Waar men ook komt langs Vlaamse wegen, overal staan bermkruisjes. Allemaal met hun eigen tragische verhaal. Bijna zo tragisch als dat van de man die het eerste bermkruisje oprichtte. Dit is een 1 novemberverhaal voor de overlevenden.

Niemand weet hoeveel er juist staan: honderden zeker, misschien wel duizend. Op mijn dagelijkse route passeer ik er, zoals iedereen wellicht, een paar. Elke keer zoek ik naar hun verhaal: meestal kleine berichten uit de maandagkrant. ‘Jongeman overleden op de Haachtsesteenweg in Evere na een zware crash.’ (bericht uit de maandagkrant van 21 januari 2013) Of het kruis aan de Van Praetbrug in Schaarbeek. ‘Vier jongeren rijden van de brug.’ (bericht uit de maandagkrant van 22 april 2013)

Het merkwaardigste kruis van het land stond een tijd geleden in het Zoerselbos: ter herinnering aan Marcel. Geen bericht over hem gevonden in de maandagkrant. Ook in Zoersel wist geen hond wie Marcel was. Niemand die een man had zien sterven in het Zoerselbos. Behalve de persoon die elke week een roze roos op het kruisje van Marcel kwam leggen. Zoek niet meer naar het kruis van Marcel. Het is verdwenen, weinig wegkruisen hebben het eeuwige leven. Behalve één misschien, dat van de Krijgsbaan in Deurne. ‘Helena Welvis’ staat erop, 16 maart 1981 – 31 mei 2003.

Elke seconde van die vervloekte 31e mei 2003 kent Dora Breugelmans vanbuiten. ‘Om kwart voor acht werd er aangebeld. Uit het raam zag ik de politie voor de deur staan. Ik was net uit de douche, had weinig zin om open te maken. Maar ze bleven bellen.

‘Uiteindelijk nam ik de parlofoon toch op. “Bent u de moeder van Helena Welvis?” zei een stem. Mijn hart stond stil.

‘”Uw dochter was op weg naar Ibiza?” vroeg de politie even later.

‘”Is daar iets gebeurd?” stamelde ik angstig.

‘”Op weg naar de luchthaven heeft uw dochter een ongeval gehad”, antwoordden ze. “Een dronken tegenligger heeft de auto van haar en haar vriend aangereden. Ze hebben haar twee uur proberen te reanimeren, maar als enige heeft ze het niet gehaald. Het spijt ons.”

‘Op dat moment’, zegt Dora, ‘werd alles zwart.’

Wat later vond ze een papiertje in het appartement van Helena. ‘Mamske, bedankt om voor de poezen te zorgen. Ik zal heel voorzichtig zijn.’

Toen ze dat schreef, zegt Dora, beloofde het leven kleur. ‘Helena was net een paar weken zwanger. Ze wou grime studeren, haar grote droom was om later BV’s te schminken. Heimelijk hoopte ze om ooit een eigen programma te krijgen, bekend te worden. Ze danste heel graag: My First, My Last, My Everything van Barry White, dat was ons nummer.’ Na haar overlijden legden haar vrienden een paar salsaslingers aan de Krijgsbaan, restanten van hun laatste feestje. En veel bloemen, een kruis en oude foto’s.

Dora ging er elke dag naartoe. Om in het gras te zitten, terwijl de auto’s veel te snel voorbijreden. In haar hoofd hoorde ze My First, My Last, My Everything en vele vragen: waarom had Helena die morgen geen taxi genomen naar de luchthaven? Waarom hadden de hulpdiensten niet gebeld terwijl ze Helena aan het reanimeren waren? Waarom…?

Het werd zomer, herfst, winter. De bloemen verwelkten, de vragen niet. Dora en de vader van Helena kochten nieuwe bloemen. Het werd opnieuw zomer, herfst, winter. Zelfs nu, zo veel seizoenen later, kopen ze elke week nieuwe bloemen. Plastificeren ze nog altijd oude foto’s om aan het bermmonument te zetten. ‘Het is een vorm van therapie geworden’, zegt Dora. ‘De voorbije tien jaar waren erg moeilijk: ik ben vaak van job veranderd, was soms los van de wereld – Helena is geen seconde uit mijn hoofd geweest.’ Maar die ene plaats aan de Krijgsbaan gaf vaak troost. ‘Omdat ze er voor het laatst levend was. Op het kerkhof is ze dood.’

Toch zag ook het leven aan de Krijgsbaan er niet altijd mooi uit. ‘De doodrijder kreeg uiteindelijk een lichte veroordeling: een voorwaardelijke celstraf van drie jaar, een boete van 2500 euro en drie maanden rijverbod. Toen we niet lang na het proces aan het bermmonument kwamen, was het een mesthoop. Zijn vrienden hadden de foto’s in tweeën gescheurd, konijntjes onthoofd. Het was alsof Helena een tweede keer stierf.’

Het bermmonument valt nog altijd op. ‘Onlangs hoorde ik mensen op de bus praten over dat ene kruisje met al die bloemen en foto’s aan de Krijgsbaan. Ik keek hemelwaarts en dacht: schat, ze praten over jou op de bus. Daarvoor doen we het ook: we willen onze dochter zo graag verder laten leven.’

Maar de toekomst van het eeuwige bermmonument is onzeker. Straks start de ondertunneling van de luchthaven van Deurne en Helena’s kruis moet weg. ‘De burgemeester beloofde al dat ze het gaan verplaatsen naar een plaats vlakbij. Het is goed dat het niet helemaal hoeft te verdwijnen, maar toch. De dag dat ze zeggen “nu moet je het verhuizen”, ga ik een pilletje nemen. Dat wordt weer een zware dag voor ons allemaal.’

Twee weken eerder, Antwerpen. Op de Oude Vaartplaats ligt een zee van witte rozen voor de achttienjarige Gregory, die op een terras werd doodgestoken. Een man maakt foto’s. ‘Er liggen kleren naast die rozen, dat is uiterst zeldzaam’, zegt hij. ‘En de winkel achter het bermmonument is gesloten. Alsof klanten niet geconfronteerd mogen worden met iets gruwelijks als de dood.’ Tony Oost is oud-conservator van onder meer het Vleeshuis. Vandaag rijdt hij het hele land rond, om alle mogelijke bermmonumenten te fotograferen: in zijn mappen zitten er intussen een achthonderdtal. Die bermmonumenten hebben verre voorlopers, vertelt hij. ‘Vroeger moest een moordenaar als straf vaak een kruis oprichten langs de weg. Ook bij wegsplitsingen stonden er vaak, om mensen een goede reis te wensen.’

Vanaf de jaren tachtig duiken er meer en meer kruisen op voor verkeersslachtoffers, maar ook voor zelfdodingen of moordslachtoffers. ‘Vooral jongeren krijgen zo’n bermmonument, en meestal meisjes. Zelden of nooit zul je een kruis zien voor een bejaarde die sterft in het verkeer. Er groeide ook een gedoogbeleid. Je hoeft er geen bouwvergunning voor aan te vragen – net zomin als voor een bushokje of een zitbank. Voor de overheid is het ook niet gemakkelijk om dat zomaar weg te gooien: het is iets waar anderen emotioneel aan gehecht zijn.’

Intussen, zegt Tony Oost, zijn die kruisjes bijna a sign of the times geworden. ‘Toen ik jong was, was rouw iets privé. Je toonde dat niet in het openbaar. Aan de kerkklokken hoorden we of er een man of een vrouw gestorven was. De kerk had rituelen om met rouw om te gaan.’ Vandaag zijn de kerkklokken amper nog te horen. ‘Mensen uiten hun verdriet nu meer in het openbaar, ze willen ook tonen wie de persoon was om wie ze rouwen. Daarom is de plaats waar iemand sterft soms belangrijker geworden dan het kerkhof. Een tijd geleden verongelukte iemand op de snelweg, niet ver van Lokeren. Ik ging naar het kruisje kijken: in de berm van de snelweg zat een vrouw op haar knieën. “Mevrouw,” zei ik, “alle respect voor uw verdriet, maar dit is levensgevaarlijk.” Uiteindelijk hebben ze dat bermmonument toch vijftig meter verplaatst.’

Het is eigenlijk jammer, zegt Oost, dat niemand hier bermmonumenten bestudeert. ‘In Amerika gebeurt dat wel. Daar heeft het National Museum rouwpapiertjes verzameld die op Ground Zero lagen. In België zouden ze dat ook moeten doen, want het zegt veel over hoe wij rouwen. Zo’n bermmonument ontstaat altijd uit protest. Men wil tonen dat dit nooit meer mag gebeuren – of het nu in een verkeersongeval was, een zelfdoding of een ramp zoals 9/11. Ook de overheid mengt zich vaak, maar niet altijd met succes. Toen de Italiaanse onderzoeksrechter Giovanni Falcone in 1992 door de maffia in Sicilië vermoord werd, richtten de autoriteiten meteen een monument voor hem op. Maar niemand kwam ernaartoe. Wel naar de boom voor zijn huis, waar duizenden berichten lagen.’

De inhoud van die berichten, dat is een verhaal apart. Wanneer Hans Van Themsche in 2006 op straat in Antwerpen een Malinese vrouw en het kind Luna vermoordt, liggen er kaartjes als ‘Er is een partij die dit mogelijk maakt’, ‘Wij zijn bang voor het Vlaams Belang’, en ‘De partij die zegt wat u denkt, is niet verantwoordelijk voor wat u doet’. Na een paar dagen zijn de berichten plots verdwenen.

Bermmonumenten veranderen wel vaker, zegt Oost. ‘Op feestdagen zie je er vaak kerst- of paasversiering hangen. Uitzonderlijk worden ze zelfs vernietigd. Ik herinner me een moordenaar die vrijkwam. Het eerste wat hij deed, was het kruis van zijn slachtoffer kapotmaken. Ook het kruis van Annick Van Uytsel is vernietigd.’

‘In België staan er bijna alleen maar kruisen langs de weg. Niet omdat wij zo katholiek zijn, wel omdat een kruis een universeel symbool van de dood is. In Nederland of Frankrijk zijn ze vaak creatiever: daar zie ik soms gewoon een fietswiel of een pint bier staan. De boodschap is duidelijk: “deze man had gedronken”. Wij zijn daar veel discreter over.’

‘Wie is er eigenlijk met die rouwmonumenten begonnen?’ vraag ik.

‘Dat weet niemand’, zegt Oost. ‘Het is een mysterie.’

Een paar dagen na ons gesprek mailt Tony Oost me. Of ik nog langs het bermmonument van Gregory geweest ben. Het is intussen volledig afgesloten door een twee meter hoge omheining. Aan drie kanten hangen er, behoorlijk pijnlijk, doeken met een stralende A op. Alleen vanaf de straatkant is het nog zichtbaar, alsof het niet meer bij de buurt hoort. ‘Niemand kan nog iets deponeren’, schrijft hij. ‘Terwijl een bloem, een brief of een kaars kunnen neerleggen net zo belangrijk is in een rouwproces. Nu is het bermmonument bevroren en kan het niet meer veranderen. Heel jammer.’

Bij zijn mail zit ook een P.S. Hij heeft het nog eens gecheckt. Het oudste bermmonument dat hij in Vlaanderen tegengekomen is, ligt aan de Antwerpsesteenweg in Rumst. Een stenen monumentje ter ere van Hélin van Zuylen van Nyevelt, gestorven op 18 december 1912. ‘Hij moet waarschijnlijk een van de eerste Belgische verkeersdoden zijn.’

Ik rij meteen naar Rumst. Merkwaardige plaats: het monumentje ligt langs een drukke weg, net voor een bedrijf in natuursteen. Aan de andere kant van de straat zit een oude prostituee toe te kijken. Op de afgesleten letters lees ik My First, My Last, My Everything, maar dan in de Franse versie van 1912. ‘Je ouders, mijn beste zoon, hebben dit monument opgetrokken. Opdat iedereen elke dag de liefde zou zien die we voor jou hadden. En het verschrikkelijke leed waar we door moeten na jouw dood.’

Op de andere zijde van het monument staat: ‘Hij is gelukkig vertrokken, omringd door zijn vrienden. Het leven dat voor hen lag, leek prachtig. Op een seconde heeft de dood al die hoop vernietigd en doen veranderen in de verschrikkelijkste wanhoop.’

‘Niemand hier in de buurt kent het verhaal van het monument’, vertelt historicus Frank Judo, die honderd meter verderop woont. Hij trok op onderzoek uit en botste op een onwaarschijnlijke historie. ‘Hélin behoorde tot de katholieke tak van het befaamde adellijke geslacht Van Zuylen van Nyevelt. Zijn vader Etienne had het kasteel de Haar in Utrecht geërfd. Hij wou dat helemaal in zijn oude glorie herstellen – het moest een ontmoetingsplaats worden voor de internationale beau monde van die tijd. Daarnaast was Etienne een van de grote promotors van de auto, vooral uit liefde voor het paard. Hij was de eerste voorzitter van de eerste autoclub ter wereld.

De man scoorde wel meer primeurs, lees ik in zijn biografie. Hij had als een van de eersten een autopark, zijn vrouw was de eerste persoon die een rijbewijs behaalde. Samen bouwden ze een van de eerste garages. Ook hun zoon Hélin hadden ze begiftigd met de liefde voor de auto. ‘Een onrustige jongen’, zegt Judo. ‘In alle sporten die hij beoefende, was hij weleens geblesseerd geraakt. “Alleen met de auto heb ik nog niets voorgehad”, zou hij naar het schijnt tegen zijn vrienden gezegd hebben. Hij had net een nieuwe job: secretaris op de Belgische ambassade in Sint-Petersburg, maar wou eerst oudejaar doorbrengen in Kasteel de Haar. Die ochtend reed hij naar Utrecht om er te gaan eten, samen met een paar van zijn aristocratische vrienden.’

De rest van het verhaal lees ik in de zondagskrant van toen – maandagkranten bestonden in 1912 nog niet. ‘Schrikkelijk automobielongeval te Rumpst’, staat er. ‘Twee dooden: baron Van Zuylen en barones Elisabeth de Woot de Trixhe. ‘Een getuige legde volgende verklaring af: “We waren om 8 ure 45 uit Brussel vertrokken om naar Utrecht te rijden. Ik weet niet juist hoeveel kilometers de automobiel aflegde. Voor eene mestkar die ons tegemoet kwam, reed de automobiel nevens de steenweg, in het zand. Alsdan bemerkte ik dat baron Van Zuylen zijn machten niet meer meester was en zag hem aan zijn stuurstand draaien. Op dit oogenblik werden wij allen uit het rijtuig geslingerd.” (…)

‘Zoo hevig was de slag dat de inzittenden in alle richtingen werden geslingerd, terwijl de spaanders van de auto tot op 64 meter vlogen. (…) De automobiel waarmede baron Van Zuylen reed was een Dion Bouton, een der prachtigste rijtuigen die bestaan. In de jongste automobielshow te Parijs had het den eerste prijs behaald. Het bezat de kracht van 110 paarden en kon 150 kilometer per uur afleggen.’

De dinsdagkrant schrijft opnieuw over het ongeluk. Op dat moment is het wereldnieuws – zelfs The New York Times bericht over wat er op de Antwerpsesteenweg in Rumst gebeurd is. Onder de titel ‘Schrikkelijk Toeval’: ‘Op het oogenblik dat te Rumpst zijn zoon den dood vond, was baron Etienne van Zuylen aangezeten aan het banket tot sluiting van het Automobielssalon en had hij net het voorzitterschap waargenomen van het Kongres der Automobielclub aldaar. Men oordeele over de ontroering toen hij het nieuws vernam. (…) Tegen de avond stapte de broeder van den doode af in Rumpst, waar hij het lijk van de verongelukte baron kwam herkennen. Daarna nam hij het lijk van den doode mee naar zijn vader.’ (…) ‘Toen den baron die avond het lijk van zijn doode zoon zag, barstte hij in tranen uit. Omarmde hem en riep dat het allemaal zijn schuld was. Hij had hem de liefde voor den automobiel bijgebracht.’

Hoe het verder ging: Hélin van Zuylen van Nyevelt kreeg een onofficiële staatsbegrafenis in Parijs. Ministers en een vertegenwoordiger van de koning waren present. Kasteel de Haar in Utrecht werd gerestaureerd en werd het epicentrum van de beau monde: van Roger Moore tot Brigitte Bardot en Sophia Loren, allemaal kenden ze het huis. Maar met vader Etienne kwam het nooit meer echt goed. De man werd volgens zijn biografie ‘verscheurd door schuldgevoelens’. Er zat te veel ironie in zijn verhaal. Hij, de man met zo veel autoprimeurs, had ook de primeur die hij nooit had willen hebben. Hij bleef voorzitter van de Automobielclub, maar zijn favoriete rijtuig was zijn onschuld kwijt. Een paar dagen later verscheen in Het Handelsblad een artikel: ‘Altijd automobielongelukken’. ”t Schijnt dat doodrijders erop uit zijn een bloedige reeks te maken.’ Het artikel waarschuwt voor ‘overdreven snelheid’ en ‘alcoholgebruik’.

Een paar dagen na Hélins dood zei Etienne tegen zijn vrouw: ‘We moeten een bermmonument oprichten.’

Zijn vrouw keek hem verbaasd aan en zei: ‘Ik zal de teksten schrijven.’ Het was januari 1913, het bermmonument was geboren.

Honderd jaar later. De Van Zuylens hebben ook met hun laatste primeur school gemaakt. Ik lees ‘Spoilt Rotten! The Toxic Culture of Sentimentality’ van de befaamde essayist Theodore Dalrymple. De man ergert zich aan de vele bermmonumenten langs de weg: een uiting van de sentimentaliteitscultuur, beweert hij.

Morgen verdwijnt het bermmonument ter ere van de achttienjarige Gregory. Omdat de middenstand er niet blij mee is, gaat het gerucht. Niets van, zegt de stad. ‘We hadden afgesproken met de school dat ze alles na negen dagen zouden weghalen. Zij gaan de bloemen composteren. Vergeet niet dat het een openbare weg is. Je mag daar eigenlijk geen dingen leggen.’

Ik stap naar de Oude Vaartplaats. De witte rozen zijn al verdwenen. Er brandt alleen nog een kaarsje. Daarnaast ligt een flard Ramses Shaffy: ‘We zullen doorgaan, met de stootkracht van de milde kracht. Om door te gaan, in de sprakeloze nacht.’

Ik denk aan Helena, aan Hélin, en aan wat zijn moeder schreef op dat monument: ‘Een seconde en alles is voorbij.’ Het is de oertekst van de bermmonumenten. Nog altijd te bezichtigen aan de Antwerpsesteenweg 88 in Rumst. Zwaai ook eens naar de oude prostituee aan de overkant van de straat. Ze ziet er erg ongelukkig uit.

Tony Oost doet zijn onderzoek naar bermmonumenten in opdracht van het Frans M. Olbrechts Genootschap ter bevordering van het volkskundig onderzoek in Vlaanderen. Iedereen die een bermmonument kent, mag mailen naar tony.oost@telenet.be. Dank.

De foto van de baron komt uit Tien eeuwen Kasteel de Haar, uitgegeven bij W Books.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Hélin was een van de eerste verkeersslachtoffers. Zelfs de New York Times berichtte over wat er in Rumst gebeurd was.

‘In Nederland zie ik soms gewoon een fietswiel of een pint bier staan. De boodschap is duidelijk: “Deze man had gedronken.” Wij zijn daar veel discreter over.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content