Als het geld voor huisvesting echt naar de armsten zou gaan, had Vlaanderen jaarlijks zestig miljard frank extra voor een (stedelijk) woonbeleid. Knack las een onthullend rapport.

Begin jaren tachtig lanceerde professor Herman Deleeck (Ufsia) het begrip Mattheüseffect. De Antwerpse socioloog en CVP-senator toonde aan dat de sociale uitgaven onevenwichtig werden verdeeld. Hogere inkomensgroepen profiteerden er verhoudingsgewijze meer van dan de laagste inkomens. Ze kenden de weg en de instrumenten waren in hun voordeel.

Het Mattheüseffect speelde in die tijd ook in de sector van de sociale huurwoningen: eenderde van de huurders verdiende meer dan de toelatingsgrens. Nog erger was het gesteld met de overheidssteun voor eigendomsverwerving. De bouwpremie kwam vooral bij de hoogste inkomens terecht, de aankooppremie bij de middengroepen.

In een studie die volgende maand verschijnt, actualiseert Pascal De Decker de gegevens voor het jaar 1995 (aangiftejaar 1996). De Decker was in de vorige regeerperiode expert op het kabinet van Leo Peeters (SP), Vlaams minister van Stedelijk Beleid en Huisvesting. Nu werkt hij aan de Universiteit Antwerpen (Ufsia).

Interessant is dat De Decker steunt op de reële inkomens van de huishoudens die een of ander woonvoordeel hebben. De berekening van premies en goedkope leningen vertrekt immers van de belastingaangifte van enkele jaren voordien. Zo’n regeling is in het voordeel van wie op het moment van de aanvraag bij voorkeur twee behoorlijke inkomens heeft, maar enkele jaren voordien, bijvoorbeeld, nog studeerde of van een of andere uitkering leefde.

Er speelt nog een ander mechanisme. Sommige voordelen of tegemoetkomingen blijven meerdere jaren geldig, ook al stijgt het inkomen van het betrokken huishouden intussen. Het relatieve voordeel neemt daardoor toe: de huur of afbetaling wordt in verhouding tot het inkomen – en ten opzichte van andere huishoudens – alsmaar goedkoper. Ten slotte kwam tot nu toe de fiscale aftrek te weinig in beeld, zo blijkt uit het onderzoek.

De Decker onderscheidt twee categorieën voordelen inzake huisvesting. Een eerste categorie is waarneembaar. Het zijn fiscale kortingen, tegemoetkomingen in de leninglast, verbeterings- en aanpassingspremies, huursubsidies en huisvestingspremies. Een tweede categorie voordelen moet De Decker ramen. Het gaat om mensen die in een sociale huurwoning leven of een goedkope lening konden afsluiten bij de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij of het Vlaams Woningfonds. De vorser raamt hun financieel voordeel in vergelijking met een niet gesubsidieerde lening of huurwoning.

Voor beide categorieën samen komt de socioloog voor het jaar 1995 tot de conclusie dat in Vlaanderen ongeveer 1,2 miljoen huishoudens om en bij de 78 miljard frank van de overheid krijgen toegeschoven. Liefst 63 miljard frank gaat naar fiscale aftrek (zie grafiek). Van elke tien frank gaat er vier naar de twintig procent rijkste Vlamingen.

FISCALE AFTREK IS GROTESK

‘Als in Vlaanderen meer dan tachtig procent van de middelen voor huisvesting naar fiscale voordelen gaat, zegt dat veel over het sociaal nut van ons woonbeleid’, zegt Pascal De Decker. ‘De twintig procent laagste verdieners genieten een fiscale aftrek van 8,3 miljard frank of dertien procent. Als een huishouden uit de laagste inkomensklasse al zo’n fiscaal voordeel geniet, dan bedraagt dat gemiddeld 23.000 frank.’

Heel anders ligt dat bij de veelverdieners. ‘32,5 miljard frank of 51 procent van deze fiscale aftrek gaat naar de twintig procent rijkste Vlamingen. Een huishouden met een inkomen van meer dan twee miljoen frank geniet een jaarlijks fiscaal voordeel van 87.000 à 109.000 frank.’ De hoogste inkomens kunnen hogere aftrekken inbrengen op hogere belastingschijven. ‘Voor het geheel van de uitgaven, dus met inbegrip van onder meer de sociale huurwoningen, gaat nog altijd meer dan veertig procent naar de twintig procent rijkste Vlamingen’, zegt De Decker.

Bovendien is de maatregel niet doelmatig. Het is niet de fiscale aftrekbaarheid die mensen een huis doet kopen of bouwen. Dat is tenslotte een cadeau van gemiddeld 60.000 frank dat twee jaar later komt. Waarom mensen wel een huis kopen of bouwen? Simpel, omdat ze een inkomen hebben dat hen in staat stelt om eigenaar te worden.

België staat met de omgekeerde solidariteit niet alleen. Ook elders loopt het water altijd naar zee. Zoals De Decker bij ons, hebben in het buitenland wetenschappers kritiek op het verlenen van fiscale voordelen. Zelfs een uitgesproken voorstander van eigen woningbezit als Peter Saunders noemt de belastingvrijstelling in het Verenigd Koninkrijk ‘grotesk’. In 1992 had een onderzoekscommissie het over verspilling van belastinggeld. De regering van Tony Blair schrapt overigens vanaf 1 april een belangrijk deel van de fiscale aftrek van hypotheekleningen.

In de Verenigde Staten lagen de fiscale vrijstellingen in 1991 drie keer hoger dan de woonsubsidies aan de armen. In Nederland pleit Vincent Smit voor een herijking van het fiscale instrumentarium. Zijn argumentatie: de hypotheekaftrek is asociaal en verstoort de markt.

Niet alleen de fiscale aftrekbaarheid staat ter discussie. Wereldwijd twijfelen experts aan het nut van goedkope leningen, rentesubsidies en premies. Ook deze subsidies jagen de prijzen en dus de inflatie de hoogte in; een bijna gelijktijdige stijging van de aankoopprijzen doet het subsidievoordeel teniet. Of met andere woorden: de overheid subsidieert in de eerste plaats de verkoper, niet de koper.

Bovendien blijkt uit de studie van De Decker dat de rijkere burgers zelfs het meest profiteren van goedkope leningen. De vijftig procent hoogste inkomens gaan in Vlaanderen lopen met 66 procent van de voordelen van een goedkope lening bij de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij. Bij het Vlaams Woningfonds loopt dat cijfer op tot 75 procent. De laagste inkomens komen er gewoon niet toe een woning te kopen – eigenaars zijn veelal gezinnen met twee inkomens. De slechtverdieners hebben een inkomen dat te onzeker en/of onvoldoende hoog is en ze hebben geen startkapitaal. Zelfs kopers die bij het Vlaams Woningfonds leenden, hadden in 1995 een gemiddelde spaarpot van 2,2 miljoen frank. Dat kapitaal bouwden ze op in een langere periode met een stabiel inkomen. Of ze kregen steun van ouders of grootouders.

SOCIALE HUUR IS DOELMATIG

De Decker heeft het dus allerminst begrepen op fiscale aftrekbaarheid, rentesubsidies of goedkope leningen. Van fiscale aftrekbaarheid wordt vooral de hoogste inkomensgroep beter. Van de andere subsidies om een eigen huis te verwerven of te renoveren, profiteren niet de allerrijksten maar mensen met een inkomen dat boven het gemiddelde ligt. Het is deze groep, met een netto-inkomen van 1,25 tot 2 miljoen frank die in totaal in de statistieken het best vertegenwoordigd is en ook het grootste geldelijke voordeel heeft. In totaal gaat tweederde van het financiële voordeel naar inkomens boven het gemiddelde. De twintig procent laagste inkomens halen tien procent van het voordeel binnen, de rijkste twintig procent zoals gezegd 43 procent.

De Decker vindt de sociale huursector wél een erg geschikt instrument voor een sociaal beleid. De huurprijs wordt berekend volgens het inkomen en vanaf een netto-inkomen van één miljoen frank per jaar, stemt die overeen met de huurprijs op de privé-markt (zie grafiek). In 1995 telde Vlaanderen 118.346 huurwoningen. De bewoners hadden een voordeel van ongeveer negen miljard, vergeleken met de marktprijs.

Bijna negentig procent van de huurders verdient minder dan de gemiddelde Vlaming en deze huurders genieten 99 procent van het sociale voordeel. De twintig procent laagste inkomens zijn goed voor 42 procent van het voordeel. In verhouding tot hun inkomen is dat een belangrijke tegemoetkoming: gemiddeld 109.440 frank, op een inkomen van maximum 300.000 frank netto per jaar.

De Decker komt tot verregaande besluiten: ‘Volgens de grondwet en de Vlaamse wooncode is huisvesting een sociaal grondrecht. Dat betekent dat er een fundamentele herschikking van de tegemoetkomingen moet komen.’ De onderzoeker stelt vragen bij het behoud van de fiscale aftrek die niet alleen asociaal maar ook ondoelmatig is. ‘Is het niet zinvol om de goedkope leningen, eventueel verhoogd, te beperken tot de echt lage inkomens of ze om te vormen tot renovatiepremies?’ De socioloog bepleit een fikse verhoging van de middelen voor de sociale huursector die hij ‘zeer doelmatig’ noemt.

De Vlaamse sociale huursector is niet erg uitgebouwd. De overheid investeerde immers in eigendomsverwerving. Voor de sociale huurwoningen was er zelden geld. Met zijn studie toont De Decker aan dat er vandaag wel middelen kunnen zijn. Jaarlijks kan er meer dan zestig miljard op een andere manier worden besteed. De Decker bepleit een ambitieuze langetermijnplanning. ‘De middelen die vrijkomen als de fiscale aftrek afgeschaft zou worden, kunnen worden gebruikt voor het opknappen van slechte woningen of het wegwerken van de achterstand in onze sociale huursector.’

Maar dan komt de kat op de koord: de erg problematische particuliere huursector en de fiscaliteit zijn federale bevoegdheden. Zelfs als ze dat zou willen, kan de Vlaamse overheid niet over de zestig miljard frank fiscale aftrek beschikken, ook al droeg de staatshervorming het huisvestingsbeleid over aan de gewesten. De Decker vreest dat de Europese Unie de fiscale aftrek – en dus zestig miljard die nu in Vlaanderen weliswaar wat krom aan huisvesting wordt besteed – straks in de federale kas doet verdwijnen.

‘De Nederlander Vincent Smit stelt dat de Europese Unie de fiscale aftrek wel eens zou kunnen verbieden, in het kader van de fiscale harmonisatie. Mocht het ooit zo ver komen, is het van groot belang om dat geld binnen de sector van de huisvesting te houden. Niet vanuit een of andere corporatistische reflex, maar omdat het broodnodig is. Vlaanderen heeft 210.000 sociale huurwoningen nodig. Dat betekent dat er nog minimum 90.000 moeten bijkomen, en liefst op korte termijn. Er moeten ook nog 300.000 woningen worden opgeknapt.’

Meteen legt de gewezen kabinetsmedewerker de band met de stedelijke problematiek. In de steden is er een concentratie van kleine, oude en slechte huizen en dus van mensen met lage inkomens. Dat is logisch, zegt De Decker. Het beleid zette vijftig jaar lang alles op eigendomsverwerving en legde kandidaat-kopers buiten de steden geen strobreed in de weg. Niet moeilijk dat de steden het dan moeilijk krijgen.

De Decker raamt dat de overheid tussen 1971 en 1991 jaarlijks 20 miljard frank investeerde in eigendomsverwerving in de agglomeraties en 48 miljard frank daarbuiten. Zijn boodschap: gooi het roer om en investeer de komende jaren in de sociale huursector in de steden.

Planologisch Nieuws. Tijdschrift voor planning, ruimtelijke ordening, stedenbouw en huisvesting. VRP, Aarlenstraat 53 bus 4, 1040 Brussel. Tel. 02/233.31.39. e-mail tom.vanderwegen@vvsg.be

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content