Jan Lauwereyns, “Nagelaten gedichten”,

Manteau, Antwerpen, 64 blz, 650 fr.

De debuutbundel van Jan Lauwereyns (1969) kan je maar beter van achter naar voor lezen, of tenminste beginnen met het laatste gedicht. Dat begint met de overweging “Het meer is werkelijk niet op papier te zetten”, terwijl de dichter dat willens nillens toch doet, al moet dat dan maar via de kunstmatige gedachte aan Fluisterende kersenbloesem, niet toevallig ook gecursiveerd in het gedicht. Beelden dringen zich op, maar ze willen niet in het formele harnas van de poëzie. Of zijn het andere elementen die het van de dichter overnemen, zoals de tijd die normaal gezien bezworen dient te worden in lyriek (“De tijd kan nauwelijks beter zijn best doen/ om stil te blijven staan. Hij mag het nu dan/ ook overnemen en verder geen herinneringen/ ophalen in gedichten die niet snel van/ toepassing willen zijn.)”? Meteen wordt ook de dubbelzinnigheid van de titel van de bundel duidelijk: gaat het om “Nagelaten sonnetten” van iemand die over zijn particuliere waarneming iets op papier wou zetten om er dan maar mee op te houden, doodgemoedereerd door het falen, of om sonnetten die nagelaten hebben om sonnetten te worden? Het slotgedicht suggereert enigszins de eerste mogelijkheid, maar als je de hele bundel snel even doorbladert, zie je vooral een weigering van de taal om zich als drager van betekenis in een stramien te laten dwingen en zich zo volledig ten dienste te stellen van de dichter en de lezer. Een traditioneel sonnet heeft al een volta die een soort overgang in de gedachte aangeeft, maar in Lauwereyns’ merkwaardige debuut zit het vol met overgangen, zou je kunnen zeggen. Denken en intuïtie, tot literatuur verwerkte waarneming en gedachten: het komt allemaal naast en door elkaar voor. Dat levert heel wat onderhuidse ironie op, die deze merkwaardige bundel zo leesbaar maakt en hem op het rekje van de debuten van Paul Bogaert en Bart Meuleman plaatst. De lezer mag er dan met al zijn tegenwoordigheid van geest aan blijven haken: “Sla valt langs een vrolijk fietsend/ been, houdt roodgroen halt op rot mos,/ op platte steen. Iemand oud ziet het / met een half oog en mompelt Tegen-/ woordig is dit de geest van sla. Hij/ glijdt er sierlijk over uit.” De tijd van de Koplandse vochtige bedjes lijkt lang voorbij. “Nagelaten gedichten” is de groengids voor wie wil weten hoe het wel nog kan.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content