Dat de geestelijke vader van Kuifje er niet meer is, betekent niet dat de stripfiguur verweesd door de wereld moet gaan.

Hergé zelf heeft er nooit over getwijfeld om zijn striphelden ook commercieel te gelde te maken. Al in de late jaren twintig werkte hij al voor de reclame en in de jaren dertig beschikte hij daarvoor over een eigen bedrijfje, de Société Hergé. Eens hem duidelijk was dat Kuifje & Co. ook voor de reclame een marktwaarde bezaten, werden ze ook daarvoor ingezet. Het was het begin van een uitgebreide merchandising-activiteit, waarbij de stripfiguren allerlei producten gingen aanprijzen, maar ook werden afgebeeld op kalenders, schoolmateriaal, T-shirts, dassen, spaarvarkens, gleiswerk, tafellakens, puzzels enzovoort.

Na de dood van Hergé in 1983 behartigde diens secretaris Alain Baran de zogeheten afgeleide rechten via de vennootschap Baran International Licensing. In Europa, Canada en Franstalig Afrika was het Tintin Licensing, later een filiaal van Canal+ France, dat zich over deze nalatenschap ontfermde. Het kwam tot een breuk tussen Baran en Hergés weduwe en erfgename, Fanny Vlamynck, die onder impuls van haar tweede echtgenoot, de Brit Nick Rodwell, de vennootschap Moulinsart (de Franstalige versie van “Molensloot”) oprichtte.

Vandaag worden de morele rechten op het oeuvre van Hergé bewaakt door de Fondation Hergé, de commerciële door de NV Moulinsart. Deze vennootschap incasseert jaarlijks meer dan een kwart miljard frank aan royalty’s die op een of andere manier met de exploitatie van Kuifje te maken hebben. Het woord “bewaakt” is niets te veel gezegd. Moulinsart let er angstvallig op om elk graantje mee te pikken waar dat ook maar mogelijk is en toont zich uiterst kieskeurig bij het verstrekken van de toelating om werk van Hergé te reproduceren, ook al gaat het om wetenschappelijke studies. Tenware er centen op tafel komen. Dat leidde begin vorig jaar nog tot een open conflict met een reeks tintinologen, die er allerminst kunnen worden van verdacht iets kwaads in de zin te hebben met Hergé of Kuifje. Vooral Rodwell wordt daarvoor met de vinger gewezen.

Satire of parodieën kunnen ook al moeilijk door de beugel, ook als is Kuifje een icoon van deze eeuw geworden en ging het personage feitelijk tot het algemene culturele erfgoed behoren. Talrijk zijn de processen die Moulinsart al heeft aangespannen tegen uitgevers en tekenaars die naar haar smaak al te nadrukkelijk naar het werk van Hergé hebben verwezen.

Rodwell en Vlamynck lijken vooral zoveel mogelijk controle op dat oeuvre te willen uitoefenen. Auteurs van studies die zij “ethisch of esthetisch onwaardig” vinden, hoeven niet op enige medewerking of toelating te rekenen. Het jongste slachtoffer in de rij is het eerder deze maand verschenen boek “Tintin chez Jules Verne” van Jean-Paul Tomasi en Michel Deligne. Dit boek toont aan dat Hergé zich in ruime mate heeft laten inspireren door het werk van Verne. Dit is op zichzelf geen groot nieuws en bovendien is het ook geen schande. Honni soit qui mal y pense. Zeker beginnende tekenaars staan vaak sterk onder de invloed van andermans oeuvre en wat mogelijk als plagiaat kan worden gezien, kan net zo goed als een vorm van eerbetoon worden ervaren.

Hoewel Hergé altijd ontkende dat Verne tot zijn jeugdlectuurbehoorde, maakte hij er ook geen geheim van dat ook hij in zijn jongejaren wel eens leentjebuur ging spelen. Maar, aldus Fanny Vlamynck(in Le Soir), “het is niet gerechtvaardigd om te doen denken dat HergéJules Verne zou hebben geplagieerd of gekopieerd”. Vandaar dus: njet.

marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content