Nobelprijswinnaar economie James Tobin over de verrassende wederontdekking van zijn speculatiebelasting, de anti-globalisten en de vergissingen van de Europese Centrale Bank.

Tegenstanders van de economische globalisering eisen almaar luider de invoering van een zogenaamde Tobin-taks. Dat is een belasting op speculatieve wisseltransacties, die fondsen zou opleveren om de derde wereld steviger op de been te helpen. De Franse premier Lionel Jospin steunt het idee en wil de Europese ministers van Financiën eind volgende week op hun top in Luik tot een initiatief bewegen. Althans, zo laat hij het voorkomen. Als EU-voorzitter heeft België het punt op de agenda gezet.

Hoe werkt die Tobin-taks in feite? De bedenker ervan is de Amerikaanse econoom James Tobin. In 1972 spon hij het voorstel uit om op alle deviezenhandel op de beurs omzettaks te heffen. Bedoeling was de mechaniek van de kapitaalmarkten te verstroeven, ten nadele van de snelgeldspeculanten. In 1981 kreeg hij de Nobelprijs voor zijn analyse van de financiële markten en hun invloed op beslissingen inzake uitgaven, die op hun beurt een weerslag hebben op werkgelegenheid, productie en prijsontwikkeling.

In de Amerikaanse staat Wisconsin zit de nu 83-jarige Tobin rustig bij een meer. Hij zegt niets vandoen te hebben met de anti-globalisten die, onder een vlag die ze van hem leenden, de revolutie prediken. Het netwerk van Attac ( Association pour une Taxation des Transactions financières pour l’Aide aux Citoyens), dat in 26 landen actief is, promoot fors zijn speculatieheffing. Of het hem verheugt plotseling zoveel volgelingen te hebben?

James Tobin: Natuurlijk, maar het applaus komt van de verkeerde kant. Zoals de meeste economen ben ik een voorstander van vrijhandel. Bovendien verdedig ik het Internationaal Muntfonds, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie – instellingen waartegen de protestbeweging stormloopt. Ze misbruiken mijn naam.

De beweging ijvert voor de invoering van een belasting op de deviezenhandel. Die taks zou de kapitaalmarkten intomen en met het verzamelde geld zou de ontwikkelingshulp flink gestijfd worden. Dat klinkt toch net zoals uw voorstel?

Tobin: Ik suggereerde het geld dat de heffing zou opbrengen ter beschikking van de Wereldbank te stellen. Maar ten gronde ging het me daar niet om. Mijn omzetbelasting op de deviezenhandel was in eerste instantie bedoeld om wisselkoersschommelingen in te dammen. Het idee is simpel: bij elke transactie van de ene munteenheid naar de andere valt een geringe belasting te betalen, laten we zeggen een half procent op de omzet. Zoiets schrikt speculanten af: ze gaan minder vaak wisseloperaties uitvoeren, minder grote kapitalen inzetten. Daar is het me om te doen. Want veel speculanten stoppen hun geld kortstondig in een specifieke munt. Als ze dat kapitaal plotseling uit die munt terugtrekken, moet het getroffen land zijn rente drastisch optrekken om zijn munt op de internationale markt aantrekkelijk te houden. De hoge rente blijkt dan meteen rampzalig voor de binnenlandse economie. Dat hebben de monetaire crisissen in Mexico, Zuidoost-Azië en Rusland in de jaren negentig bewezen. Met mijn belasting wou ik de centrale banken van kleine landen speelruimte geven. Ze zou een tegenwicht hebben geboden tegen het dictaat van de financiële markten.

Speculanten afschrikken, het dictaat van de financiële markten – het zou zo uit de mond van de anti-globalisten kunnen rollen.

Tobin: Het gaat de anti-globalisten, geloof ik, hoofdzakelijk om de belasting waarmee ze hun projecten ter verbetering van de wereld willen financieren. Voor mij staat het beuren van belastinggeld niet centraal. Ik wou de speculatie met deviezen afremmen, het belastinggeld was een nevenproduct.

Wat is er mis met een nevenproduct dat voor goede doelen wordt gebruikt?

Tobin: Niets. Het zou me verheugen mocht het geld bij de armen in de wereld terechtkomen. Over de bestemming moeten in elk geval de regeringen beslissen die aan zo’n opzet deelnemen.

Wat heeft er u begin de jaren zeventig toe gedreven de Tobin-taks te bedenken?

Tobin: Ik ben een volgeling van de Britse econoom John Maynard Keynes. Hij stelde in zijn Algemene theorie over werkgelegenheid, rente en geld een soortgelijke omzetbelasting voor, om er beleggers toe aan te zetten hun effecten langer in portefeuille te houden. Ik paste in 1972 dezelfde gedachte op de deviezenmarkten toe. De Verenigde Staten deden toen afstand van Bretton Woods, het internationale systeem van vaste wisselkoersen. Tegelijk voorspelden de eerste elektronische geldtransacties per computer een enorme stijging van het aantal transacties. Ik wou dat proces vertragen, zodat minder zou worden gespeculeerd en de wisselkoersen niet te erg zouden fluctueren. Vandaag kan iedereen via zijn thuis-pc beursorders plaatsen. Het probleem is de jongste tijd dan ook vele keren groter geworden.

Moet een speculatiebelasting niet overal tegelijk worden ingevoerd, om ontduiking te voorkomen en het ontstaan van onbelaste oasen te vermijden? Wie zal dat regelen? Een internationale Tobin-taksautoriteit?

Tobin: Dat kan het Internationaal Muntfonds (IMF) voor zijn rekening nemen. Het heeft ervaring met het wereldwijde muntsysteem. Omzeggens alle landen zijn lid van het IMF.

Het IMF? Niet alleen onder de anti-globalisten geldt dat als schatplichtig aan het globale kapitalisme, dat het beste zou worden afgeschaft.

Tobin: Daarmee ga ik helemaal niet akkoord. Ik denk dat de rol van het IMF moet worden versterkt, verruimd. Het Internationaal Muntfonds heeft ongetwijfeld veel fouten gemaakt. Maar net als de Wereldbank beschikt het over veel te weinig middelen om de lidstaten te helpen, in het bijzonder de arme en onderontwikkelde economieën. De Wereldbank en het IMF nemen niet deel aan een complot dat globalisering heet.

Geldt dat ook voor de Wereldhandelsorganisatie (WHO)?

Tobin: Natuurlijk. De voorloper van de WHO, de GATT, heeft destijds al veel goeds gedaan door de wereldhandel te verruimen.

Niet iedereen beschouwt dat als zo positief. Tienduizenden anti-globalisten kwamen in het verweer tegen de Wereldhandelsconferentie van 1999 in het Amerikaanse Seattle.

Tobin: De Wereldhandelsorganisatie moet net méér macht kunnen uitoefenen, ook op de Verenigde Staten. Ze moet iets kunnen verbieden, bijvoorbeeld dat rijke landen allerlei barrières tegen de import uit ontwikkelingslanden optrekken.

De industrielanden gebruiken de derde wereld als afzetgebied en als reservoir van goedkope werkkracht.

Tobin: De opvatting dat het Internationaal Muntfonds, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie vijanden van de ontwikkelingslanden zijn, berust op een dwaling. Door die instellingen af te schaffen, helpen we de problemen van de economische globalisering niet uit de wereld. Alle landen, en hun inwoners, hebben belang bij het vrije verkeer van goederen en kapitaal.

Waarom is de armoede in de wereld dan toegenomen?

Tobin: Die is niet toegenomen. Neem Zuid-Korea, dat in 1960 een zeer arm land was. Nu behoort het tot de categorie van industriestaten. Idem voor andere zogenaamde Tijgers, ondanks de crisis in Zuidoost-Azië van vier jaar geleden. Die staten zijn dankzij handel en vreemd kapitaal welstellender dan drie decennia geleden.

Enkele landen mogen daarvan dan al hebben geprofiteerd, door de bank genomen werden de rijke landen rijker en de arme armer.

Tobin: Armoede kan vele oorzaken hebben en de meeste stammen uit die ontwikkelingslanden zelf. Zij kunnen alleszins hun rug niet rechten via de maatregelen die de anti-globalisten aanbevelen, zoals het wereldwijd opdringen van de westerse standaarden op de werkvloer. Daarmee ondergraven we het vermogen van arme landen om met hun uitvoerproducten op rijke markten te concurreren.

U beschuldigt Attac ervan een slechte advocaat van armere landen te zijn?

Tobin: Ik ken de voorstellen van Attac niet tot in het detail. De jongste protestkreten klonken in ieder geval behoorlijk tegenstrijdig en disparaat. Of ze precies datgene weerspiegelen waarvoor Attac staat, weet ik niet. In het geheel beschouwd, zijn hun stellingen goed bedoeld maar slecht doordacht. De associatie met mijn naam stoort me.

Hebt u al contact gehad met Attac?

Tobin: Voorzitter Bernard Cassen heeft me een keer gebeld en in Parijs uitgenodigd. Daar zou ik dan voor een paar duizend jubelende aanhangers optreden. (Cassen is directeur van het maandblad Le Monde Diplomatique)

Wat hebt u hem geantwoord?

Tobin: Ik heb bedankt voor de uitnodiging, om familiale reden en omdat ik niet akkoord ga met de doelstellingen van Attac. Sindsdien heb ik niets meer van hen gehoord. Attac heeft me ook nooit gemeld dat het mijn belastingidee zou propageren. Ik heb niets met hun ontstaansgeschiedenis te maken.

Hoe verklaart u dat de Tobin-taks onder politieke activisten zoveel bijval kent, terwijl economische experts hem bekritiseren.

Tobin: De meeste economen negeren mijn ontwerp eenvoudigweg. Toch bestaan er een hele rij boeken en stapels artikels over de Tobin-taks. Enkele zijn pro, andere contra, vele klinken onbeslist.

Professor Rudi Dornbusch van het Massachusetts Institute of Technology staat kritisch tegenover de taks. Robert Mundell, zoals u een Nobelprijswinnaar economie, noemt hem een dom idee.

Tobin: Ik hoop dat ze aan Attac en consorten refereren en niet aan mijn belasting. Ik geloof graag dat Dornbusch en Mundell tegen hun versie zijn.

Uitgerekend George Soros, de beroemdste speculant ter wereld, looft uw antispeculatietaks. Alweer applaus van de verkeerde kant?

Tobin: Die man weet exact waarover hij spreekt. Soros heeft ontzettend veel geld verdiend op de financiële markten, op zichzelf geen zonde. Maar hij houdt er zeer onorthodoxe denkbeelden over het internationaal muntstelsel op na. Ik raad de ministers van Financiën van heel de wereld aan meer op hem te letten dan op mij. Ze doen er goed aan hem te vrezen, omdat hij de middelen heeft om zijn plannen uit te voeren.

Gelooft u dat uw Tobin-taks er ooit komt?

Tobin: Hij maakt geen kans, vrees ik. De beslissers op de internationale financiële scène zijn er tegen.

De ministers van Economie en van Financiën van de Europese Unie bespreken de Tobin-taks op hun conferentie van eind september in Luik.

Tobin: Dat wordt waarschijnlijk louter show. Ik betwijfel dat er ernstig over wordt nagedacht. Ze willen de financiële sector immers niet met een bijkomende taks belasten. De belangrijkste ministers van Financiën zijn tegen de Tobin-taks, inclusief de Amerikaanse – die uit de vorige regering van Bill Clinton en die van de regering van George Bush.

Waarom keert men ter bescherming van de munt niet eenvoudigweg terug naar een systeem van vaste pariteiten, waarbij de centrale banken van de deelnemende landen de wisselkoersen stabiel houden?

Tobin: Dat is geprobeerd en het mislukte. Speculanten zoals Soros manoeuvreren de centrale banken uit het veld. Kijk naar Argentinië, dat zijn peso direct aan de Amerikaanse dollar koppelde. De financiële crisis die daar heerst, is een absolute ramp. Zo’n onherroepelijke koppeling van munten vormt een regelrechte uitnodiging tot speculeren. De handelaren wedden erom of de centrale banken al dan niet van plan en bij machte zijn om de afgesproken koers te verdedigen. Nee, vaste pariteiten zijn uit de mode, en dat is ook goed.

Waarom geen financiële crisissen vermijden door valuta af te schaffen? Heeft een monetaire unie, naar het voorbeeld van de eurozone, geen zin in Azië en Amerika?

Tobin: Volgens mij is de euro niet bepaald het grote succes dat model kan staan voor andere delen van de wereld.

De euro haalt zijn wisselkoersachterstand tegenover de dollar in.

Tobin: Ik heb het niet over zijn waarde. De eurozone lijdt onder het feit dat de totale economie in Europa mank loopt. En daaraan heeft de Europese Centrale Bank schuld. Omdat ze geen beleid voert zoals de Fed, de Amerikaanse centrale bank.

Hoe bedoelt u?

Tobin: De voorzitter van de Europese Centrale Bank, Wim Duisenberg, heeft me eens gezegd dat hij met de reële economie, met groei en werkgelegenheid niets te maken heeft. Zijn opgave was de prijzen stabiel houden, dus inflatie bekampen. Als dat alles is wat het Europese financiële beleid te bieden heeft, verrast de slapte van de Europese economie me niet.

Hoe onderbouwde Duisenberg zijn standpunt?

Tobin: Hij kleeft er een zeer ideologisch gekleurde visie aan. Voor hem is prijsstabiliteit een soort religie, zoals vroeger in de Verenigde Staten onder de monetaristen. Gelukkig behoort de voorzitter van de Amerikaanse Centrale Bank, Alan Greenspan, niet tot dat kamp. Zijn Fed beperkt zich niet tot een stabiliserend prijsbeleid. Ze voelt zich ook verantwoordelijk voor de economische groei en de werkgelegenheid. Greenspan heeft altijd gezegd dat de Fed naar best vermogen beide tracht te bewerkstelligen, prijsstabiliteit en economische groei.

Was de prestatie van Greenspan een meesterstuk, gelet op de langste economische boom in de Amerikaanse geschiedenis?

Tobin: Die lange bloei was niet louter een historisch toeval. Greenspan en de regering-Clinton zitten er voor iets tussen. Greenspan heeft ongetwijfeld geluk gehad, maar hij toonde zich ook dapper. In 1994 gold in de centrale bank nog de ijzeren wet dat er inflatie dreigt als de werkloosheidsgraad onder de 6 procent daalt. Toen we die grenswaarde bereikten en de inflatie binnen de perken bleef, weerstond Greenspan aan de druk en greep hij niet in. Hij beperkte de geldhoeveelheid niet. We zakten naar 4 procent werkloosheid en toch steeg de inflatie niet. Alleen omdat Greenspan het waagde zich tegen traditionele leerstellingen te verzetten. Duisenberg zou zoiets niet durven.

Copyright Knack/Der Spiegel. Bewerking: Frans Vuga

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content