De ‘nieuwe man’ is op komst. Wetten en sociale akkoorden vergemakkelijken de combinatie van arbeid en gezin. Onthaasting is het nieuwste maatschappelijke thema. Na de arbeidersherverdeling in de ondernemingen is de werkverdeling in het gezin vandaag een hot item.
Die werkverdeling steunt op de liefde, van meestal jonge en in gezinsarbeid onervaren mensen. Dat kan niet anders dan tot problemen leiden. Een rationeel businessplan voor het gezinswerk ontbreekt. Daar is geen KPMG noch PricewaterhouseCoopers voor nodig. Het gaat om een eenvoudig lijstje : welk werk, op welke manier en door wie te verrichten ? Het lijkt vanzelfsprekend, maar het is verre van evident daar in het gezin een sociaal akkoord over te bereiken.
De definitie van het werk stelt al meteen problemen. Elke dag bed opmaken of gewoon dichtgooien ? Een keer per week dweilen of per se ’s ochtends stofzuigen ? Warme maaltijden thuis of gebruik maken van het bedrijfsrestaurant of de maaltijdcheques ? De kinderen met de auto naar school brengen, of ze de schoolbus laten nemen ? Tuinieren is wellicht gezinswerk ? En de hond – een huisgenoot – uitlaten, vrijetijdsbesteding of gezinswerk ? Dat laatste wellicht, compromisgewijs voor pakweg twintig procent van de eraan bestede tijd.
Het businessplan voor de onderneming Gezin plant tegelijk de investeringen in het productieproces. Dat doen ze in de bedrijven, om de arbeidsproductiviteit te verhogen en daardoor besparen ze op arbeidstijd. Wat harder werken voor extra loon is niet preventief verwerkbaar. Het maakt het mogelijk te investeren in een vaatwasmachine, in een werkvrouw, de was uit te geven, de naschoolse opvang voor de kinderen te betalen, regelmatig bij McDonald’s met de kinderen te eten, behang- en schilderwerk door beroeps te laten verrichten. Uitbesteding, onderaanneming noch toelevering hoeven voor het gezin vieze gedachten te zijn.
Geen bedrijfsleider schrijft zo dictatoriaal voor hoe moet worden gewerkt als de vrouw in het gezin. De gezinsorganisatie heeft zij van haar moeder geleerd, die (traditionele) vakkennis is de norm. Straks gaat de nieuwe man ook het werkoverleg in het gezin opeisen : de autonomie om het werk op de eigen wijze te verrichten met het oog op de gemeenschappelijk bepaalde doelstellingen. Zo gaat dat nu alvast al in de meeste ondernemingen.
‘Wie doet wat’ is tenslotte het neteligste hoofdstuk van het businessplan voor het gezin. Omdat de arbeidsherverdeling besmet is door symbolen : ook de vader moet het kind zijn melkfles geven, de echtgenoot moet zeker mee de vaat doen. The right man/woman in the right place, kan ook voor het gezin een prima werkend managementprincipe zijn. En de ‘nieuwe kinderen’? Pubers en tieners zijn niet alleen consumenten maar ook producenten in het gezin. Een beetje inspraak in de opstelling van het businessplan kan hen beter motiveren.
Misschien, heel even misschien, moet het businessplan rekening houden met de gewenste gezinsinkomsten en -uitgaven. Hard beroepswerk is onvermijdelijk als naast de dure zomerreis de wintersportvakantie er niet af mag. En als de nieuwe woning luxueus moet zijn tikt de hypotheek snel aan. Moet de wagen wel zo duur zijn en om de drie jaar nieuw ? Een soberder gezinsleven is wellicht de basisvoorwaarde voor de doorbraak van de ‘nieuwe man’.
Guido Despiegelaere