Hem opbellen kan niet meer. Maar speciaal voor Jean-Marie Berckmans, de mafste daarboven, spreekt zijn muze Kristien De Proost.

En als de zoveelste onafhankelijke achterlijke journalist ons zal bevragen naar hoe wat en waarom en zin en betekenis van onze vele bizarre gewoonten

Open jij je antwoord met ‘veel’

En ik, hollandofiel en orangist, met het foneempje ‘nou’

En zeggen we unisono ‘John Webster was one of the best there was’

Maar wij zullen niet naar Canossa gaan

Naar Canossa gaan wij niet.

Schoonselhof, aan deze kant van de Styx, perk R nummer 11. Hier liggen de goden. Niet John Webster, maar zijn Antwerpse collega’s: Herman de Coninck, Nicole Van Goethem, Hubert Lampo, Julien Schoenaerts… Allemaal onder een monumentaal graf.

Helemaal op het einde van perk R nummer 11 ligt een graf dat fel afsteekt tegen de rest: het lijkt zelfs niet eens op een graf. Meer op de overblijfselen van een uit de hand gelopen, waanzinnige nacht: een verroest blik bier, een beschimmelde vuurpijl, verdorde bloemen.

Eén grote puinhoop. En dan staat er nog niet eens een naam boven.

Alsof de man die eronder ligt de rust van de goden van perk R nummer 11 wil verstoren. Komen spoken.

Sommige mensen veranderen nooit. Pafke is, zelfs als hij dood is, nog altijd het meest concrete Mafke. Hij die bij leven de profeet van Barakstad was, tegen de sterren op schreef. Wereldliteratuur, vaak. Maar ook hij die amper een boek verkocht. Die eenzaam stierf op de bank van zijn kleine OCMW-studio in de Lange Batterijstraat, nummer 3, bus 1, 2018 Antwerpen.

De rust verstoren: dat doe je niet ongestraft op deze bol. Toen Jean-Marie Berckmans een paar dagen later begraven werd, waren er amper collega-schrijvers. Geen journalisten die een groot stuk wilden schrijven. Geen politici die met een triest hoofd door het beeld van de camera liepen. Er waren zelfs geen camera’s, alleen een paar vrienden.

Iemand draaide Springsteen. Die ‘I’m tougher than the rest’ zong. En een meisje in een rode jas, actrice Kristien De Proost, las een tekst voor:

Ze zullen nooit kunnen bewijzen

Dat wij krankzinnig zijn

Noch zullen wij ooit kunnen bewijzen

Dat zij dat zelfs maar denken

Waardoor steeds de premisse ontstaat

De kompromisse

Dat alles ook zo wel quasi okidoki is.

Het kwam uit Kristien en Jean-Marie zullen niet naar Canossa gaan (algoritme voor een hypothetische liefde), een van de tientallen brieven die ze de laatste jaren in haar bus vond.

Er zaten altijd vlekken op: van bier, sigaretten, woest leven. Zij bewaarde alles in een doos waar ze op schreef: ‘JMH BERCKMANS’. ‘Voor als je dood bent’, zei ze hem. Hij moest daar altijd om lachen. Tot ze hem op een dag aan de telefoon vertelde dat ze op de trein een van zijn brieven aan het lezen was.

‘Kom daar onmiddellijk af’, riep hij. ‘ Die young, stay pretty, niet doen, Kristien, nooit.’ Op de volgende envelop schreef hij: ‘Om te lezen IN de trein.’

Vier van Berckmans’ laatste verhalen en een paar nagelaten brieven uit de doos zijn nu postuum gebundeld. De uitgeverij heeft het boek 4 laatste verhalen en een paar nagelaten brieven genoemd.

‘De titel vind ik maar niets’, zegt Kristien. ‘Jean-Marie verzint altijd de meest onwaarschijnlijke titels voor zijn boeken.’ Stilte. ‘Verzon… Sorry. Ik heb nog altijd moeite om over hem in de verleden tijd te praten. Ik heb hem nochtans maar zeven jaar gekend. In 2001 speelde ik in Studio Tokyo een stuk dat gebaseerd was op teksten van hem. De mensen van Het Toneelhuis hadden ons verzekerd dat ze contact met hem hadden opgenomen, dat het oké was voor de rechten. Uiteindelijk bleek dat niemand dat gedaan had. De laatste voorstelling kwam hij – totaal onverwacht – de zaal binnengekropen. Letterlijk: op handen en voeten. Iedereen voelde dat er iets ging gebeuren. Op een bepaald moment deelde ik blikjes bier van de Aldi uit aan het publiek. Ik hoor hem plots heel luid roepen, aan de andere kant van de zaal: “IK WIL EEN PINT!” Iedereen keek naar hem. “IK WIL EEN PINT!” Ik naar de andere kant. Hij nam mij vast. “Ik ben de Jean-Marie.” “Ik weet het”, antwoordde ik . (lacht) “Eigenlijk”, ging hij verder, “ben ik heel kwaad: ik heb godverdomme in de krant moeten lezen dat je mijn stuk speelde. Maar ’t is goed. Héél goed.”‘

De jaren daarna fietste ze vaak tot aan zijn OCMW-studio in de Lange Batterijstraat nummer 3, bus 1.

De deur was meestal open, hij was de sleutel kwijt. Binnen vond ze altijd een puinhoop. En gekte. Iemand die naar het gemeentehuis van haar geboortedorp Zemst aan het bellen was. Of ze wel beseften ‘wat voor een superinwoonster ze hadden voortgebracht’. En dat het een schande was dat ze nog altijd geen volksfeest georganiseerd hadden ter ere van haar. Wat later zou hij het mysterie van de Rechtvaardige Rechters oplossen. Dan reden ze weer door de bossen op zoek naar de boerderij en geest van Colleteke Rijstpap – nooit gevonden, trouwens. Of had hij, tot zijn eigen grote verbazing, een ster gekregen op de Walk of Fame van godbetert Leopoldsburg, zijn geboortedorp.

‘Met Jean-Marie optrekken, dat was alsof je in een film meespeelde’, zegt Kristien. ‘Hij kwam ook altijd naar mijn theaterstukken kijken. De laatste keer naar een stuk voor kinderen. Hij stond voor het podium dan foto’s te nemen met zijn wegwerpcamera. “Ik begrijp er niks van”, mokte hij. “Niks! En dat die kinderen dat hier snappen, dat begrijp ik al helemaal niet.” (schatert)

‘Maar achter al die zottigheid zat ook zoveel branie. Hij was heel intelligent. Wist alles over muziek. Kon heelder paragrafen citeren uit de wereldliteratuur. Hij had ongelooflijk veel mensenkennis. Doorzicht in maatschappelijke structuren, ook: hij kon direct de vinger op de wonde leggen. En eigenlijk ook heel gewoon zijn. Hij vertelde dan over zijn verleden. Over zijn dode moeder en vader, bij wie hij zo lang had gewoond. Over Charlowie Berckmans, zijn hond. Dat hij ooit schoenverkoper geweest was in Italië, miljoenen verdiend had, een grote villa had.

‘Hij was gestopt met compromissen maken. In het leven, maar ook in zijn werk. In het begin waren zijn boeken nog afgeronde verhalen, met een begin en een einde. In zijn latere werk gaat hij gewoon door, als een razende.

‘Schrijven was voor hem de manier om overeind te blijven. Twee jaar geleden hebben ze hem op straat gevonden. Het was allemaal wat te veel geworden in zijn hoofd. Hij is toen binnengebracht bij de psychiatrische noodopvang. In de instelling kreeg hij geen pen en papier. Niemand kon daar geloven dat hij een groot schrijver was. Ik ben toen met al zijn boeken naar de instelling getrokken. “Dit heeft Jean-Marie geschreven. Hij is zelfs genomineerd voor de Gouden Uil.” Ze dachten op den duur dat ik zot was. Maar uiteindelijk kreeg hij dan toch pen en papier.

‘Als er weer wat structuur in zijn leven kwam, ging het beter. Eigenlijk had hij gewoon een goed lief nodig. (lachje) Hoewel. Die had aan hem een dagtaak gehad. Hij is trouwens ooit getrouwd geweest, maar dat werkte ook niet. Jean-Marie vervloekte structuur. Hij was zo’n intense persoonlijkheid, kon je echt opslorpen. Ik, en al zijn vrienden eigenlijk, moest soms afstand nemen – het werd af en toe té. Dan zag ik hem een maand niet. Op de envelop van zijn brieven stond dan: ‘Wat is het nu weer?’

M’n goeie ouwe trouwe mammezelle Tampax,

Nauwelijks ben ik uit een alweer al te langdurige prepsychotische faze weer met beide poten op de aarde aanbeland en zuip ik weer een poosje niet of kijk, nee, luister over berg en dal galmt het weemoedigste hoorngeschal en ik weet niet of je ’t weet maar je hebt me belazerd en bedonderd en besodemieterd en gedumpt en als een kliedernatte met menstruatiebloed en moederkoek besmodderde zemen lap van ver in de mand met de vuile was gekeild. Ik vraag je niet waarom je dat deed om je niet in de verleiding te brengen een antwoord te verzinnen, maar ik vond het niet leuk, zeker niet voor een te gekke meid als jij was het niet echt clean, misschien ook omdat ik vuil was, maar ik speelde geen vuil spel, ik ging gewoon niet in de doesj, terwijl jij er altijd glanzend en glimmend en piekfijn bijliep, ik zette het liever op een straalzuipen in de bar van Studio Tokyo waar jij m’n stuk speelde met die malle Isabelle, zodat een paar honderd shiny happy people ons aangaapten, jij ook, was het om die schaamte, mammezelle Tampax?

‘”Schaam je je voor mij?” vroeg hij soms.

“Ik zit hier toch met jou”, zei ik dan.

‘Ik geef toe dat het niet altijd gemakkelijk was. Veel mensen waren bang van hem. Hij kon het ook echt uithangen. Iedereen de kast opjagen. Maar nooit zou hij iemand kwaad gedaan hebben. Eigenlijk was hij een heel lieve man.

‘”Jean-Marie is zo vuil”, hoorde ik overal. Ik moest ook opletten waar ik ging zitten bij hem. Maar dat is zo’n stom detail. En eigenlijk toch ook weer niet. Die rommel, dat was zijn statement. In een wereld waar er zelfs tv-programma’s bestaan over netheid, waar orde de norm is.

‘Daarom zal ik hem altijd verdedigen. Ook al besef ik dat ik dat beeld van de aan lager wal geraakte schrijver nooit zal kunnen wissen. Het is er. En hoogstwaarschijnlijk is het de reden waarom hij zo weinig gelezen wordt. Mensen hebben het heel moeilijk met mensen die totaal anders zijn. Niemand durfde hem de laatste jaren nog uit te nodigen. Hij paste niet op de bank van De Laatste Show, in geen enkele radio- of tv-talkshow. Zowat alle promotiekanalen waren afgesloten voor hem. Hij was de enige schrijver die niet welkom was op de Boekenbeurs. Twee jaar geleden stond hij op het affiche van De Nachten. Zoals gewoonlijk had weer niemand hem gebeld: hij had zijn naam zien staan op een affiche die bij hem in de buurt hing. Natuurlijk was hij in alle staten. Uiteindelijk hebben ze hem dan toch uitgenodigd. Op één voorwaarde: dat ik alle verantwoordelijkheid voor hem zou dragen. En “als hij weer het kot op stelten zet, vliegt hij eruit”. Dat is dan een organisatie die zo graag rock-‘n-roll wil zijn. Tot er iemand komt die echt rock-‘n-roll is.

‘Hij vond dat gebrek aan erkenning verschrikkelijk. Toen we naar De Nachten vertrokken, had hij een hele grote zak bij zich. “Wat zit daar nu weer in?” vroeg ik. Cadeaus en boeken, zei hij, om aan iedereen uit te delen. Hij wou zo graag dat ze hem lazen. Kon best ook ijdel zijn. En afgeven op mensen die die erkenning wél kregen: op Hugo Claus, of op al die schrijvers die in het stadhuis ontvangen werden. Terwijl hij zat te verkommeren in zijn OCMW-kot. Uren kon hij dan fulmineren op Patrick Janssens. Riep dat hij voor het Vlaams Belang zou stemmen. Hij zei dat alleen maar om mij uit te dagen. Hij zou dat nooit doen, was honderd keer intelligenter. Maar dat was de oppositie. Hij gruwde van de marketing van Janssens. Ik denk soms: nu hij dood is, is het veel gemakkelijker om Jean-Marie te promoten.

‘Nee, zijn dood kwam niet onverwacht. En eigenlijk toch wel. Hij leefde allesbehalve gezond. Hij heeft zowat alles gedronken en gerookt wat er te drinken en te roken viel. Tien maanden voor zijn dood lag hij in coma. Hij was nog een kleine, tengere vogel, meer niet. Maar uiteindelijk spartelde hij er weer door, zoals altijd. Hij leek onverwoestbaar. Zag er zelfs beter uit dan ooit, met een bloem in zijn knoopsgat. Voor mijn verjaardag had hij nog een verrassingsfeest georganiseerd in de OCMW-cafetaria. Met zijn laatste centen had hij een rode fiets gekocht – zoals mijn rode jas waar hij altijd over schreef. Met een grote claxon. Elke keer als ik bij hem vertrok, moest ik dan toeteren. Dan stak hij zijn hoofd door het raam en zijn hand op.

‘De laatste weken heb ik hem niet meer gezien. Het was weer een van die maanden dat ik afstand moest nemen…’

Lieve Kristien,

Ik hoor dat je weer zo mooi toneel gespeeld hebt en dat je godbetert krullen hebt en mag ik bij gelegenheid die krullen dan eens tellen en zal ik je nog eens wat mooie brieven schrijven bij wijze van romannetje of een romannetje bij wijze van wat brieven. Ga je die dan lezen? Anders maar niet en schrijf ik je een Singspiel. Als het niet te lang is, kunnen we het elkaar vertellen of toezingen. Zo zie ik dat door mijn kapotte brilglazen op een winterse donderdag in de lente van 2008. Vader en moeder zijn dood, maar dat zijn ze al langer.

Love en Xxx, j-m.

Ps. En nu schrijf ik dat ik het jou zing en jij het mij zal fluisteren. Nooit roepen, altijd fluisteren. Nooit schateren, altijd lichtjes glimlachen. Spreek en zeg dat je Kristien bent. Dan zal ik fluisteren en vertellen dat ik gisteren nog Alberto Moravia was en nu Jean-Marie. En dan gaan we in ganzenpas naar de hulpkas en zuipen ons de volgende dertig jaar onnozel van ons beider zubsidies. Niets, Lieve Kristien, werkelijk algeheel niets, is me bekend inzake voetbalpronostiek en theaterlogistiek en dus moet jij maar even een realistische inschatting maken inzake Racing Zemst tegen Barcelona en ons beider begin ik te denken en leg ik verder wel uit. Stuk dat Vzs (vanzelfsprekend) ook zal dragen de, best wel opvallende titel, Arrivederci Jean-Marie Viva Kristien. Met of zonder uitroepteken. Weet ik niet, wat denk jij? En kijk aub svp asap in je agenda. Ken Loach, Hidden Agenda – jij ook gezien in dit onzalig 2008?

Er rest nog een, wat morsige, foto uit de doos. Jean-Marie en Kristien op een warme zaterdagnacht. Zij leest een tekst, hij kijkt toe. Op de tafel staan twee Spa-flessen, een pop en een collectebus.

‘Nooit zal ik die nacht vergeten’, zegt Kristien. ‘Een onwaarschijnlijk toeval eigenlijk. Jean-Marie was erachter gekomen dat het verhaal De Kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat van Louis Paul Boon zich had afgespeeld op de plaats waar hij woonde.’

De Kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat is eigenlijk een lang gedicht. Over een meisje van elf dat op een verschrikkelijke manier gewurgd was. De hele stad in lichterlaaie. Een wattman had op zijn tram “een bleke regenjas met slijk aan gezien die zich vreemd gedroeg”. Er volgde een klopjacht. Alle bleke regenjassen van de stad werden ondervraagd. Heel wat vingers wezen naar een vreemde zwerver uit de Kromme Bijlstraat. Die werd dan maar opgepakt voor landloperij. Tot uiteindelijk de zondebok gevonden werd: een wat achterlijke schippersknecht. Bij gebrek aan bewijzen werd hij vrijgesproken. Maar toch vloog hij vijf jaar de gevangenis in voor andere feiten. Zaak-Eva gesloten. De wereld kon weer vrolijk verder draaien.

‘Het verhaal is echt gebeurd. Boon had het gebaseerd op oude krantenknipsels uit april 1937. Alleen had hij de namen veranderd. Eva heette eigenlijk Cecilia Otte. En de Kromme Bijlstraat, dat was de Lange Batterijstraat. Daar waar nu de OCMW-studio van Jean-Marie stond. Die vond natuurlijk dat we iets moesten doen met zoveel toeval, dat dat iets te betekenen had. Hij wou dat ik en Sara De Bosschere die tekst voorlazen, op 28 april 2007, de zeventigste verjaardag van de moord. Hij had iedereen uitgenodigd: zijn bovenburen, mensen van de Lange Batterijstraat, van het Booncentrum… Van de kinderen uit de straat had hij een pop gekregen. En ik had voor één keer zijn kot gekuist. (imiteert rochelende Berckmans) ‘Daar ligt nog een stofke, amai dat is hier niet proper’. ‘Gij moet zwijgen, Jean-Marie.’ (lacht)

‘De avond viel. Er kwamen mensen binnen. Uiteindelijk zat de halve straat er, een man of veertig. Het was al laat toen Sara en ik aan de tekst konden beginnen. Plots werd het heel stil. Zelfs Jean-Marie zweeg, wat zelden gebeurde.

‘Alleen het geschreeuw van kinderen buiten was te horen. Het raam stond open, het was heel warm die nacht. Het toeval wil dat Boon ook schrijft over de schreeuwende kinderen en de angst die opsteeg uit de Kromme Bijlstraat. Heel bevreemdend. Hoe verder ik las, hoe meer ik begon te beseffen dat die tekst niet alleen Boon was. Maar ook Berckmans. Dat het helemaal geen toeval was dat hij ons dat liet lezen. Het ging over hoe makkelijk het was om te oordelen over mensen. Het was al zondagochtend toen we klaar waren. Jean-Marie lag intussen allang onder tafel: hij was ziek geworden, had te veel gedronken.

‘De laatste maanden heb ik vaak teruggedacht aan die nacht. Over wat succes is, en hoe het altijd gedefinieerd wordt: om ter meest. Jean-Marie werd door heel weinig mensen gelezen. Maar wie hem gelezen heeft, was er kapot van. En wie hem gekend heeft, vergeet hem nooit. Misschien is dat echt succes hebben.’

Door de Lange Batterijstraat rijdt ze niet meer, zegt ze, met haar rode fiets. ‘Dat zou te veel pijn doen.’

Er is ook niet meer zoveel te zien. Op nummer 3, bus 1 heeft iemand de rommel opgeruimd. Niemand die er nog de rust verstoort. Het is stil in Barakstad. ‘Die young, stay pretty, niet doen, nooit.’

Dat hij maar vlug komt spoken.

En ooit en immer onderweg naar ’t einde

Onderwegger onderwegger steeds naar ’t einder ’t einde

Zullen jij en ik

Op ’t heksenproces en later op de stapel en aan ’t rad

Ik jouw naam niet spreken

En jij niet mijn naam

En zullen jij en ik

Met onze lapzak onze knapzak

Onze rijfstok onze strijkstok

En onze leren van dimmedommederen

Met onze leren laarsjes aan

Nooit ofte nimmer

Naar Canossa gaan.

Kristien en Jean-Marie zullen niet naar Canossa gaan

Kristien en Jean-Marie gaan niet naar Canossa

Om naar die kletspraat van die Ratzinger te luisteren.

JMH BERCKMANS, 4 LAATSTE VERHALEN EN ENIGE NAGELATEN BRIEVEN, MEULENHOFF/MANTEAU, 128 BLZ., 19,90 EURO.

DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content