In de tweede aflevering van onze filosofische zomerserie storten we ons in een duizelingwekkend avontuur, dat van de genadeloze en radicale twijfel.

Meer lezen: Bertrand Russell, ‘Geschiedenis van de westerse filosofie’, Servire, Utrecht, 2000 (oorspr.: 1946); Jan Bor (red.), ’25 eeuwen westerse filosofie’, Boom, Amsterdam, 2003; René Descartes, ‘Over de methode’, Boom, Amsterdam, 1977 (oorspronkelijk: 1637); René Descartes, ‘Meditaties’, Boom, 1989 (oorspronkelijk: 1641).

volgende week : de god van anselmus

(*) Het godsbewijs van Descartes lijkt sterk op dat van Anselmus.

Stel u voor dat u aan álles begint te twijfelen. Aan uw zintuigen, aan uw verstand, aan het feit dat één plus één twee is. Blijft er dan nog wel iets over dat onbetwijfelbaar is? We kunnen het eens proberen…

U bent momenteel Knack aan het lezen.

Toch?

Niet noodzakelijk.

Voor hetzelfde geld ligt u momenteel lekker te slapen en droomt u dat u Knack aan het lezen bent. Honderd procent uitgesloten is dat niet – er zijn vast een heleboel mensen die zo nu en dan dromen dat ze iets aan het lezen zijn, misschien is het u zelf ooit overkomen. Een droom is vaak een bijzonder levensechte ervaring, dus waarom zou een levensechte ervaring geen droom kunnen zijn?

Geef toe: dat zóú kunnen. Denk eraan: u twijfelt aan álles. En zodra iets – wat dan ook – zelfs maar een heel klein beetje betwijfeld kán worden, veegt u het meteen van tafel. Niet om vervelend te doen, maar omdat u op zoek bent naar iets wat volstrekt onbetwijfelbaar is. U twijfelt vandaag niet zomaar voor de lol, u twijfelt op een genadeloze en rádicale manier. Elke onzekerheid moet bij de wortel uit uw hoofd worden gerukt.

Maar als u aan het dromen bent, zijn ook de ruimte waarin u zich bevindt, de voorwerpen die u voelt, de beelden die u ziet, de geuren en geluiden die u omringen, dan zijn ook dát stuk voor stuk illusies, waar u geen staat op kunt maken. Straks wordt u misschien wakker en blijkt u een geheel ander leven te leiden dan u nu denkt. De kans is klein, natuurlijk, maar nogmaals: helemaal uitgesloten is het niet.

Zelfs als u niet droomt, bent u nog niet zeker van uw stuk. Misschien is uw hele leven één lange hallucinatie. Er zijn zelfs mensen die denken dat ze Napoleon of Cleopatra of Julius Caesar zijn, dus waarom zouden er geen mensen bestaan die denken dat ze ú zijn?

Nee, dat ziet er allemaal niet zo goed uit. Zintuigen, ervaringen, herinneringen? Onbetrouwbaar. Weg ermee!

Maar wacht, er is hoop.

Tel even de woorden in de vorige zin.

Vijf stuks. Of u nu droomt of niet, de zin ‘Maar wacht, er is hoop’ telt vijf woorden. Eén plus één is twee, een rechte hoek is een hoek van negentig graden en deze Knack heeft drie dimensies: hoogte, lengte, breedte. Dát, zou je toch denken, is boven elke vorm van twijfel verheven. Om aan wiskunde te doen, heb je niet noodzakelijk zintuigen nodig. De wiskunde is iets abstracts, iets rationeels, een zaak van het pure verstand. De wiskunde grossiert in onbetwijfelbare zekerheden. Als één plus één gelijk is aan twee, dan is twee min één gelijk aan één. U bent er: hier houdt uw twijfel op.

Helaas, als radicale twijfelaar bent u hoegenaamd nog niet bevredigd. Het zou – het zóú – namelijk wel eens kunnen dat er, ergens daarboven, een kwaadaardige duivel zit die al die algebra en meetkunde op een blauwe maandag heeft bedacht om ons voor de gek te houden. Zou kunnen, toch? Wie weet waar zo’n duivel zich zoal mee bezighoudt?

Dus?

Dus: weg met de wiskunde.

U bent bijna aan het einde van uw Latijn en staat op het punt om de operatie Radicale Twijfel af te ronden. U twijfelt nu immers aan alles, er is níéts dat honderd procent onbetwijfelbaar is, en dus moet u helaas tot de conclusie komen dat absolute zekerheid niet best…

Hola! Wacht eens even!

Als u aan álles twijfelt, dan is er toch één ding dat als een paal boven water staat. Eén zekerheid die u, net omdát u aan alles twijfelt, met de beste wil van de wereld niet kunt betwijfelen. En die zekerheid is: het feit dat u twijfelt. Dat u, zeg maar, dénkt – twijfelen is per slot van rekening een vorm van denken.

Ziehier de volstrekt betrouwbare, honderd procent zekere, klaar-en-duidelijke grondslag van uw wereldbeeld, het onbetwijfelbare fundament van uw filosofie: u denkt, dus u bent.

Welkom in de wereld van René Descartes.

Ik twijfel, dus ik ben: het zou een alternatieve formulering kunnen zijn van wat met voorsprong de beroemdste one- liner is uit de geschiedenis van de filosofie. Ik denk, dus ik ben. Cogito, ergo sum. Je pense, donc je suis. Die oneliner dateert uit 1637, toen de Franse wiskundige en filosoof René Descartes Over de methode publiceerde. Vier jaar later volgden zijn Meditaties, waarin hij zijn radicale twijfelexperiment stap voor stap uitwerkte. Daarin komt hij tot dezelfde conclusie, maar iets anders geformuleerd: ik ben, ik besta. Dát, zegt hij, staat vast.

Al de rest kan worden betwijfeld.

Maar wie ben ik eigenlijk? Wie of wat is dat, ik? Alleszins geen lichaam, want aan het bestaan van dat lichaam hebben we serieus getwijfeld: ik héb misschien wel een lichaam, maar ik bén het zeker niet. Wat ben ik dan wel?

Wel, aangezien ik denk, ben ik iets dat denkt, ben ik een denkend ding. Een geest, zullen we maar zeggen, of beter nog: een ziel.

René Descartes (1596-1650) wordt beschouwd als de grondlegger van de moderne filosofie. Hij brak namelijk met Aristoteles en al die andere ronkende autoriteiten uit het verleden. Ook aan de bijbel had hij als filosoof geen boodschap. Hij wilde, helemaal in z’n eentje, helemaal opnieuw beginnen.

Waarmee? Met alles, eigenlijk. Descartes wilde de héle wolkenkrabber van menselijke kennis op nieuwe fundamenten zetten. Dat mocht wel eens, vond hij, want de wetenschappelijke revolutie was volop aan de gang. En al die nieuwe wetenschappelijke kennis was niet te verzoenen met het wereldbeeld van Aristoteles, of met dat van de bijbel. Zo had William Harvey net de menselijke bloedsomloop ontdekt, en lag Galileo Galilei om de bekende redenen enigszins overhoop met de Kerk.

Kortom, de rationele mens was zich aan het bevrijden uit de klauwen van traditie en vastgeroeste meningen. De wetenschap zette voortdurend nieuwe verdiepingen op de wolkenkrabber van de kennis, dus de fundamenten mochten eens een beurt krijgen. Maar fundamenten kun je niet in de lucht hangen. Dus zocht Descartes in de eerste plaats vaste grond onder zijn voeten. Om die te vinden, bedacht hij zijn radicale twijfel: als hij ergens aan kon twijfelen, ging hij er veiligheidshalve van uit dat het niet bestond. Zo vond hij dus dat éne onbetwijfelbare ding: zijn ik, zijn ego – in de neutrale betekenis van het woord.

Het is natuurlijk een cliché: de wereldvreemde filosoof die twijfelt aan alles wat een normale mens vanzelfsprekend vindt, die zich zelfs afvraagt of hij wel een lichaam heeft. Maar Descartes was helemaal niet zo wereldvreemd. Hij twijfelde niet écht aan het bestaan van zijn lichaam, of aan de betrouwbaarheid van zijn verstand.

Hij deed maar alsof.

De twijfel was voor hem een methode, een manier om tot onbetwijfelbare kennis te komen. Met één zekerheid op zak, redeneerde hij, kun je een aantal andere zekerheden namelijk gewoon logisch afleiden. Zo gaat dat per slot van rekening in de wiskunde. Uit een handvol axioma’s kan de hele meetkunde worden afgeleid. Zo wilde Descartes, die zelf een groot wiskundige was (de uitvinder van het coördinatenstelsel), dat doen voor de hele filosofie.

Ik denk, dus ik ben was voor hem dus een axioma, het ‘eerste beginsel’ van zijn filosofie. Al de rest kon daaruit worden afgeleid. Het bestaan van een volmaakte, almachtige, algoede God, bijvoorbeeld. (*) En dus ook het bestaan van de wereld om ons heen – een algoede God houdt zijn schepselen immers niet voor de gek.

Vandaag heeft Descartes een slechte naam, omdat hij de werkelijkheid in twee stukken heeft gehakt: dat van de materie of stoffelijke substantie, en dat van de geest of onstoffelijke substantie. In de zeventiende eeuw was dat ongetwijfeld een goed idee: als de Kerk zich beperkte tot de geest, kon de wetenschap zich volop op de materie storten. Vandaag is dat onderscheid enorm hinderlijk, omdat wetenschappers uiteraard ook de menselijke geest, het menselijke bewustzijn, willen verklaren.

Hoewel de keurig katholieke Descartes netjes het godsbestaan bewees, werd zijn filosofie in de tumultueuze zeventiende eeuw als tamelijk blasfemisch ervaren. De bijbel en andere autoriteiten zomaar terzijde schuiven? Dat kon haast alleen in het toen nog tolerante Nederland, waar Descartes een groot deel van zijn leven woonde, werkte en publiceerde.

Denken deed Descartes, die een zwakke gezondheid had, trouwens het allerliefste in de horizontale positie: van jongs af lag hij graag tot ’s middags in bed. In 1648 trok hij op uitnodiging van koningin Christina als privé-leraar naar het Zweedse Hof. Omdat de koningin altijd om vijf uur ’s morgens met hem afsprak, in de ijskoude bibliotheek dan nog, deed Descartes er een longontsteking op. In februari 1650 werd die hem – althans: zijn lichaam – fataal.

Door Joël De Ceulaer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content