‘Bijna de helft van de webshops liegt over duurzaamheid’

© Rebecca Fertinel
Elisa Hulstaert

Journalist Sarah Vandoorne legt in haar boek Kleerkastvasten de mode-industrie op de rooster. ‘We beschouwen kleding als een wegwerpproduct.’

Bijna tien jaar geleden, op 24 april 2013, stortte de textielfabriek Rana Plaza in Bangladesh als een kaartenhuis in elkaar. Van de acht verdiepingen bleef alleen de onderste min of meer overeind. Er vielen meer dan 1100 doden en 2500 gewonden. Al snel trokken heel wat kledingmerken hun handen af van de ramp. ‘Niets mee te maken’, zeiden ze stellig. Maar de labels tussen het puin – onder andere van Benetton, Mango en Primark – vertelden een heel ander verhaal. ‘De ongeloofwaardige reactie van merken mag misschien als munitie dienen voor modeactivisten, maar het is juist de kans dat het wél waar is die dit zo problematisch maakt’, schrijft duurzamemodejournaliste Sarah Vandoorne in Kleerkastvasten. ‘Het betekent dat grote bedrijven hun toeleveringsketen zo slecht onder controle hebben dat ze niet eens weten waar hun kleren werkelijk vandaan komen.’ De ramp schudde de wereld wakker en kaartte de wantoestanden aan waar textielarbeiders dagelijks mee te maken krijgen.

Hoe is het intussen gesteld met de textielindustrie in Bangladesh?

Sarah Vandoorne: Tachtig procent van het bruto binnenlands product van Bangladesh hangt af van de export van textiel, waardoor het voor zo’n land van levensbelang is om die industrie draaiende te houden. De ramp van Rana Plaza heeft gelukkig enkele positieve evoluties in gang gezet. Vooral de veiligheid van de fabrieken is erop vooruitgegaan, maar in lokale kranten lees ik ook dat ze meer ecologisch verantwoord zouden werken. Er wordt veel moeite gedaan om het verhaal een positieve draai te geven.

Desondanks is het aantal kledingstukken dat de arbeiders per uur of per dag moeten afwerken sinds de ramp gestegen en liggen de lonen nog altijd veel te laag. Sinds 2018 verdienen de arbeiders onveranderd 68 euro per maand, terwijl de levensduurte ook in Bangladesh enorm gestegen is.

U hebt nu acht jaar onderzoek naar duurzame mode op de teller staan. Waar was u in al die jaren het meest van onder de indruk?

Vandoorne: Voor mijn laatste twee reportagereizen trok ik naar Ghana en India, waar ik de plekken heb gezien waar onze kledij belandt nadat we die, vaak met de beste bedoelingen, doneren. De hoeveelheid afdankertjes is waanzinnig. In Ghana komen om de twee weken 30 miljoen kledingstukken op de markt, terwijl er slechts 31 miljoen mensen wonen. Wat het dumpen van textiel betreft, is de Belg met een gemiddelde van zestig stuks per jaar trouwens koploper van Europa.

Zijn we dan naïef om te denken dat we iets goeds doen als we kledij doneren?

Vandoorne: Doneren is niet inherent slecht – het is nog altijd beter om kledij te doneren dan om ze weg te gooien of ze in je kast te laten verkommeren. Maar de ene container is beter dan de andere, en dat maakt het ingewikkeld. Het is niet omdat je kledij doneert, dat die sowieso goed terechtkomt. Daarom is het belangrijk te achterhalen wat de organisatie die achter die container schuilt met het textiel doet. Als individu is dat best moeilijk, maar textielophaling aan huis zonder referentie is sowieso verdacht. In het beste geval blijft de kledij lokaal in circulatie en gaat ze naar noodhulp of wordt ze hier tweedehands verkocht. Stukken die hun beste tijd gehad hebben, worden idealiter gerecycleerd.

Maar vaak wordt het textiel verscheept naar Oost-Europa of het Globale Zuiden. Daar kopen mensen balen tweedehandskledij op om ze opnieuw te verkopen op een markt. Dat aankopen gebeurt zonder te weten wat er in die balen zit of wat de kwaliteit van de stuks is. Meestal draaien ze verlies, omdat de stof van onze kledij steeds vaker van povere kwaliteit is. Als je daar vertelt dat wij die kledij in Europa gewoon gedoneerd hebben, trekken ze grote ogen. ‘Hoe kan het dat wij moeten betalen voor jullie afdankertjes?’ vragen ze zich terecht af.

Huur- of voedselprijzen stijgen, terwijl kleren de laatste dertig jaar alleen maar goedkoper zijn geworden. Hoe verklaart u dat?

Vandoorne: Tussen 2000 en 2010 is de prijs van kleding in Europa maar liefst met 26 procent gezakt, en ook nu met de inflatie bleef de prijs van textiel in eerste instantie verder dalen. Intussen is de prijs wat gestegen, maar het gemiddelde kledingstuk is vandaag nog altijd zo goedkoop dat we het beschouwen als een wegwerpproduct. Grote merken drukken de prijs door enorme oplages textiel in te slaan. Daarnaast is de productielocatie ook niet onbelangrijk: we weten allemaal dat de lonen in landen als Bangladesh een pak lager liggen dan hier.

Maar er lijkt ook een causale relatie te bestaan tussen het gigantische aantal polyestervezels en de doorbraak van fast fashion. Sinds de jaren 1980 is de productie van polyestervezels vermenigvuldigd met factor negen. Terwijl de productie van vezels als katoen en wol stabiel bleef, is de mode-industrie sinds het begin van dit millennium toch verdubbeld in omvang. Daarnaast ging ook het aantal olievaten dat nodig is voor de polyesterproductie sinds het jaar 2000 maal twee. Intussen gaat dat over 350 miljoen vaten per jaar. De mode- en de olie-industrie zijn dus één pot nat: mode kan niet meer zonder fossiele brandstoffen en de oliesector is op zijn beurt sterk afhankelijk van de mode-industrie. Vandaag is 64 procent van de wereldwijde vezelproductie van synthetische oorsprong.

De Europese Commissie lanceerde eind maart een voorstel voor een nieuwe Europese greenwashing-wet. Fabrikanten die hun producten op de Europese markt verkopen, zullen moeten bewijzen dat hun groene claims ook echt kloppen. Is dat überhaupt mogelijk?

Vandoorne: De vraag is vooral wat ‘duurzaamheid’ betekent. Die terminologie wordt gebruikt en misbruikt, iets wat omschreven wordt als ‘lexicale oorlogsvoering’. Voor haar doctoraat aan de universiteit van Louvain-la-Neuve speurt Barbara De Cock Twitter af naar semantische verschillen in definities van duurzaamheid. Ze toont aan hoe verschillende actoren – van bedrijven tot het Europees Parlement – het wel allemaal over #sustainablefashion hebben, maar daarmee niet per se naar hetzelfde verwijzen.

In 2021 onderzocht de Europese Commissie hoe duurzaamheid ingezet werd op websites van onder andere kledingmerken. 42 procent van die claims bleek overdreven of zelfs onjuist. Met andere woorden: bijna de helft van de webshops liegt. Wat kunnen we dan nog geloven? Het wordt de klant in de winkelstraat zo wel heel moeilijk gemaakt.

Zou de consument gebaat zijn bij een soort nutriscore voor duurzaamheid?

Vandoorne: Helaas kennen ook labels tekortkomingen. De lijst bestaande labels is ontzettend lang en de doorsnee consument heeft geen idee wat ze betekenen. Om te beginnen, controleren labels slechts een beperkt deel van de textielketen en nemen ze óf de ecologische óf de sociale omstandigheden onder de loep, maar niet allebei. Daarnaast worden labels uitgereikt door private bedrijven die behoorlijk wat geld vragen voor die controles. Wil je als modemerk een duurzaamheidslabel krijgen, dan moet je daar dus een serieus pak geld voor op tafel leggen. Kleinere spelers, die dat niet kunnen ophoesten, vallen op die manier uit de boot. Wie het bedrag wel kan betalen, krijgt – vaak aangekondigd en slechts eenmalig – controleurs over de vloer. Tot slot zijn certificaten niet onfeilbaar. Rana Plaza werd enkele weken voor de fabriek instortte tweemaal gecontroleerd en had dus veilig moeten zijn.

Bestaat er dan wel zoiets als duurzame mode?

Vandoorne: Die term steunt eigenlijk op een inherente tegenstelling. Terwijl duurzaamheid erop wijst dat iets zo lang mogelijk moet meegaan, slaat ‘mode’ op voorbijgaande, tijdelijke trends. Als kledij bedoeld is om slechts een korte periode gedragen te worden, hoe kan mode dan duurzaam zijn? Er bestaan wel veel initiatieven die een deel van de textielketen duurzamer proberen te maken, en dat is hoopgevend. Voor mij kan mode duurzamer als ze vanuit ethisch én ecologisch oogpunt zo goed mogelijk georganiseerd wordt. Helaas sluiten die twee elkaar in de praktijk vaak uit.

In Indonesië bezocht ik bijvoorbeeld enkele ververijen aan de oevers de rivier de Citarum. Het verven en afwerken van stoffen is de meest vervuilende schakel van de textielketen. En hoewel veertig miljoen Indonesiërs afhankelijk zijn van de Citarum om zichzelf en hun kleren te wassen en om hun groenten en fruit schoon te maken, lozen honderden textielfabrieken hun afvalwater in die rivier. Die vervuiling veroorzaakt grote ecologische en sociale problemen. Toch reageerden de textielarbeiders die ik daar sprak verontwaardigd op mijn vragen. ‘Door te vragen of ik handschoenen draag terwijl ik werk, laat je zien dat je bezorgd bent over het effect van de chemicaliën op mijn gezondheid. Maar als de fabriek moet sluiten, heb ik pas écht een probleem. Dan moet ik verhuizen of ander werk zoeken. Ik heb een gezin te onderhouden.’

Sinds mijn reizen naar Bangladesh en Indonesië probeer ik erop te letten dat ik textielarbeiders niet te vaak als slachtoffers bestempel. Het is makkelijk om een verhaal te vertellen in termen van daders en slachtoffers, maar zo zwart-wit is de realiteit niet.

Via de EU Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wil Europa werk maken van meer transparantie in de textielketen. Lost dat wat op?

Vandoorne: Door die zogenaamde ‘zorgplicht’ worden bedrijven aansprakelijk gesteld voor wantoestanden in hun productieketens, zowel wat milieu- als wat mensenrechtenschendingen betreft. Daar kun je natuurlijk niet tegen zijn, maar enkel grotere bedrijven vallen daaronder, waardoor de ongelijkheid tussen de textielbedrijven verder toeneemt. Het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA), verbonden aan de KU Leuven waarschuwt dat grotere bedrijven beter in staat zijn om te voldoen aan eisen op het vlak van transparantie dan kleinere bedrijven, zowel in het Globale Zuiden als hier. Omdat grotere spelers meer financiële middelen hebben, kunnen ze met de hulp van grote consultancybedrijven snel de nodige beleidsdocumenten en processen neerpoten. Het is opnieuw een machtsspel waarin monopolies gecreëerd worden en waar zwakkere actoren de dupe van zijn.

Wie er het meeste geld in steekt, is dus het duurzaamst, en dat klopt niet. Want waarom kunnen bepaalde bedrijven er zo veel geld in investeren? Omdat ze op zo’n grote schaal produceren. Laat dat nu net het probleem zijn.

Volgens de Nederlandse duurzamemode-expert Marieke Eyskoot wordt één kledingstuk gemiddeld door 86 paar handen aangeraakt voor het in onze kast belandt. Als keten kan dat wel tellen. Onze kledij verbindt ons met mensen aan de andere kant van de wereld. Maar omdat er zo weinig transparantie is, hebben we geen idee door wie of hoe onze kleding gemaakt wordt en hechten we er minder waarde aan. Misschien kan de transparantie die deze wet eist bijdragen aan de herwaardering van textiel.

Kunnen we hoopvol zijn over de toekomst van de textielsector?

Vandoorne: Samen met fotograaf Sarah Van Looy doe ik bijkomend onderzoek naar hoe het verven van textiel beter kan, en dat geeft me hoop. Kleur is enorm belangrijk. Wie online iets bestelt dat niet de verwachte kleur heeft, stuurt het vaak terug. En als de kleur van een stuk vervaagt, is dat een reden om het te doneren. Maar een afgeleefde kleur hoeft niet het einde van een kledingstuk te zijn. Je kunt het zelf opnieuw verven – en dat brengt me bij een tweede hoopvolle evolutie, namelijk die van upcycling. Dat is een hip woord voor iets dat natuurlijk al veel langer bestaat: repareren wat je al hebt. Naaicursussen zitten vandaag overvol en borduren is terug van weggeweest. Kledij die we koesteren, omdat we ze bijvoorbeeld gepersonaliseerd hebben, belandt niet in de mallemolen van de fast fashion. Op die manier is duurzame mode misschien toch mogelijk.

Kleerkastvasten verschijnt op 19.04 bij Uitgeverij Vrijdag. Op 25.04 vindt de boekvoorstelling (inclusief kledingruil) plaats in het Industriemuseum in Gent.

Sarah Vandoorne

Geboren op 20 november 1991 in Eeklo.

Deed voor haar master-namasteropleiding Conflict & Development veldwerk in Bangladesh.

Sinds de instorting van de textielfabriek Rana Plaza volgt ze als freelance journalist de textielsector.

In 2020 publiceerde ze het e-book Shopdown. De impact van covid-19 op de textielindustrie.

In 2022 werd haar onderzoek naar kleur tentoongesteld op de eerste editie van Design Fest Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content