boerderij, op een vissersboot en in een kopermijn. Hij raakte bevriend met de San, een jager-verzamelaarscultuur. Ze toonden hem een alternatieve manier van leven, onafhankelijk van de moderne wereld. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, trad Seymour in militaire dienst. Hij vocht tegen de Italianen in Ethiopië, tegen de Japanners in Sri Lanka en Birma. Na de oorlog verbleef hij een tijd op een commercieel zeilschip dat goederen over de Theems vervoer, waarna hij in dienst ging bij de BBC als tekstschrijver en documentairemaker. Die job bracht hem in India, waar hij kennismaakte met de eeuwenoude zelfvoorzienende landbouwtechnieken. Het resulteerde in zijn eerste boek: The Hard Way to India, gepubliceerd in 1951. Hij zou er daarna nog veertig schrijven. In de jaren daarna leefde hij op een vissersboot waarmee hij de Britse rivieren verkende.

Seymour maakt het zijn gezin niet makkelijk. Ze waren ‘als schipbreukelingen op een eiland’.

Seymour trouwde in 1954 met Sally Medworth, een Australische kunstenares. Er kwam een dochtertje, waardoor de boot te klein werd en ze een plek zochten om een leven aan land op te bouwen. Voor weinig geld huurden ze in Suffolk een huisje met enkele stallen eromheen, op een stuk grond van twee hectare. Dankzij noeste arbeid veranderde de verwaarloosde plek in een kleine boerderij, waar ze dieren, groenten en fruit kweekten, tot ze grotendeels zelfvoorzienend waren. Ze maakten ook wijn, brouwden hun eigen bier, bakten zelf brood. Elektriciteit was er niet, stromend water of gas al evenmin. Eten koken en het huis verwarmen gebeurden met hout en steenkool. Het gezin breidde zich verder uit, maar toch vond Seymour de tijd om The Fat of the Land te schrijven, waarin hij verslag deed van de eerste vier jaren van hun leven op de boerderij. Het boek, met illustraties van de hand van Sally, verscheen in 1961 en is nu vertaald onder de titel De gulheid van het land. Het bevat een voorwoord uit 2017 van Anne Sears, een dochter van John en Sally, en een extra hoofdstuk dat Seymour zelf aan een latere editie toevoegde.

Rentmeesters

In het boek haalt Anne herinneringen op aan de paarden en koeien, het dagelijkse kokerellen, de kraaiende haan, het zaaien en oogsten, de geur van de open haard. Ze groeide op zoals kinderen dat al eeuwenlang deden op boerderijen. Maar anders dan een ontelbaar aantal landbouwers in het verleden kozen haar ouders bewust voor dit harde leven, omdat ze tegen de stroom in wilden gaan en zich verzetten tegen het oprukkende consumentisme en materialisme.

Dat was voor de kinderen niet altijd eenvoudig. Sears respecteert het idealisme van haar ouders, maar ze wijst erop dat de kinderen er in alle drukte weleens bij inschoten. Het leven op de Broom, zoals de boerderij heette, was een ‘zwalkend, onsamenhangend geheel’. Haar vader verwende haar de ene dag, maar blafte haar de volgende dag af ‘als de pelotonscommandant die hij ooit geweest was’. Elders schrijft ze dat hij soms ‘als een razende tekeerging’, maar in een adem door citeert ze instemmend een vriend van John, die zijn gevoel voor humor en zijn aanstekelijke lach prijst, en zijn talent roemt om iedereen ervan te overtuigen ‘dat de wereld een wonderlijk oord is, en dat het een groot geschenk was als je daar samen om kon lachen’.

Vaak geeft Seymour de indruk dat de natuur erop uit is om zijn inspanningen zo snel mogelijk teniet te doen.

Ze merkt nuchter op dat haar ouders na vele jaren samenleven elk hun eigen weg gingen. Haar moeder keerde terug naar Australië, waar ze een stuk grond omzette ‘in een waar paradijs met een overvloed aan fruit en groente’. John en Sally bleven met elkaar in contact, werkten samen aan boeken en kregen, met andere partners, nog meer kinderen. Toen hij al 88 was, kwam John bij Anne en haar gezin inwonen, op een boerderij in Pembrokeshire, waar het gezin Seymour na de jaren in Suffolk was terechtgekomen. Pas toen werd hij een rustige en tevreden man, na een hectisch leven van reizen, schrijven, hard werken op het land, idealisme en activisme. Anne leerde van haar ouders om het leven te vieren, nooit op te geven, verantwoordelijkheid op te nemen en te erkennen dat we slechts rentmeesters zijn, hier op aarde.

Tekening van Sally Seymour. Het koppel had geen ervaring met moestuinen.
Tekening van Sally Seymour. Het koppel had geen ervaring met moestuinen. © GF

Paard en kar

John Seymour maakte het zichzelf en zijn gezin niet bepaald gemakkelijk. Ze waren, in zijn woorden, ‘als schipbreukelingen op een eiland’. Veel verstand van de boerenstiel hadden ze niet, toen ze zich in Suffolk settelden. Ze woonden anderhalve kilometer van een verharde weg, wat bij hevige regen en in de winter mobiliteitsproblemen opleverde. Daarom kochten ze een pony en een kar aan: die kwamen minder snel vast te zitten in de modder. Langs een doorgaande straat wonen was hoe dan ook uitgesloten, vond Seymour: ‘We zijn niet gek.’ Toch klaagde hij erover dat ze voor een kleine aankoop zoals melk twee kilometer verderop moesten, naar het dorp. Maar noodzaak is de beste leermeester: ze kochten een koe. Melkprobleem opgelost.

Enige vorm van luxe of comfort was er niet op de boerderij, en dat was ook niet de bedoeling. Het was in het begin niet het plan van de Seymours om onafhankelijk en zelfvoorzienend te leven. Ze rolden er gaandeweg in, kregen de smaak te pakken en vonden geluk, zin en betekenis in hun geïmproviseerde boerenbestaan. Na vier jaren van vallen en opstaan, begon het aardig te lukken. ‘Als de rest van de wereld zichzelf morgen opblies, zouden we hier naar volle tevredenheid kunnen leven zonder dat het veel uitmaakt’, schrijft hij al op de eerste pagina. Het huis was klein, maar groot genoeg voor ‘drankovergoten feestjes, gezang, geruzie én slapende kinderen’. Klinkt idyllisch, maar Seymour is ook doodeerlijk over de hardheid van hun leven op de Broom. Geldgebrek loopt als een rode draad door het boek. Acht uur per dag besteedde hij aan betaald werk, zoals teksten schrijven. Het geld was nodig voor alle investeringen die de boerderij vereiste. Voor een normaal mens lijkt acht uur tegenwoordig wel voldoende, maar voor Seymour, een larger-than-lifefiguur, begon het dan pas.

De gulheid van het land is geen zweverig pleidooi om in harmonie met de natuur te leven.

Trotse slachter

John noch Sally had ervaring met het aanleggen van een moestuin. Ze moesten de gewassen zien te beschermen tegen duiven, fazanten en het woekerende onkruid. Als ze niet wisten hoe iets moest, zochten ze het op in boeken. Tussendoor trokken ze met de zeilboot vier maanden naar Nederland. Bij hun terugkomst bleek de moestuin overwoekerd, maar tussen het onkruid vonden ze genoeg groenten om de winter mee door te komen. Het geeft aan dat ze niet bepaald naar perfectie streefden, eerder integendeel. Zolang hun bezigheden, zoals de grond bewerken en kleipotten bakken, genoeg opleverden om het gezin te onderhouden, stak het verder niet zo nauw.

Na de groenten volgden de beesten. Ze kochten of kregen kippen, eenden, ganzen, konijnen, varkens en andere dieren. Hun aanpak was vergelijkbaar met die waarmee ze, toch in de beginjaren, de groentetuin ‘onderhielden’. Seymour: ‘We hadden het geheim ontdekt van hoe je kippen fokte. Je moet ze gewoon compleet met rust laten.’ Het slachten was niet eenvoudig, maar Seymour doet er niet sentimenteel over. Plezierig was het niet, maar hij voelde zich er niet schuldig over. Hij was zelfs een beetje trots dat hij wist hoe het snel en pijnloos kon, en dat hij ambachtelijk kon ontweien, plukken en schoonmaken. Oké, sommige bezoekers vonden het gruwelijk dat hij het over zijn hart kreeg om zijn dieren te doden, tot hij hen vroeg wat ze de dag voordien hadden gegeten. Vlees, zo bleek. Einde gesprek. Echt diervriendelijk was Seymour trouwens niet. ‘Als ik op een knop kon drukken om de laatste mol op aarde te verpulveren – echt, ik zou geen moment aarzelen.’ Elders schrijft hij zonder verpinken dat hij zeker honderd antilopen had omgebracht, en tientallen runderen en andere dieren, van een muis tot een zebra. De gulheid van het land is geen zweverig pleidooi om in harmonie met de natuur te leven. Vaak schrijft Seymour alsof de natuur erop uit is om zijn inspanningen om pakweg een wijngaard aan te leggen zo snel mogelijk teniet te doen.

De boerderijdieren gaven niet alleen eieren, melk en vlees. Ze waren ook nuttig voor allerlei klussen. Zo is de grond omspitten en onkruidvrij houden voordat er geplant en gezaaid wordt zwaar werk. Seymour vond er wat op: hij liet de varkens de grond omwoelen. Als bijkomende voordelen bemestten ze het land en werden ze dikker van het onkruid. De Seymours leerden al doende. Gaandeweg krijgt de lezer tips over wat je wel en niet moet planten, en waar en wanneer. Hoe je met de dieren omgaat, wat je hen voedert en hoe je de aarde vruchtbaar maakt. Beter hoogstammige fruitbomen dan laagstammen. Varens zijn ideaal om rond de bomen te leggen want ze veranderen snel in humus. En let op als je een koe koopt want je wordt snel belazerd. Een koe moet je ook melken, wat een dagelijkse klus is. Maar Seymour genoot van die taak. Het was een van de vele activiteiten op de boerderij die hem gelukkig maakten, ook al kon het allemaal veel efficiënter en eenvoudiger. Natuurlijk bestonden er machines voor een flink stuk van zijn werkzaamheden, en je kon melk, groenten en vlees ook gewoon kopen. Maar dan had hij een baan moeten nemen waarmee hij genoeg geld verdiende voor die aankopen.

John Seymour op ‘de Broom’. Koppigheid zat zijn redelijkheid vaak in de weg.
John Seymour op ‘de Broom’. Koppigheid zat zijn redelijkheid vaak in de weg. © GF

Zijn tijd vooruit

Op de Broom was Seymour elke dag een beetje van alles: boer, loodgieter, metselaar, schilder, smid, vuilnisman en slager – en dat beviel hem uitstekend. Lang voor David Graeber het over bullshit jobs had, maakte Seymour in De gulheid van het land rake opmerkingen over het holle karakter van tal van jobs die weliswaar een mooi maandloon opleveren maar geen enkele bevrediging bieden. Hij liep meer dan een decennium vooruit op de bestseller van de econoom Ernst F. Schumacher. Small is Beautiful (1973) inspireerde de groene beweging, eco-anarchisten, hippies en allerlei andere alternatieve gemeenschappen, en academici en auteurs, onder wie Leopold Kohr en Tom Hodgkinson. Tot zijn voorgangers behoren natuurschrijvers en hervormers zoals Henry David Thoreau, John Muir en Henry S. Salt.

Wij zijn volkomen van lotje getikt. En daar hebben we nog plezier in ook.

In 1976 balden John en Sally hun gemeenschappelijke ervaring met zelfvoorziening samen in het boek The Complete Book of Self-Sufficiency. Wie nooit meer een voet in een supermarkt wil zetten, de consumptiemaatschappij beu is en zijn ecologische voetafdruk wil verminderen vindt in dit boek zijn gading. Het werd een onverwachte bestseller en maakte een eind aan de financiële zorgen van de Seymours.

In De gulheid van het land brengt John Seymour belangrijke waarden krachtig naar voren, zoals authenticiteit, eerlijkheid en onafhankelijkheid. Hij laat zijn lezers inzien dat veel van hun tijd opgaat aan zinloze bezigheden, waarvan ze zelf niet kunnen uitleggen waarom ze ze in hemelsnaam uitvoeren. Seymour en zijn vrouw stampten voor zichzelf een bestaan uit de grond waarvan velen wellicht dromen, maar waarvoor slechts een minderheid is uitverkoren. Het is mooi op een pure en ongepolijste manier, maar het heeft ook nadelen. Seymour ging ver in het verwerpen van wat de moderniteit ons biedt. Zijn verzet tegen specialisatie en grootschaligheid klinkt sympathiek, maar het is slechts een nichemodel voor een planeet die acht miljard mensen moet voeden, van wie ruim de helft ondertussen in steden leeft. Seymour besefte dat. Paradoxaal genoeg is er veel nodig om eenvoudig en zelfvoorzienend te leven, en Sally en hij waren zestien uur per dag in de weer.

‘Het is geen gemakkelijk leven’, gaf hij toe. Maar ze dronken liever zelfgebrouwen bier uit een eigenhandig gemaakte kleien pot dan een commercieel nepbier uit een plastic beker. Hij mijmerde over een aansluiting op het elektriciteitsnetwerk. Het zou hun leven sterk vergemakkelijken. ‘Maar’, vraagt hij zich af, ‘welke prijs zouden we daarvoor betalen, in termen van onafhankelijkheid?’ Er valt allicht iets voor te zeggen, maar elektriciteit verlost miljarden mensen van hard en saai labeur, maakt het leven veiliger en goedkoper en laat letterlijk licht in de duisternis schijnen. Ook dat is onafhankelijkheid.

Seymour slaat geregeld spijkers met koppen, maar evenzeer zit zijn koppigheid zijn redelijkheid vaak in de weg. Niettemin is het verfrissend en leerzaam om tijd met hem door te brengen. Hij spreekt zijn lezers rechtstreeks en met open vizier aan. Zoals hier: ‘Verstandige mensen vinden ons maar rare snoeshanen, met onze manier van leven. Verstandig als ze zijn, hebben ze daar natuurlijk gelijk in. Wij zijn volkomen van lotje getikt. En daar hebben we nog plezier in ook.’

John Seymour, De gulheid van het land, Oevers, 280 blz., 25 euro.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content