Info : De auteur is ere-gedelegeerd bestuurder van het Verbond van Belgische Ondernemingen.

Zopas is een ontwerp van ‘centraal sociaal akkoord’ afgesloten. Na weken moeizaam discussiëren en nadat de regering haar duit in het zakje deed, hebben de sociale partners de zaak kunnen afronden.

Maar spelen die akkoorden nog wel in op de huidige noden?

De moderne economie is niet meer die van de jaren ’50 of ’60: door de overdracht van bevoegdheden – bijvoorbeeld, het monetaire beleid – en de mondialisering hangt België in grote mate af van beslissingen die in het buitenland worden genomen. Leert de economische theorie ons bovendien niet dat over de loonevolutie op ondernemingsniveau moet worden beslist, op basis van de productiviteitswinst – de efficiëntie van de onderneming – die vaak verschilt van bedrijf tot bedrijf? En eisen de uiteenlopende economische ontwikkelingen ten noorden en ten zuiden van het land geen centrale akkoorden op gewestvlak?

Het is onmogelijk al die vragen hier te beantwoorden. Maar laten we op zijn minst proberen het terrein te verkennen.

De economie is fundamenteel veranderd, maar de centrale akkoorden ook. Sommigen zullen de huidige akkoorden niet meer sociaal genoeg vinden. Anderen zullen zeggen dat ze nog niet voldoende rekening houden met de economische omstandigheden.

Het debat over het verschil in productiviteitswinst tussen de bedrijven, en de noodzaak om op dat niveau te onderhandelen, ligt moeilijker. Het bevindt zich in een context zonder indexering, baremieke verhogingen of loonnorm. Wat zo’n discussie momenteel nogal theoretisch maakt. Toch blijken de gesprekken al vaak in het bedrijf plaats te vinden, en houdt men dan ook rekening met de productiviteitsverschillen. De voornaamste moeilijkheid bij de onderhandeling op ondernemingsvlak ligt echter in de krachtsverhoudingen. In België hebben de vakbonden zo veel gewicht dat een individuele onderneming – vooral wanneer ze te maken krijgt met verplichtingen inzake leveringstermijnen of met druk vanuit het moederbedrijf in het buitenland – niet met gelijke wapens kan overleggen. Het algemeen opleggen van onderhandelingen op ondernemingsniveau is bijgevolg niet realistisch, zoals het ook onrealistisch is om aan de vakbonden te vragen minder representatief te zijn.

Wij merken daarbij op dat regionale in plaats van federale onderhandelingen de moeilijkheid – verschillen in productiviteitswinst tussen de bedrijven – allerminst oplossen. Zij hernemen het federale model immers op het niveau van de gewesten. Verder zijn de productiviteitsverschillen veel groter tussen sectoren dan tussen gewesten. Moeten er bovendien drie competitiviteitsnormen worden bepaald? En wat doen ondernemingen met zetels in de drie gewesten? De vakbonden willen uiteraard dat het meest gunstige statuut ook wordt toegepast op de werknemers van de andere regio’s. Ten slotte belet niets de sectoren vandaag om, als ze dat wensen, regionale en subregionale verschillen in te bouwen.

Kortom, het huidige systeem kan serieus verbeterd worden, maar het heeft tegelijk vele verdiensten. De federale centrale akkoorden zijn een belangrijk baken voor de onderhandelaars in het hele land, ze werken de samenhang en de sociale vrede in de hand, en zouden moeten bijdragen tot het goede verloop van de sociale besprekingen gedurende de twee jaar die zij bestrijken.

TONY VANDEPUTTE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content