De Witte Mars zet een oude traditie voort : de betoging als signaal voor een geblokkeerd systeem. Huiswerk voor het parlement !

BRUTE pech voor de regering. Net op het ogenblik dat een Witte Golf het land overspoelt, onder meer om te eisen dat de politiek zijn tengels zou afhouden van het gerecht, moet een aantal benoemingen worden verricht bij belangrijke rechtscolleges, de Raad van State en het Arbitragehof. Premier Jean-Luc Dehaene (CVP) en minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) mogen dan wel komen vertellen dat er geen politiek akkoord bestaat over het invullen van de zes functies bij de Raad van State, er circuleren toch politiek netjes gedoseerde lijsten met namen, waaronder nota bene die van twee leden van het kabinet-Vande Lanotte.

De namen zelf doen er misschien minder toe, maar in alle geval staat wel vast dat christen-democraten, socialisten en liberalen elk twee zitjes zouden krijgen, telkens een Franstalige en een Nederlandstalige. Voor het Arbitragehof gaat het om slechts één functie, en ze was al toegewezen aan VLD’er Marc Bossuyt. Kan van alle geciteerde namen best worden beweerd dat het gaat om bekwame juristen die, zo nodig, ook de vereiste examens hebben afgelegd, het zouden toch politieke benoemingen gebleven zijn. En iedereen kon het op zijn klompen aanvoelen : ?men? zou dit niet pikken, nu toch niet. De benoemingen uitstellen, iets anders zat er niet op. Misschien in de hoop dat ?het? overwaait.

MONDIG.

Je krijgt het de mensen nu eenmaal niet meer uitgelegd, zuchtte CVP-voorzitter Marc Van Peel vorige week. Zo was het goed twee weken ook met het zogeheten ?spaghetti-arrest? van het Hof van Cassatie, waarmee onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte het onderzoek in de zaak- Dutroux werd afgenomen. Connerotte had een fout gemaakt en daarmee een schijn van partijdigheid gewekt. En partijdigheid dient de gerechtigheid niet, vond het Hof. Maar ?men? had de indruk dat net het arrest van Cassatie de gerechtigheid niet diende : het Hof had zich niet door formalistische juristerij moeten leiden, aldus de vox pop, maar had integendeel het hart en de ?menselijkheid? moeten laten spreken door Connerottes fout maar even door de vingers te zien. Dat het Hof net tot taak heeft om erop te letten of er al dan niet fouten in juridische procedures worden gemaakt en dat het daarmee de rechtstaat mee overeind helpt houden, viel ook niet uit te leggen.

Wie waren die mensen die zo massaal deelnamen aan de Witte Mars van 20 oktober ? Hoe ze te benoemen ? Wat wilden ze eigenlijk ? Omschrijvingen als ?nieuwe? of ?mondige burger? klinken nogal mythologiserend en in alle geval wazig. Dat is ook een immens probleem voor de regering en voor alle andere instellingen die zich nu in het nauw gedrongen voelen. Ze hebben geen gesprekspartner, er bestaat geen tegenpartij waarmee kan worden onderhandeld, er wordt zelfs geen concreet of consistent eisenprogramma gearticuleerd. Kortom, de klassieke scenario’s waarmee in België traditioneel aan politiek wordt gedaan, zijn niet meer van toepassing.

De enigen met wie de regering aan tafel kan gaan zitten, zijn de ouders van de verdwenen, ontvoerde en vermoorde meisjes. Maar dit zijn geen geschoolde organisatoren en ze hebben vooral een zeer beperkte agenda. Het spreekt immers vanzelf dat hun aandacht in de eerste plaats en zelfs exclusief uitgaat naar hun eigen dossier, hun eigen zaak : zij willen opheldering en verantwoording over wat er met hun kinderen is gebeurd. Dat is volstrekt legitiem. Het oproer rond de zaak-Dutroux heeft alvast als gunstig gevolg gehad dat deze mensen eindelijk ernstig zijn genomen als slachtoffers van een vreselijk onheil.

Helaas is er, in maatschappelijke termen, toch niet zoveel uitzonderlijks aan die zaak. Seksueel misbruik en commerciële exploitatie van kinderen hebben altijd en overal al bestaan ; jaarlijks ook sterven tientallen kinderen een zogeheten vermijdbare, tragische dood in het verkeer, niet zelden als gevolg van het onverantwoordelijke gedrag van al te haastige automobilisten. Bijzonder veel ophef heeft dat allemaal, in tegenstelling tot wat nu gebeurt, nooit veroorzaakt. Natuurlijk heeft de perversiteit waarvan de ontvoerde en vermoorde meisjes het slachtoffer zijn geworden, een bijzonder emotioneel, soms sensationeel karakter, maar de zaak is nu ver boven haar eigenlijke proporties uitgegroeid.

ONGEWOON.

Dat laatste heeft veel te maken met een opeenstapeling van factoren, met centraal daarin een algeheel falen van het politionele en justitiële apparaat. Dat veroorzaakte bij een brede, blijkbaar weinig gepolitiseerde laag van de bevolking, een katharsis. Weinig gepolitiseerd, want zeker de deelnemers aan de Witte Mars waren neofieten in het betogen ; zogeheten ?beroepsdemonstranten?, de trouwe klanten van betogingen voor een of andere goede zaak, verbaasden er zich over dat ze niemand in de Mars herkenden. Het is ook ongewoon dat er in de dagen volgend op het arrest van Cassatie, in tal van bedrijven spontane stakingen uitbraken, die ogenschijnlijk niets te maken hadden met de gebruikelijke, concrete eisen over loon of werkomstandigheden. Het is ook ongebruikelijk dat het vooral scholieren zijn (en niet de universiteitsstudenten) die zo massaal en zo langdurig op straat kwamen, soms balorig en tuk op een dagje vrij, soms in een ongewoon bedrukte sfeer van authentieke verontwaardiging en onrust.

De zaak-Dutroux is slechts het ventiel waarlangs veel dieper liggende spanningen worden versast, een onvrede die vooral bij ?gewone? mensen leeft. Zij waren het immers die aan de Witte Mars deelnamen. Ze deden dat ongeorganiseerd of zochten ?oneigenlijke? kanalen tot expressie en organisatie van hun ongenoegen. De vakbonden zagen zich verplicht hun basis te volgen, sommige media ontpopten zich tot ware propagandisten van de actie, waarmee ze ver buiten hun klassieke rol als afstandelijke waarnemers en berichtgevers stapten.

Als bijvoorbeeld de vakbonden de spontane acties prompt erkenden, deden ze dat ook uit het besef dat ze anders wel eens door hun basis zouden worden voorbijgestreefd. Dat alleen geeft al aan dat niet zozeer het spaghetti-arrest in het geding was, maar wel een veel breder maatschappelijk systeem. Het agerende segment van de bevolking heeft meer bepaald zijn vertrouwen opgezegd in de gevestigde instellingen, in de eerste plaats in de justitie en de politiek. Niet ondemocratisch of ?anti-politiek?, maar integendeel in een noodkreet om een geblokkeerde democratie te redden.

Het merkwaardige is dat veel van de geformuleerde grieven, bijvoorbeeld over de politieke benoemingen, niets nieuws bevatten. Dat de politieke partijen een overdreven greep hebben op de ambtenarij en het gerechtelijke apparaat en dat daardoor de efficiëntie en de klantvriendelijkheid daarvan wordt aangetast, zijn thema’s die al een kwarteeuw worden beschreven en aangeklaagd. Een hele generatie sociologen en politicologen, de Leuvense hoogleraar Luc Huyse op kop, is daar groot mee geworden.

Politieke benoemingen zijn tenslotte zo oud als de straat ; in 1850 werd daar al over geklaagd. Al ruim twintig jaar rapporteert de pers uitvoerig hoe de regeringspartijen daarover afspraken maken, quota vastleggen en die deals via de legendarische commissie- Dekens en zijn opvolgers in de praktijk brengen. In 1919 opperde de (liberale) Gentse procureur-generaal Albert Callier al dat de (katholieke) regering alleen magistraten van eigen politieke signatuur benoemde. In 1970 sprak diens verre opvolger Jacques Matthijs al een mercuriale uit waarin hij de gebrekkige vormings- en rekruteringspolitiek van magistraten aan de orde stelde. In 1974 had de commissie- Krings daar al een rapport over klaar. Daar is nooit wat mee aangevangen, ook niet met de soms interessante conclusies van diverse, recentere parlementaire onderzoekscommissies.

Het besef dat er iets fout liep, is overigens niet alleen een zaak van professionals of academici. Dat de ?politiekers? en andere ?hooggeplaatsten? corrupte, alleen in eigen profijtjes geïnteresseerde zakenvullers zijn, die allerlei onfrisse lieden de hand boven het hoofd houden, die hun eigen duistere zaakjes in een doofpot stoppen en die samen met tal van belangengroepen een complot van de stilte hebben georganiseerd, behoort zelfs tot de atavismen van de Belgische politieke folklore.

TELEFOON.

Alleen : blijkbaar is nu een tolerantiedrempel overschreden, want het publiek accepteert het niet meer, het is het, naar eigen zeggen, beu. Dat komt op een curieus moment, want de Belgische politieke klasse is zich al een paar jaar over haar praktijken aan het bezinnen. Of liever : ze beweert dat ze de lessen uit opeenvolgende Zwarte Zondagen wil trekken door de ?kloof met de burger? te dichten. Instellingen en overheidsbedrijven kregen ombudsdiensten, er bestaat nu een formele openbaarheid van bestuur, advertenties in de pers moeten de burger informeren, de rekrutering van nieuwe magistraten gebeurt zogezegd via een objectief examen, bij de belastingaangifte zit nu een velletje waarop staat waar de geïnde belastingen voor dienen, ambtenaren krijgen striktere termijnen opgelegd waarbinnen ze dossiers moeten afhandelen, de politiek bemoeit zich niet meer met benoemingen in de openbare omroep, de administratie kreeg meer bewegingsruimte, ook voor bevorderingen binnen het eigen korps, het is minder lang wachten op een telefoonaansluiting, enzovoort.

Kennelijk volstaat dat allemaal niet. Dat het de meerderheidspartijen in de praktijk niet altijd ernst is bij het inlossen van al die mooie beloften, is inderdaad geen dwaze veronderstelling. Het is, bijvoorbeeld, nog altijd slechts een kleine minderheid van de nieuwe magistraten die zijn entree via het examen maakt. De klacht van Vlaams ombudsman Jan Goorden over het aanhoudende gerommel in de ruimtelijke ordening is ook al typisch voor het gebrek aan politieke vernieuwingswil. Maar die beloften moeten ook ingaan tegen een oude en taaie bestuurs- en politieke cultuur, zowel in het ?oude? België als in de nieuwe communautaire instellingen.

Politieke benoemingen zijn nochtans op zichzelf geen kwade zaak. Kandidaat-ambtenaren of -magistraten met een politieke ?kleur? zijn niet per se onbekwaam. Hun politieke inzet kan wijzen op een maatschappelijk engagement, op aandacht voor de maatschappelijke werkelijkheid of op een bekommernis voor de polis, de publieke zaak en het algemeen belang. Daardoor zijn ze beter geschikt voor openbare functies dan de modale, wereldvreemde kamergeleerde. Het nu vooral om symbolische redenen ter discussie gestelde artikel 151 van de grondwet, dat politieke organen een zeg geeft in benoemingen in de magistratuur, wou net een mix van invloeden creëren. Het paste in een geheel waarin coöptatie, voordracht, verkiezing en (politieke) benoeming samen voor een optimale kwaliteit van de magistratuur diende te zorgen.

AMBASSADEUR.

Het klopt bovendien dat politieke benoemingen in de magistratuur (en dus interferentie van buiten het korps) ook hebben bijgedragen tot het doorbreken van de verstarring en het conservatisme dat eigen is aan elke strak gehiërarchiseerde instelling, waar, in dit geval, een notie als klassenjustitie allerminst afwezig was. En een politieke greep op de administratie, via de ministeriële kabinetten en via benoemingen, leek met name de socialisten noodzakelijk toen ze na de Eerste Wereldoorlog voor het eerst tot een regering toetraden en zich geconfronteerd zagen met een conservatief en hen vijandig gezind overheidsapparaat.

In veel landen behoren politieke benoemingen trouwens tot de regel. In Nederland geldt dat zeker voor de aanstelling van burgemeesters en provinciegouverneurs (commissarissen van de koningin). Met het spoil system in de Verenigde Staten wordt de ambtelijke top telkens weggeveegd met het aantreden van een nieuwe president. Vriendjes (erger nog : financiers) van de president krijgen er, bij wijze van dank, niet zelden prestigieuze ambassadeursposten, wat weliswaar al eens tot wrijvingen met carrièrediplomaten leidt. Maar in die landen gebeurt dat alles openlijk, vanuit de idee dat een nieuwe politieke meerderheid een wijziging in het volksgemoed aangeeft, en dat die ook in alle geledingen van de staat moet worden weerspiegeld.

Dat laatste is niet het geval in België. Daar heerst een opvatting van neutraliteit van het bestuur, ten bate van alleman, waarbij iedereen, ongeacht de politieke gezindte, gelijke kansen tot toetreding tot de overheidskorpsen krijgt. In de feiten ligt dat evenwel, zoals bekend, helemaal anders, wat een vermoeden van systematische hypocrisie opwekt : de dingen zijn niet wat ze zijn.

Bovendien kende België zo al nooit een sterk natiegevoel, wat de loyauteit aan een algemeen belang altijd heeft gerelativeerd. In de vorige eeuw aanvaardde de machtige katholieke kerk de Belgische staat nooit om andere dan pragmatische redenen ; sindsdien is ?vrijheid? (bijvoorbeeld in een begrip als ?vrij onderwijs?) zelfs synoniem voor : bevrijd van de staat. Ook de andere machtige opiniegroep, de liberale, hield niet van de staat, om ideologische redenen, omdat de overheid in zijn ogen niet moest reguleren in sociaal-economische kwesties. De socialistische arbeidersbeweging van het einde van de negentiende eeuw zag van haar kant in de staat slechts een handlanger van de burgerij. De opmars van de Vlaamse en Waalse bewegingen in de twintigste eeuw hebben dat Belgische natiegevoel ook al niet gediend.

Bovendien is België altijd een complex en verdeeld land gebleven, wat de politieke elite heeft gebracht tot het voeren van een consensuspolitiek. Compromissen en permanente machtsafspraken bleken de enige manier om het regime een minimale stabiliteit te verlenen. Dat leidde tot ?canapépolitiek? en een ?elitaire consensus?. Daar had de modale kiezer zich maar naar te schikken, om de eenvoudige reden dat de elite niet kon tolereren dat de altijd precaire compromissen van onderuit uit hun evenwicht zouden worden gelicht. Dat is een consensus die zich over het geheel van de klassieke partijen uitstrekt, wat verklaart waarom bij de nu op stapel staande benoemingen bij de Raad van State ook twee zitjes voor de liberalen zijn voorzien, hoewel VLD en PRL tot de oppositie behoren.

GORDIJN.

Zo kreeg de burger nooit reëel wat te zeggen in de politieke besluitvorming en werd hij gereduceerd tot een politiek consument. Hij zou profiteren van het compromis, in de vorm van toegang tot de publieke dienstverlening, subsidies of jobs. Daarvoor, en ook omdat de politieke elite op alle niveaus wou waken over de naleving van de gemaakte afspraken, dienden de politieke benoemingen. Bovendien deden de politieke kartels er alles aan om hun macht te bestendigen. Zo ontstond bijvoorbeeld het Cultuurpact, dat het ideologische pluralisme heette te beschermen maar vooral de hele culturele sector partijpolitiek verkavelde. Het kwam er nochtans pas toen de scherpste hoeken van de ideologische twisten al lang waren afgerond. Luc Huyse vroeg zich in 1987 af of ?de compromismakers zich (daarmee) achter een gordijn van overjaarse argumenten hebben teruggetrokken om ongestuurd hun gang te kunnen gaan.?

In zo’n systeem kwam de burger in een onmondige, passieve, bijna feodale, cliëntilistische verhouding tegenover de politiek te staan. Typisch daarvoor is de nog altijd durende plaag van het dienstbetoon, die van rechten faveurtjes maakt, met alle ontsporingen van dien : bevoordeling bij de toewijzing van overheidsbaantjes, voordeeltjes voor dienstplichtigen, gesjoemel met bouwvergunningen en dergelijke. Het systeem heeft het publiek als het ware gecorrumpeerd : de (theoretisch) mondige burger werd in een rol van consument van voordeeltjes gedrukt.

Dat de burger die rol tot nu heeft geaccepteerd, kwam doordat de voordelen van het systeem kennelijk altijd groter waren dan de nadelen ervan. Maar de stroom voordelen droogde op : de overheid heeft steeds minder geld en jobs te verdelen, het overheidsinitiatief raakt geprivatiseerd, de druk op een correcte naleving van wetten inzake milieu of ruimtelijke ordening is toegenomen, enzovoort. Er valt steeds minder te bedienstbetonen. Het is bovendien correct om te veronderstellen dat de kwaliteit van de publieke dienstverlening veel te lijden heeft onder de politisering en de kritischer geworden burger kan niet meer de dociliteit of serviliteit opbrengen om dat te aanvaarden. Dat onbekwaamheid en politieke rivaliteit binnen de magistratuur of de nooit terdege aangepakte guerre des flics misschien hebben belet dat de ontvoerde meisjes tijdig werden bevrijd, is een ondraaglijke gedachte.

De zogeheten kloof met de burger verbreedde naarmate de verwachtingen bij dat steeds kritischer publiek almaar verder af gingen staan van de reële prestaties van het overheidsapparaat. En de politiek mocht dan al in 1985 ?het einde van de tunnel? hebben afgekondigd, de opeenvolgende regeringen hebben de bevolking sindsdien nog altijd niets dan onprettig nieuws te melden over een duurdere en beperktere openbare dienstverlening, inkrimpende sociale zekerheid, een steeds twijfelachtiger wordend pensioen of hogere belastingen.

Dat de bevolking daarmee de indruk kreeg dat het niet meer echt op de staat kan rekenen, bleek uiterst pijnlijk in de zaak-Dutroux. De overheid is niet langer in staat om de diepere gevoelens van onveiligheid en desoriëntatie op te vangen. Mensen hebben het gevoel dat ze de willoze speelbal zijn van een ongrijpbaar economisch systeem, dat wordt beheerst door quasi-objectieve en door de politiek zomaar geaccepteerde abstracties als de internationaal concurrentievermogen, de flexibiliteit of de wisselmarkten, die knagen aan inkomens, werkzekerheid, arbeidsvoorwaarden of levenskwaliteit. Het zorgt ervoor dat mensen hun gevoel van controle, geborgenheid, veiligheid, zekerheid en nestwarmte verliezen.

AUTHENTIEK.

Ook dat alles speelde mee in de Witte Golf, anders is de omvang daarvan niet verklaren. De communicatiekanalen tussen publiek en politiek raakten verstopt en zo zijn de mensen, dixit Van Peel, niet meer voor rede vatbaar zijn. Maar dat is een wat te gemakkelijke reactie van de CVP-voorzitter : diezelfde mensen is immers nooit wat gevraagd of uitgelegd geworden. Hoe diep de crisis ingekankerd zit, blijkt uit het feit dat ze zo’n massale mobilisatie op gang bracht. Niet dat aantal is van belang, wel dat het publiek zo massaal op zoek is gegaan naar een alternatief expressiemiddel, de betoging. Want in een goed functionerende democratie moet het ongenoegen van de ?souvereine natie? via het parlement tot uiting komen.

Toch valt er niet te twijfelen aan de democratische authenticiteit waarmee de betogers nu zeggenschap eisen over een gesloten systeem als het juridische apparaat. De Witte Golf duidt daarom om een modewoord te gebruiken op een ernstige dysfunctie van het parlement. Maar ook dat is een Belgische traditie. Meer dan veertig jaar geleden kwam de Gentse historicus Jan Dhondt tot zijn eigen verbijstering tot de conclusie dat de grote omwentelingen in de Belgische geschiedenis niet door het parlement werden ingezet, maar door massa-agitatie, op straat. De Witte Mars past perfect in een recurrentie die Dhondt daarbij ontdekte : mensen blijven het niet eeuwig verdragen dat ze door de instellingen niet ernstig worden genomen.

Complexe, gesofisticeerde samenlevingen als de Belgische kunnen om ethische en praktische redenen niet anders dan via een representatieve democratie worden georganiseerd. Maar dan moeten politieke partijen en mandatarissen, als mediatoren en organisatoren op het politieke veld, hun rol daarin spelen zoals het democratische contrat social voorschrijft. Dat is de belangrijkste boodschap van de Witte Mars. Of zoals Jan Dhondt zijn studie in 1954 besloot : ?Met des te meer klem moet iedereen streven naar verbetering van de instellingen, voor alle, alle mensen.?

Marc Reynebeau

Wanneer de democratie vastloopt, zorgt de betoging voor een katharsis.

De premier en zijn gesprekspartners na de Witte Mars : wat willen ze ?

De Witte Mars : een authentiek democratische oproep.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content