De kameleon-acteur Anthony Hopkins over zijn fascinatie voor het kwaad en het gemak van het acteren. “Er is te veel intellect, te weinig intuïtie.”

Ook nu weer, tijdens een gesprek in New York aan de vooravond van de Amerikaanse première van zijn nieuwste film “Meet Joe Black”, doet de veelvuldig gelauwerde Sir Anthony Hopkins alsof wat hij daar allemaal op het doek tovert, niet veel om het lijf heeft.

De in Zuid-Wales geboren bakkerszoon groeide op rijpere leeftijd nochtans uit tot een van de grote kameleon-acteurs, even bedreven in het vertolken van criminele psychose (“The Silence of the Lambs”), ingehouden emoties (“Howard’s End” en “The Remains of the Day”) als politieke paranoïa (“Nixon”).

Het lijstje van Hopkins’ portretteringen van de groten – en minder groten – der aarde is trouwens indrukwekkend: naast de 37ste president van Amerika, speelde hij ook Adolf Hitler, Pablo Picasso, Yitzhak Rabin, Lloyd George, Bruno Hauptmann (ontvoerder van de Lindbergh-baby), de Engelse spion Guy Burges, de Nederlandse vampierverdelger Van Helsing en de Parijse bultenaar Quasimodo.

Bij de voorbereiding op dit interview val ik op de transcriptie van een gesprek dat ik met Hopkins had in 1991, ten tijde van “The Silence of the Lambs”. Jaren voor hij Richard Milhous Nixon zal spelen in de omstreden film van OliverStone, spreekt hij al over zijn fascinatie voor de gevallen president: “De laatste weken van Watergate – toen zijn vernietiging onafwendbaar was – vind ik onweerstaanbaar. Nixon had het bizarre charisma van de paranoïde persoonlijkheid. Zulke personages spreken dan ook meer tot de verbeelding dan bijvoorbeeld een integer en hoffelijk man als Jimmy Carter. De raaskallende en scheldende Nixon was zo fascinerend omdat hij in een gevecht gewikkeld was met zichzelf – en we kregen bovendien de strijd op televisie te zien. Zijn slotrede was buitengewoon, het materiaal voor een grote tragedie.”

Dit jaar alleen al schitterde Hopkins in vier films. In het slavenepos “Amistad” van Steven Spielberg is hij de wijze oude ex-president John Quincy Adams. In de fabel over survival “The Edge” is hij een rijke zakenman die leert overleven in de wildernis. In “The Mask of Zorro” is hij de oude gemaskerde wreker die protégé Antonio Banderas de knepen van het vak leert. In het mystieke romantische drama “Meet Joe Black” tenslotte speelt de acteur, die op oudejaarsavond 61 wordt, een benevolente mediatycoon die stervende is, maar met magere Hein ( Brad Pitt) een deal sluit om het einde nog even uit te stellen.

U krijgt nu de ene grote rol na de andere aangeboden. Gewoon een kwestie van geluk, of vindt u dit wel verdiend na al die jaren?

Anthony Hopkins: Ik voel me een bofkont. Vind zeker niet dat ik dit allemaal verdien. Niemand heeft het verdiend in deze business. Het is allemaal puur geluk, reden te meer om er met volle teugen van te genieten!

Sommigen beweren dat ook geluk hebben een kunst is?

Hopkins: Je moet natuurlijk het geluk een beetje sturen. Het lot moet je gunstig gezind zijn. De meeste tijd voel ik me gelukkig, ik zou dwaas zijn om me niet zo te voelen, gezien het leven dat ik leid. Neem nu vandaag: een heerlijke herfstdag in New York – moet je het zicht zien op Central Park! – met niets anders te doen dan te praten over mezelf.

U hebt de reputatie moeilijk te zijn om mee te werken?

Hopkins: Moeilijk? Ik ben nooit moeilijk, tenzij het echt nodig is. Maar ik kan wel hard zijn. Ik meen het als ik nee zeg. Ik heb een hekel aan schreeuwende en tierende regisseurs of acteurs. Ik werk graag met aangename mensen. Films maken is geen zwaar werk, maar het is wel tijdrovend. Soms is het gecompliceerd, vooral voor de regisseur. Dus is het raadzaam om in een zekere harmonie te werken. Met een razende maniak op de set die iedereen afblaft, kun je niet deftig werken. Ik heb geen geduld met regisseurs of acteurs die zichzelf opblazen. Het is toch maar cinema waar we mee bezig zijn, en niet een medicijn om kanker te genezen. Ik ken een paar Engelse acteurs die zo verschrikkelijk druk doen. Komaan! En zeggen dat er mensen verhongeren in deze wereld. Wie denken ze wel dat ze zijn, gewoon omdat ze Shakespeare spelen!

Martin Brest ( de regisseur van “Meet Joe Black”, red.) zei dat ik de moeilijkste acteur ben met wie hij gewerkt heeft, omdat ik nooit meer wil doen dan vier à vijf takes. “Wil je nog een zesde take? Alleen als je me smeekt op je blote knieën”, zei ik tegen Marty. Ik vind het onzin om vijfentwintig keer hetzelfde te draaien. Ik werk nu in Rome aan een verfilming van “Titus Andronicus”, waar maar geen eind aan komt en vraag me af: what’s the big deal?

De grote plaag van de filmindustrie is de video playback. Je ziet tegenwoordig de regisseurs niet meer, ze zitten voortdurend naar hun videomonitor te staren. En na een half uur zitten te gapen naar hun schermpje, roepen ze: take two! Om gek van te worden! Ik ben van het principe: hou op voortdurend te kijken naar wat je gedaan hebt, maar doe het gewoon opnieuw. Iedereen praat tegenwoordig te veel. Er is te veel intellect, te weinig intuïtie. Te veel filmschooltechniek. Je moet gewoon de camera’s laten rollen en de acteur zijn ding laten doen.

Ik ben tegen geen enkele werkmethode gekant – iedereen zoekt naar de techniek die hem het meest schikt – maar laat ons alstublieft voortmaken en er niet eindeloos over zeuren. Als een collega liefst vier rondjes loopt rond het huizenblok vooraleer hij de camera kan trotseren, voor mij niet gelaten. Zoals hij voor mijn part ook een aria mag zingen voor hij zijn dialogen kan zeggen. Zolang hij maar op tijd op het appel verschijnt en ik op tijd naar huis kan.

“Titus” is de eerste speelfilm van Julie Taymor, een avant-garde toneelregisseuse die nu op Broadway furore maakt met “TheLion King”.

Hopkins: Julie Taymor is overigens een aardige vrouw om mee te werken. Gezien haar opleiding is ze meer begaan met de visuele kant van de zaak dan met de acteurs. Toen we voor ’t eerst onze tekst repeteerden, viel ze ons voortdurend in de rede. Ik heb haar moeten uitleggen dat ik mijn scènes zonder onderbreking moet kunnen repeteren. Wij acteurs moeten het eerst voor onszelf oplossen, we zijn geen barbiepoppen. Ze is een schrandere vrouw en begreep mijn standpunt.

De tekst van “Titus” komt regelrecht uit Shakespeare, maar wel drastisch ingekort. Meer wil ik er niet over kwijt. Ik praat niet graag over iets dat nog niet voltooid is.

Is het een terugkeer naar uw roots bij het Londense National Theatre?

Hopkins: Nee, helemaal niet. Ik heb geen roots.

En uw Welshe achtergrond dan?

Hopkins: Ik ben gewoon afkomstig uit Wales, meer is er niet aan. Ik keer er nog vaak terug, maar voel me niet speciaal Welsh. Ik ken Welshmen die echt fanatiekelingen zijn, nationalisten die voortdurend elkaars gezelschap opzoeken. Dat doe ik niet. Ik heb nog altijd een huis in Londen, maar woon meestal in Los Angeles, heb weinig vrienden en leid mijn leven zoals het me zint: rusteloos maar vrij!

Was u dan geen bewonderaar van Richard Burton, ook een acteur afkomstig uit Wales?

Hopkins: Ja, maar dat had niets te maken met zijn Welshe ziel. Net als Burton wilde ik rijk en beroemd worden. We komen gewoon uit hetzelfde stadje, maar hebben elkaar toen nooit ontmoet. Of liever, toen ik heel jong was, heb ik hem eens om een handtekening gevraagd. Hij signeerde mijn boek en vroeg of ik Welsh sprak. Nee? Dan ben je niet echt een Welshman. Ik was erg onder de indruk van hem. Keek naar hem op omdat hij iets gemaakt had van zijn leven. Ik was niets waard op school, bijzonder zwakke student. Daarom wilde ik iets doen waarvoor ik niet te hard hoefde te werken. Dus werd ik acteur, het liefst was ik meteen ook een ster geworden, maar dat heeft nog vele jaren geduurd. En nu ik dat bereikt heb, besef ik dat het eigenlijk allemaal niets uitmaakt. Hoeveel je ook verdient, je kan toch maar in één bed tegelijk slapen. Toegegeven: het is aangenaam, maar het leven is één grote grap. Het enige wat ik au sérieux neem, is de absurditeit van het bestaan. Wat zijn we anders dan futiele wezens die worstelen en dromen, en wie finaal de dood wacht? Waar maken we ons toch druk om. Een regisseur zei me onlangs: je ziet er zo gelukkig uit. Natuurlijk, ik zou gek zijn om niet gelukkig te zijn. Mijn brood verdienen met acteren!

De acteur George Sanders zei dat acteren niet zo moeilijk was, en vergeleek het met rolschaatsen: eens je ermee weg bent, gaat het vanzelf.

Hopkins: Ben ik het volkomen mee eens.

Waarom doen veel acteurs er dan zo gewichtig over?

Hopkins: Omdat ze zich schuldig voelen. Ze voelen zich overbetaald en daarom doen ze alsof het een zware klus is. Misschien moeten ze wel zwoegen, misschien kunnen ze gewoon niet acteren, misschien worstelen ze inderdaad. Ik zal niet ontkennen dat alle begin moeilijk is, ook voor een acteur: je moet het vak leren, je eigen weg zoeken. Ik ging naar de toneelacademie, leerde een paar knepen van het vak. Een tijdlang was ik een Method-acteur, probeerde ik mezelf in de rol te projecteren. Ik schreef voor mezelf de subtekst neer van een rol… En dan, enkele jaren geleden, hield ik daar allemaal mee op, en had ik genoeg aan het scenario. Want alle informatie die je nodig hebt, steekt in de tekst, ongeacht of het Shakespeare is, Tennessee Williams of een filmscript. Ik leer mijn dialogen van buiten door ze hardop te lezen, pagina na pagina. Alsof je de tekst opeet en verteert. Eens je die tekst volledig in je hebt opgenomen, word je de tekst. Kennis van de tekst is het belangrijkste. Het is hetzelfde als Horowitz die aan de piano zit met voor zich de partituur van Chopins “La Polonaise”.

Ik geloof niet dat het zo makkelijk is als u beweert.

Hopkins: Oké, Nixon bijvoorbeeld was iets ingewikkelder. Ik las het script en keek naar video-opnames van toespraken en televisieredes van Nixon. ’s Avonds stopte ik een cassette met zijn afscheidsrede in de videorecorder en keek ernaar, terwijl ik aan het inslapen was. Tegen de tijd dat de cassette afgelopen was, was ik al in een diepe slaap verzonken. Op die manier nam ik hem in mij op. Drie weken lang, altijd maar naar zijn stem luisteren en elke avond in slaap vallen met zijn afscheidsrede. Tijdens onze eerste opnamedag draaiden we een scène in de Ovale Kamer met John Dean. Toen ik op de set verscheen in een pak zoals Nixon toen droeg, voelde ik me plotseling ook Nixon.

U maakt hem erg menselijk.

Hopkins: Maar hij was toch ook menselijk! Ik zag hem als een tragische, gekwetste en neurotische figuur. Dat hij die nooit gezondigd heeft de eerste steen werpe. We vellen veel te snel een oordeel over mensen. Nixon werd ten val gebracht door dezelfde kracht die hem ook tot president had gemaakt: zijn mateloze ambitie. Wat ons allemaal kan overkomen. Kijk naar meneer Clinton op dit moment. Oké, hij maakte een fout. Wie niet misschien? We liegen toch allemaal over seks?

Nixon was een dwaas die betrapt werd. Hij was paranoïde. Hij had een grote verkiezingsoverwinning achter de rug, maar bleef zich achtervolgd en veracht voelen. Hij was een briljant staatsman, maar wat hij deed, was inderdaad crimineel. Hij probeerde het toe te dekken. Moet je daarom een mens tot de hel verdoemen?

U schijnt hem te mogen.

Hopkins: Jawel, je moet iemand mogen om hem te kunnen spelen. Wij allemaal – maar jullie, de pers in het bijzonder – veroordelen publieke figuren voor fouten en misdrijven, alsof de rest van de bevolking daar immuun voor is. Terwijl niemand vrijuit gaat. Iedereen is schuldig. We zijn allemaal nietige, zwakke schepsels.

U was al meer dan twintig jaar bezig vooraleer u in 1991 wereldberoemd werd als de kannibaal Hannibal Lecter in “The Silence of the Lambs”?

Hopkins: Ik had altijd een succesvolle carrière, zat nooit erg lang zonder werk. “The Silence of the Lambs” katapulteerde me plots in een totaal andere categorie. Ik was toen al in de vijftig en op een leeftijd aangekomen dat ik niet veel meer verwachtte. Mijn filosofie was toen: vraag niets, verwacht niets en aanvaard alles. Toen de film uitkwam, was het meteen een grote hit, zowel in Engeland als Amerika. Het is altijd mijn droom geweest om mijn naam in het groot geafficheerd te zien op Leicester Square. De eerste avond goot het pijpenstelen en stond ik in de rij aan te schuiven aan de kassa. Boven de bomen zag ik plotseling in die gutsende regen, in koeien van letters: SILENCE OF THE LAMBS. JODIE FOSTER. ANTHONY HOPKINS. Nooit zal ik het moment vergeten toen ik dacht: ik heb het gemaakt! En meteen daarna: wat nu?

En ze gaven me er een oscar voor, die ik juichend in ontvangst nam. Na de oscarceremonie keerde ik terug naar mijn hotel, ging slapen en werd af en toe wakker om naar mijn oscar te kijken. Ik dacht dat dit mijn leven zou veranderen, maar een paar dagen later was ook dit een ander beeldje om aan de collectie toe te voegen. Ik heb mijn oscar trouwens onlangs opnieuw laten vergulden, het goud was eraf. Mijn oscar kreeg een ereplaatsje in mijn huis in Londen.

Hebt u een verklaring voor het fenomenale succes van Hannibal Lecter, de seriemoordenaar die verzot is op mensenvlees en chianti?

Hopkins: Ik zou bij God niet weten waarom het publiek uitgerekend door een Hannibal Lecter bang wil gemaakt worden. Mijn enige theorie is dat we in zulke lieden geïnteresseerd zijn omdat ze de duistere kant van onze natuur belichten. Het is een gotisch sprookje over de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, licht en donker. Lecter is zowel onze gids als de gezant van dood en duisternis. Hij bewondert en respecteert FBI-stagiaire Clarice Starling, op zijn manier houdt hij zelfs van haar. Hij wil haar duistere kanten kennen en stelt voor om binnen te dringen in haar verdrongen herinneringen, wat van haar kant grote moed vereist. En als tijdens dat ene moment hun handen elkaar even raken, is zij al voldoende gewapend om het beest te bestrijden. Het lijkt wel Sint-Joris en de Draak. Of een sprookje van Grimm. De betovering van alle grote sprookjes – Sneeuwwitje, de Schone Slaapster, Roodkapje – is gebaseerd op het Jungiaans archetype van de destructieve krachten die in onszelf schuilen. De schaduwzijde. Via Dr. Lecter vangen we een glimp op van het kwaad waar we allen toe in staat zijn. Politieke dictators zijn toch ook kinderen geweest, zoals wij allemaal. En toch werden ze later monsters die miljoenen van hun onderdanen hypnotiseerden, ongeacht of het in de Sovjet-Unie was of in nazi-Duitsland.

U had zelf ook enkele ideeën voor hoe Lecter in beeld moest worden gebracht?

Hopkins: Met een prima regisseur als Jonathan Demme heb je zelf niet veel werk, maar toch ben ik blij dat ik hier en daar iets heb kunnen bijdragen. Neem nu die scène waarin Lecter opgesloten zit in een grote kooi midden in een turnzaal. Volgens het script droeg ik een oranje overall, maar ik wilde een wit pak dragen. Jonathan wilde weten waarom, vooral omdat dit voor extra belichtingsproblemen zorgde. Toen vertelde ik hem een verhaal uit mijn kinderjaren – mijn eerste bezoek aan de tandarts, van wie ik me maar één ding herinner: dat hij volledig in ’t wit was gekleed. Ik was verstijfd van de angst, herinner me nog levendig de reuk van de verdoving en de antiseptische middelen. De tandarts liep op zachte, witte schoenen, zodat je hem niet kon horen. Maar toch voelde ik hem rond de zetel lopen. Het hockeymasker dat Lecter belet te bijten, deed me ook aan het tandartsmasker denken. Die filmscène heeft ook iets grotesk erotisch. De cameraman zette me onder zeer hard licht, zodat je het gevoel krijgt dat Lecter en Clarice in het felle, witte licht een vuurproef doorstaan. Hij wil haar meevoeren naar de ondergang, de vuurhaard van de hel. Terwijl het witte pak hem klinisch maakt. Als hij later het gezicht vilt van de bewaker om het op het zijne te plakken, is dit het werk van een zeer deskundig chirurg.

Mogen we binnenkort een vervolg op”Silence of the Lambs” verwachten?

Hopkins: Hoe zou dat kunnen? Er is nog geen boek. Er was ooit een vaag project om een idee van Thomas Harris te kopen, om daaruit een nieuw script te destilleren. Maar dat is er nooit van gekomen. Ze wachten nog altijd op het nieuwe boek van Harris. Hopelijk komt het er vooraleer al mijn haar uitvalt.

Zijn er sinds “Silence of the Lambs” rollen die u na aan het hart liggen?

Hopkins: Zodra de opnamen erop zitten, beginnen de herinneringen te vervagen. Ik genoot van “Meet Joe Black”, hou er mooie herinneringen aan over. Vorig jaar was een van de gelukkigste jaren uit mijn leven: ik zat in Mexico voor Zorro, het jaar daarvoor zat ik in Canada voor “The Edge”.

De laatste twee jaar liep ik twee verwondingen op tijdens het uitvoeren van stunts. Ik heb last met mijn ruggengraat omdat ik een wervel verwrongen heb. Drie dagen na mijn operatie was ik weer aan het werk. Daarna heb ik mijn achillespees gescheurd tijdens de opname van “Instinct” en werden de opnamen drie maanden onderbroken. Na mijn operatie keerde ik terug, voerde mijn stunts uit. In de scène in kwestie moest ik mijn tegenspeler Cuba Gooding Jr. vastgrijpen en van een tafel gooien, terwijl ik op mijn knieën zakte, hoorde ik die pees scheuren. Ik heb het nog drie weken volgehouden, tot ik naar het ziekenhuis moest, maar ik wilde niet manken voor de rest van mijn leven. Dan had ik nog alleen maar mankepoten of rolstoelpatiënten kunnen spelen! Raymond Burr in “Rear Window” achterna.

Heeft het maken van “Meet Joe Black” u doen nadenken over uw eigen sterfelijkheid?

Hopkins: (verslikt zich, begint te hoesten, zucht: I’m dying). Ja, in zekere zin. Maar ik maak me geen zorgen over de dood. Je weet dat het vroeg of laat moet gebeuren, maak er dus het beste van, geniet van elk moment.

Er werd dus niet veel gediscussieerd over het onderwerp van “Meet Joe Black”?

Hopkins: Nee, helemaal niet. Een film wordt niet gewichtiger door er altijd maar gewichtig over te doen. Als die film serieuze thema’s aansnijdt, wat in “Meet Joe Black” zeker het geval is, komt dit er wel uit, zonder dat wij erbij lopen alsof we al het leed van de wereld op onze schouders torsen. Tijdens de opname maakten we vooral grappen over de dood. Ik weet wel dat sommige komieken het serieus menen, maar dat zijn neuroten. Ik neem niets ernstig. Ben zelf lang genoeg neurotisch geweest.

Wat heeft u veranderd?

Hopkins: Het leven, kwetsuren, ouder worden. Een paar crisissen. ( Hopkins kampte lange tijd met alcoholverslaving en agressieve buien, red.) Ik ben niet langer verslaafd aan crisissen, zoals sommige mensen zijn. Een goede carrière is natuurlijk ook meegenomen. En een beetje geld op de bankrekening.

Is er iets waar u veel geld aan verspilt?

Hopkins: Stevige schoenen. Als ik het me kon permitteren, zou ik een privé-vliegtuig kopen. Maar daarvoor moet je echt heel rijk zijn.

“Meet Joe Black” komt op 30 december in de bioscoop.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content