Rik Van Cauwelaert
Rik Van Cauwelaert Rik Van Cauwelaert is directeur van Knack.

De Last Post in Ieper: zeventig jaar lang al herinneren klaroenblazers elke avond aan de waanzin van de oorlog en de agonie van een stad.

Iedere avond om acht uur precies stopt een agent van de Ieperse stadspolitie het verkeer dat uit en naar de stad onder de Menenpoort passeert. Daarop posteren twee muzikanten van de lokale brandweer zich midden de straat en steken in perfecte eenklank de klaroen voor de dagelijkse Last Post – een klagerige sonnerie ter ere van de soldaten van het Britse leger die tijdens de grote oorlog van 1914-18 in het Ieperse sneuvelden.

Zes zorgvuldig gekozen muzikanten van de kapel van de brandweer gelasten zich om beurten met deze opdracht. Alleen bij grote gelegenheden, zoals nu op 11 november bij het bezoek van de Engelse Queen, treden de zes blazers samen aan.

Het is geen geringe opgave, het blazen van een feilloze Last Post. Vooral niet op de korte Engelse legerklaroenen zoals ze door befaamde huizen als Boosey & Hawkes in Londen werden gemaakt. Die instrumenten vergen van de muzikant nogal wat “asem” en “embouchure”.

Elke dag, weer of geen weer, herhaalt zich dit indrukwekkende ritueel – intussen al meer dan 23.400 keer sedert de eerste ceremonie, op 24 juli 1927, toen de huidige Menenpoort werd ingehuldigd door de Engelse veldmaarschalk Plumer en koning Albert I. Maar behalve hun eerbetoon aan de gesneuvelden herinneren de klaroenblazers telkens weer aan de marteling die Ieper van november 1914 tot september 1918 onderging.

Ondanks de heropbouw die in versneld tempo werd voortgezet, vertoonde Ieper bij de inhuldiging van de Menenpoort nog gapende wonden van de Grote Oorlog. Een wereldoorlog waarvan de stad als het ware het symbool was geworden. De naam van de stad alleen al vervulde een generatie Engelsen die de waanzinnige veldslagen rond Ieper en Passendale hadden overleefd met horreur. “Her ancient towers to ashes. Riven across, / She rose, dead, into never-dying fame”, dichtte Laurence Binyon meer dan vier jaar nadat eind 1914 Duitse obussen en brandbommen de verwoesting van Ieper inzetten.

4 UUR 25: HET FATALE UUR

“Dante was nog niet geboren toen ze in Ieper begonnen met de bouw van de Lakenhal”, dat bedacht de Italiaanse sterreporter Luigi Barzini die in november 1914 voor de Corriere della Sera verslag uitbracht van het eerste Duitse bombardement op Ieper. “Het is moeilijk”, seinde de Italiaan naar zijn redactie, “om onpartijdig te blijven in de oorlog tussen Duitsland en de bibliotheek van Leuven, tussen Duitsland en de kathedraal van Reims, tussen Duitsland en de Hallen van Ieper.”

Barzini was de stad binnengeslopen in het gezelschap van een andere sterverslaggever, Albert Londres, van de Franse Le Matin. Samen werden ze met stomheid geslagen toen ze vanuit de Elverdingestraat plots op de Ieperse Grote Markt belandden. “Beeld je eens in wat iemand zou voelen mocht hij op een verlaten en tot puin vertrappeld San Marco-plein aankomen en daar getuige zijn van de langzame doodstrijd van het paleis van de dogen”, schreef Barzini.

Het eerste bombardement van Ieper begon op zondag 22 november 1914. De klokken uit de Hallentoren waren al met een hels fracas naar beneden geploft toen Barzini en Londres vanuit Vlamertinge in Ieper arriveerden. Ze zagen hoe de gigantische verwrongen wijzerplaat van het uurwerk nog net aan de onthoofde Hallentoren bleef hangen. Volgens Pierre Loti, die de verminkte stad enkele maanden later bezocht, vlak voor het tweede bombardement in mei 1915, stonden de wijzers op vier uur vijfentwintig – “l’heure tragique”.

Maar die zondag in november 1914, noteerde Barzini, bleven de Duitse obussen inslaan op het hart van Ieper dat nochtans had opgehouden te kloppen. Tussen de Sint-Martinius-kathedraal en de Hallen gaapte een helse krater, veroorzaakt door een 320 mm obus. Als bij wonder was het borstbeeld van de negentiende-eeuwse burgemeester Alfons Van den Peereboom, wat verderop in een plantsoen, ongedeerd gebleven.

Het beeldje van Van den Peereboom, de auteur van het veeldelige Ypriana, staat er vandaag nog. Trouwens, ondanks de verwoestingen van de Great War kan de wandelaar die zich bedient van de geschriften van Van den Peereboom of van een negentiende-eeuwse kaart van Philippe Popp, feilloos zijn weg vinden in het hedendaagse Ieper. Want de stad binnen de omwalling verschilt weinig van het Ieper dat in november 1914 in de as werd gelegd. Op enkele bouwwerken na is de nieuwe stad een perfecte replica van de oude. Zo hebben de Ieperlingen, aangevoerd door stadsarchitect Jules Coomans, het gewild. De restauratie werd pas in de jaren zestig beëindigd met de afwerking van de Lakenhal.

DE LAATSTE SLUIT DE MENENPOORT

Symbool van de herrijzenis van Ieper is een van die nieuwe bouwsels, de Menenpoort, een monumentaal ontwerp van Sir Reginald Bloomfield, opgetrokken waar ooit de oude Antwerpse Poort stond. Hierlangs passeerden tijdens de grote oorlog dagelijks duizenden soldaten op weg naar of terug van het front. “De laatste in de rij sluite de Menenpoort”, was een van de soldatengrappen.

Na de oorlog was een plan uitgewerkt om de stukgeschoten en platgebrande stad te bewaren als een blijvend memoriaal voor de waanzin van de oorlog. Winston Churchill steunde het voorstel. Van hem citeert de museumgids van In Flanders Field: “Ik zou graag heel Ieper als ruïne willen verwerven. Voor het Britse volk bestaat er nergens ter wereld een plaats die heiliger is.”

Er zou dan wat verderop een nieuwe stad worden opgetrokken. Maar de terugkerende bewoners gingen in het verzet. Een van hen was stadsarchitect Jules Coomans, die betoogde: “Beseffen degenen die zoiets voorstellen eigenlijk wel dat ze zich verlustigen in de ellende die de oorlog ons bracht en dat ze daarbij geen acht slaan op onze pijn?”

Een delegatie werd uitgestuurd die de steun kreeg van koning Albert om de stad in haar oorspronkelijke staat te herstellen. Eens die toestemming een feit was, haastte elke Belgische bouwondernemer zich richting West-Vlaanderen en vooral naar Ieper om zijn deel van de reconstructie van de verwoeste gewesten te bemachtigen. Tegelijk ontstond een ferme speculatie. Er werd grof betaald voor ruïnes waaraan een belofte voor schadevergoeding was verbonden. Sommige percelen wisselden verscheidene keren van eigenaar nog voor met de wederopbouw werd begonnen.

Voor de vernieling telde Ieper zo’n 17.500 inwoners. In mei 1915 toen een nieuwe maandenlange beschieting van de stad begon, werden zij die nog niet waren gevlucht, verplicht geëvacueerd. Toch waren sommige bewoners in de loop van 1916, toen het op het Ieperse front relatief rustig was, teruggekeerd. Ze werden evenwel opnieuw verdreven door de derde Slag om Ieper in 1917.

Toen in 1927 de Menenpoort werd ingehuldigd, waren er iets meer dan achtduizend Ieperlingen teruggekeerd. De anderen waren uitgeweken naar Brugge, Oostende of Gent, of ze waren als vluchteling naar Noord-Frankrijk getrokken en hadden zich daar definitief gevestigd.

IN CAFE HET SLAGVELD

De heropbouw en het fronttoerisme waren de voornaamste bronnen van inkomsten voor de teruggekeerde bewoners. In het naburige Zonnebeke, op de weg van Ieper naar Roeselare, opende de veldwachter Jean Pouders die met de fiets uit Frankrijk was teruggekeerd, begin 1919 al een café waar fronttoeristen kwamen verpozen. Het café was niet meer dan een barak die de naam Het Slagveld meekreeg. Terecht, want de afspanning was gelegen vlakbij Broodseinde Ridge, die bij de soldaten bekend stond als Devil’s Hill, een van de moordendste plekken op de verdedigingsgordel rond Ieper. Edmund Blunden schreef over dat deel van het front in Zonnebeke Road dat “Even Ypres now would warm our souls…”.

De Last Post-ceremonie heeft uiteraard veel van doen met dat slagveldtoerisme. In 1928 alleen al passeerden in Ieper zo’n twintigduizend, overwegend Britse bezoekers. Ze werden aangebracht door Engelse reisbureaus die zich in frontbezoeken specialiseerden. Henry Lunn, de Engelse pionier van de wintersportvakanties, verdiende een fortuin door zijn landgenoten naar de “battlefields in Belgium” te loodsen.

De namen van de Ieperse hotels uit die tijd logen er niet om: Hotel Skindles, volgens de reisgidsen “the most modern and up to date hotel in the Salient”, Windsor Pension gelegen “adjacent to the Cloth Hall”. De Maison Priem leverde de bezoekers, behalve articles pour fumeurs ook foto’s van het ongerepte, vooroorlogse Ieper.

Bovendien waren nogal wat Britten in het Ieperse achtergebleven. Sommigen vonden werk bij het onderhoud van de War Graves. Ieper had toen zelfs een Engelse school die werd gepatroneerd door het befaamde Eton College.

Een aantal gisse ondernemers stuurden reclamefolders naar Australië en Nieuw-Zeeland waarin ze families van gesneuvelden beloofden – uiteraard mits betaling – bloemen op het graf van hun geliefde te leggen. Er werd daarvan dan een foto gemaakt die de opdrachtgever als bewijs kreeg toegestuurd samen met een potje “heilige grond” uit de salient. Tot welke zwendel dit alles kon en zou leiden, ligt nogal voor de hand.

De idee om elke dag de Last Post te laten blazen als eerbetoon voor de gesneuvelde soldaten van het Britse imperium komt van de toenmalige Ieperse politiecommissaris Pierre Vandenbraambussche. Hij lanceerde zijn voorstel na de inhuldiging van de Menenpoort waarop 54.896 namen van vermiste Engelse soldaten gebeiteld staan. Pas in 1928 werd de traditie, die alleen tijdens de Tweede Wereldoorlog werd onderbroken, ingezet.

Bij de inhuldiging van de Menenpoort had iedereen zich ten volle rekenschap gegeven van het aantal Britten dat tijdens die vier jaar in het Ieperse aan zijn einde kwam. Hun aantal wordt op zo’n 250.000 geschat. De Duitse verliezen waren navenant. Wellicht hebben de meesten onder hen ook nog geloofd in de oude leugen, dat het “dulce et decorum” was om voor het vaderland te mogen sterven.

“Daarom alleen al moet die dagelijkse ceremonie in stand blijven”, zegt voorzitter Guy Gruwez van de Last Post Association, de vereniging die de Ieperse traditie bewaakt. “Omdat het elke gesneuvelde toekomt dat voor hem, minstens één keer, de Last Post wordt geblazen.”

Rik Van Cauwelaert

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content