Anti-globalisten en het Internationaal Monetair Fonds hebben eigenlijk hetzelfde doel, zegt Belgisch IMF-bestuurder Willy Kiekens.

‘De kerntaak van het IMF is landen te helpen om economische problemen te voorkomen en op te lossen. Omdat de wereldeconomie zich integreert, wint die opdracht aan belang. Geen enkel land is nog afgeschermd van de globale conjunctuur en de financiële markten. Die tanende nationale economische soevereiniteit moet je compenseren met meer internationale samenwerking. Het IMF is een forum waarin landen, geholpen door onafhankelijke en deskundige internationale ambtenaren, overleg plegen over hun economisch beleid. Ook het overleg van de G7 (de rijkste 7 industrielanden) steunt in grote mate op onze analyses. Vooral de grote economieën kunnen met een slecht economisch beleid veel schade toebrengen aan kleine economieën.’

De grote kritiek van de anti-globalisten is dat uw beleid de ongelijkheid vergroot.

Willy Kiekens: Een Wereldbankstudie toont aan dat 24 ontwikkelingslanden – met samen zo’n 3 miljard inwoners – die zich het voorbije decennium hebben geïntegreerd in de wereldeconomie, de grootste groei kenden. Hun inkomen per hoofd steeg jaarlijks met gemiddeld 5 procent. Dat is meer dan de 2,2 procent in de rijke landen. Die landen, waaronder China, India, Brazilië en Mexico, hebben dus de inkomenskloof verkleind. De overige ontwikkelingslanden met zo’n 2 miljard inwoners konden zich niet integreren in de wereldeconomie: het gemiddeld inkomen per inwoner daalde er elk jaar met 0,8 procent.

Is het verhaal niet complexer dan dat? Om open markten te benutten, moet je capaciteiten hebben?

Kiekens: Klopt, vrijhandel is onvoldoende. Een zekere vorm van vrij kapitaalverkeer is ook nodig. Vooral buitenlandse directe investeringen leidden tot overdracht van technologie, kennis, management en toegang tot buitenlandse markten. Buitenlandse investeringen vragen echter een investeringsvriendelijk klimaat. Dat omvat macro-economische stabiliteit, goede openbare diensten, een betrouwbaar gerechtsapparaat dat effectieve bescherming biedt voor rechten en bezittingen, en vooral een goed onderwijs zodat er geschoold personeel is.

Heeft men in het verleden het belang van die maatschappelijke instellingen niet onderschat?

Kiekens: Men had zeer verregaand en soms naïef vertrouwen in de vrije markt. Men dacht: als ondernemingen aan mededinging worden blootgesteld, voeren ze spontaan hun efficiëntie op. Dat klopt niet altijd. Vaak is het gevolg dat goedkopere producten worden ingevoerd en lokale bedrijven verdwijnen. Het blootstellen van kleine, zwakke en gesloten economieën aan de internationale concurrentie is een complexe onderneming. In talrijke landen is het integratieproces vrij positief verlopen. Maar het moet gezegd, in vele landen, vooral in Afrika, was de evolutie de laatste twintig jaar ontgoochelend. Om tal van redenen. De belangrijkste reden is echter dat de lokale leiders en de internationale gemeenschap er niet in slaagden burgeroorlogen te voorkomen.

U erkent dat de wereldhandel niet eerlijk georganiseerd is?

Kiekens: De industrielanden wilden in de Wereldhandelsorganisatie vooral vrijhandel in die sectoren waar ze sterk staan en in andere sectoren waar ontwikkelingslanden sterk staan, juist niet. Ik heb de indruk dat die houding meer en meer onder druk komt.

Naast eerlijker handel wil u ook meer ontwikkelingshulp?

Kiekens: De strategie van het IMF voor de ontwikkelingslanden ziet er als volgt uit: goed beleid in de landen zelf, schuldkwijtschelding voor de armste landen en eerlijke kansen in het internationale handelssysteem voor producten waar ze sterk staan. Zelfs onder die voorwaarden zullen de armste landen er niet in slagen essentiële overheidsdiensten als goed basisonderwijs en gezondheidszorg aan te bieden indien de rijke landen niet meer hulp geven.

De diensten van het IMF en de Wereldbank hebben als voorbereiding van de VN-conferentie ‘Financiering voor Ontwikkeling’ die in maart in Mexico plaatsvindt, berekend dat er minstens tweemaal zoveel hulp nodig is om de armste landen in staat te stellen de millenniumdoelstellingen van de VN te bereiken. Een daarvan is de halvering van de absolute armoede tegen 2015. De jaarlijkse hulp moet dus stijgen van 57 miljard dollar (64,55 miljard euro) naar 114 miljard dollar (129,10 miljard euro). Dat is eigenlijk geen ambitieus voorstel: het is een stijging van 0,25 procent naar 0,5 procent van het bnp – nog altijd onder de VN-doelstelling van 0,7 procent.

Ex-president Bill Clinton pleitte in Gent voor meer solidariteit van Noord met Zuid, maar onder zijn beleid is de hulp in de VS gehalveerd tot 0,1 procent van het bnp.

Kiekens: Dat is een schande voor de VS en voor vele andere landen met zo’n kleine ontwikkelingshulp. Clinton zelf was wellicht gewonnen voor meer hulp, maar het Congres is zeer terughoudend om de Amerikaanse belastingbetaler aan te spreken voor ontwikkelingshulp. Met een simplistische, kortzichtige redenering wordt hulp afgedaan als niet in het belang van de VS.

In de Wereldbank en het IMF geloven we echter dat de ‘Poverty Reduction Strategy Papers’ een grote stap vooruit zijn. Die nieuwe strategie legt de eerste verantwoordelijkheid voor een goed beleid van armoedebestrijding bij de betrokken overheid. Zij moet haar beleid bepalen na breed maatschappelijk overleg. Wereldbank, IMF en vele andere ontwikkelingspartners kunnen dan de uitvoering van die strategie steunen met giften, goedkope leningen en technische bijstand.

John Vandaele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content