‘Kentering van een huwelijk’ van Sandor Marai is een uitzonderlijk en subliem verhaal, waarin de personages zich niet genoeg kunnen verbazen over elkaars rare kanten.

INFO : ‘Kentering van een huwelijk’ door Sandor Marai. Uit het Hongaars vertaald door Henry Kammer. Wereldbibliotheek, 415 blz., euro 19,90.

‘Het schijnt dat grote geesten soms minder ontzet zijn door verdriet dan door het feit dat het niet voortduurt. Bij gebrek aan niet aflatend geluk zou lang lijden tenminste een lotsbestemming zijn. Maar nee, ook onze ergste martelingen houden op een dag op. Na zoveel wanhoop zal op een ochtend een niet te onderdrukken levenslust ons aankondigen dat alles voorbij is en dat lijden niet méér zin heeft dan geluk.’ Deze passage uit De mens in opstand van Albert Camus geldt voor de meeste personages die de Hongaarse schrijver Sandor Marai (1900-1989) opvoert in zijn meesterwerk Kentering van een huwelijk (1949-1978). Maar Marai is een sombere existentialist. Van de zuiderse wanhoop die het werk van Camus kenmerkt, is in het Midden-Europese werk van Marai geen spoor te bekennen. Zijn wanhoop is altijd gepekeld.

Maar toch, ook voor de verkleumde mensen die Marais Kentering bevolken, is het ergste achter de rug. Een symptoom van hun nieuw verworven ‘gezondheid’ is dat ze opnieuw gaan ‘kwekken’. ‘Als een mens praat, huilt of schreeuwt, is het ergste al voorbij’, aldus Ilonka, die opgelucht ademhaalt als ze eindelijk uit de jungle van de passies is ontsnapt. Na de bittere liefdesstrijd die ze verloor en die haar totaal heeft uitgeput, is ze blij dat ze zich nu kan installeren in een ijlere, abstractere sfeer waarin ze, na de dood van haar kind en de scheiding van haar man, verheugd vaststelt dat er geen hoop meer is.

Zolang ze immers getekend zijn door verwachtingen, lijden de mannen en de vrouwen in het universum van Marai. Ze leven met de blik van mensen die eeuwig op zoek zijn naar iets, als slaapwandelaars. Maar er komt toch een moment waarop ze zich er bij het ontwaken over verbazen dat ze zich zolang uit hun lood hebben laten slaan. Plots constateren ze bevreemd dat ze niet langer vastliggen aan de ketting van hun obsessies. Ze willen niet eens meer wraak nemen op de geliefde die hun oude leven heeft vernietigd. Ze ontwaken, ze wrijven hun ogen uit en ze gapen. Ze stellen vast dat het afgelopen is met de doorwaakte nachten en het uitzinnige verdriet. Nadat ze zelf zo ‘wakker’ is geworden, zegt Ilonka over haar man: ‘En je kunt je niet meer op hem wreken en je ontdekt dat de ware, volmaakte wraak erin bestaat dat je hem niet meer nodig hebt, dat je hem goed noch kwaad toewenst en dat hij je op geen enkele manier meer pijn kan doen.’

Harde klappen

In Kentering van een huwelijk, dat voornamelijk in het interbellum speelt, wordt alleen maar op een superieure manier ‘gekwekt’. De drie personages die in Boedapest en Rome hun relaas doen, zijn verstrikt in een kluwen liefdesrelaties met schnitzeleriaanse allures. Het heeft geen zin om de chemie van deze zielsverwantschappen te ontrafelen. Peter behoort tot de hogere bourgeoisie, zijn vrouw Ilonka tot de middenklasse en het veel jongere dienstmeisje Judit, die door haar pure bestaan het huwelijk van die twee vernietigt, is een zuivere vertegenwoordigster van het proletariaat. Het is belangrijk om die klassenverschillen te beklemtonen. De wereld van het dienstmeisje is immers ommuurd door de vesting van een geciviliseerde burgerlijke klasse die er ooit van overtuigd was dat ze haar bestaansrecht ontleende aan haar beschavingsmissie. Die zending bestond erin om de aristocratie en het proletariaat met elkaar te verzoenen via de culturele en humane waarden waarvan die hoge burgerlijke klasse meende de normerende behoeder te zijn.

Maar die overtuiging heeft harde klappen gekregen. De balans van dat verlies wordt belichaamd door de burgerlijke schrijver Lazar, die een lucide klankbord is van alle verhalen die Ilonka, Peter en Judit om beurt vertellen. Lazar is een kwetsbare en schuwe man die boven de hartstochten staat en voor wie de cultuur de reflex belichaamt van al het goede dat de burgerlijke maatschappij heeft voortgebracht. Hij is geen profeet, maar hij staat als een dokter aan het ziekbed van een neergaande beschaving die hij de pols voelt. Uiteindelijk is Lazar een schrijver die niet meer schrijft. Totaal onthecht, is hij op de duur alleen nog een medium dat geen waarden meer propageert, maar zich met wellust overgeeft aan de luciditeit waarmee hij de ondergang van alles wat waarde heeft registreert. Hij is de kunstenaar die niet langer de wilskracht heeft om de wereld gestalte te geven, omdat zijn wereld haar vorm verloren heeft. Terwijl de bommen de wijken en de bruggen van Boedapest verwoesten, verdiept Lazar zich in de lectuur van zijn verklarende Hongaarse woordenboeken, want ‘hij geloofde niet meer dat op intelligente wijze aan elkaar geregen woorden de mensen en de wereld nog zouden kunnen redden’. De bom die zijn bibliotheek verwoest, is niets anders dan een quod erat demonstrandum.

Kentering van een huwelijk is het relaas van de veelzijdige ontnuchtering van mensen die dachten dat de liefde alle muren kon neerhalen. Natuurlijk zijn die personages ook het product van hun beperkingen, van hun biologische condities, van hun geaardheid, hun fantasieën en hun sekse. Maar het nieuwe en het fascinerende bij Marai is dat hij al ‘kwekkend’ een balans opmaakt van heel andere beperkingen die een mens ervaart als hij geconfronteerd wordt met maatschappelijke conventies waarvan hij de spelregels niet kent. Behalve Lazar zijn alle personages in Kentering de gevangene van de verhoornde sfeer van hun klasse. Het is die confrontatie van normen, zeden, gewoonten en rituelen die Kentering van een huwelijk verheft tot een even uitzonderlijk als subliem verhaal waarin alle personages elkaar bespioneren omdat ze, komend uit hun kastenwereld, zich niet genoeg kunnen verbazen over elkaars rare kanten. Dat spioneren ontaardt in rusteloosheid, frustratie, bedrog en schuldgevoel, in afgunst, jaloezie, verdringing en onderdrukking. Die observatie- en imitatie-dwang, die dwangneurose om op te gaan in de uiterlijke prestigekenmerken van de hogere cultuur, leidt tot een klassenstrijd die zich voor niets geneert en alles ontmaskert, ook de arrogantie die achter een onverstoorbare glimlach schuilt.

Als het dienstmeisje Judit ziet hoe rijke mensen eten, zegt ze: ‘Het lijkt wel of die lui niet het lichaam in zijn totaliteit voeden, maar elk orgaan afzonderlijk, alsof hun lever een speciaal soepje nodig heeft en hun hart een zeldzame vleessoort, hun gal een bijzondere salade en hun alvleesklier een pannenkoekje met rozijnen.’

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content