Mathias Slabbinck leidt de Brugse familiezaak die wereldwijd liturgische gewaden en godsdienstige voorwerpen aan de man brengt. Over religiositeit en harde business: een gesprek.

Aan een vorig persbezoek heeft Mathias Slabbinck een kater overgehouden. In het tv-programma “Een winkel voor priesters” stelde de jongerenzender Ketnet op 20 oktober het bedrijf van Slabbinck voor, een zaak voor gewijde artikelen. De uitzending stak de draak met nogal wat religieuze symbolen. “De redactie van Ketnet moet wel erg wanhopig zijn om zo goedkoop succes te zoeken”, zegt Slabbinck (1967) nog altijd verontwaardigd. Dan vertelt hij, gezeten tussen een vroege kerststal en enkele tentoongestelde “gewaagde” kazuifelontwerpen, over het succes van de firma Slabbinck.

Mathias Slabbinck: Mijn overgrootvader, Hendrik Slabbinck, was een goudborduurder. Hij begon zijn eigen atelier in 1903. Atelier is een groot woord voor een bedrijfje op een zolderkamer. In onderaanneming maakte hij met de hand fijn detailwerk dat hij dan verkocht aan andere ateliers, die dat verwerkten. Zijn motieven waren niet uitsluitend sacraal, maar toch in een belangrijke mate, omdat daar in die tijd veel vraag naar was. Al vóór de Eerste Wereldoorlog had mijn overgrootvader vijftien mensen in dienst. In 1927 nam mijn grootvader, Maurice Slabbinck, broer van de kunstschilder Rik Slabbinck, het vaandel over. Het was nog steeds al borduren wat de klok sloeg. We vonden toen al afzetgebieden in de Verenigde Staten. De Tweede Wereldoorlog trok daar natuurlijk een streep door.

De jonge firma ging over kop?

Slabbinck: Je moet goed beseffen dat deze mensen volbloed artiesten waren – schilders met de naald noemden ze zichzelf. Die wilden natuurlijk graag voortwerken. Door het wegvallen van de afzet naar de Verenigde Staten en de oorlogsomstandigheden hier, kwam alles op de helling te staan. Het Brugse bisdom is in die periode begonnen met fictieve bestellingen voor borduurwerk voor liturgische gewaden om zo deze arbeiders-artiesten uit de handen van de Duitsers te houden. In die jaren werd veel prachtig werk geleverd, dat nooit aan de man is gebracht. Na de oorlog viel de beslissing om volledig afgewerkte liturgische gewaden te vervaardigen.

In de jaren zestig zijn mijn vader Dirk en mijn oom Marc in de firma gekomen. Mijn vader stond in voor de ontwerpen en de productie, mijn oom voor de verkoop. Die jaren vormde het Tweede Vaticaanse Concilie een grote uitdaging voor het ontwerpen en vervaardigen van een nieuwe kerkelijke garderobe. Dit was een bijzonder gunstig moment en betekende meteen de definitieve doorbraak van onze firma. Nonkel Marc heeft een heel internationaal netwerk van verkopers en verdelers uitgebouwd en mijn vader kon zijn artistieke opleiding volop uitleven en creatief gestalte geven.

Sinds vijf jaar ben ikzelf in de firma en sinds kort ook mijn neef Victor en mijn zus Mirabel. Wij verkopen nu bijna over de hele wereld en stellen momenteel een vijftigtal mensen tewerk.

Hoe ziet het cv van een succesvol ondernemer als u eruit?

Slabbinck: Het is duidelijk dat dit een sterk familiebedrijf is, maar dat wil niet zeggen dat hier een fils-à-papa-politiek gevoerd wordt. Ook de vierde generatie, waartoe ik behoor, werd op het hart gedrukt dat hun bedje niet gespreid was en dat, wanneer we in de firma wilden komen, we eerst een universitair diploma dienden te behalen en minstens één jaar elders te werken. Op mijn curriculum staan vijf jaar Rechten en twee jaar postgraduaat in Bedrijfsbeheer in Barcelona. Ik heb nadien ook gewerkt in Barcelona en Frankrijk. Het ligt in de bedoeling dat ik op termijn algemeen verantwoordelijke word voor de verkoop.

Waarom ging u in Barcelona studeren?

Slabbinck: Ik wilde absoluut perfect Spaans leren omdat voor ons Spanje en Latijns-Amerika nog afzetgebieden met toekomst zijn. We hebben ondertussen ook een vaste vertegenwoordiging in Spanje en Argentinië en volgend jaar volgen Brazilië, Peru en Mexico.

Ligt daar de toekomst voor de katholieke Kerk?

Slabbinck: We zijn per definitie het meest geïnteresseerd in de landen met de hoogste kerkelijke praktijk. En we kozen voor Argentinië als uitvalsbasis omdat dat land er economisch het beste voor staat van de hele regio; met een lage inflatie, de peso die aan de dollar gekoppeld is. Dat loopt vrij goed.

En Oost-Europa?

Slabbinck: Is niet interessant, er is geen geld. Er is evenmin traditie inzake kwaliteit, ook niet in het kopen en verkopen. Dat is kort samengevat de conclusie van onze prospectie daar.

Beperkt u zich tot de katholieke Kerk?

Slabbinck: Wij zijn geïnteresseerd in alle christelijke kerken waar wij kunnen aan leveren. Wij zijn daar zeer oecumenisch in!

Vanuit onze katholieke cultuur zijn wij uiteraard in eerste instantie gericht op de roomse Kerk. Iedereen die wil kopen, is echter welkom. De anglicaanse Kerk staat het dichtste bij de katholieke Kerk, zeker wat liturgie en aankleding betreft.

Denken jullie dan ook aan vrouwelijke priesters?

Slabbinck: Wij leveren aan de anglicaanse Kerk, dus moeten we ook aan vrouwelijke priesters denken, wij hebben alben (lange witte gewaden) met vrouwenmaten, maar een kazuifel blijft een kazuifel, dat is uniseks.

Bent u klaar voor vrouwelijke priesters in de roomse Kerk?

Slabbinck: Vanuit onze commerciële contacten met de anglicaanse Kerk en haar vrouwelijke bedienaren van de eredienst zijn wij uiteraard ook klaar voor eventuele katholieke priesteressen. We leveren tevens aan lutheranen, vooral paramenten (kazuifels, stola’s, koormantels, enzovoort) met abstracte, sterk bijbelse symbolen. Aan gereformeerde Kerken kunnen wij eigenlijk niets leveren, gezien die eigenlijk enkel in zwarte toga en witte bef lopen. En orthodoxen, daar moet je niet aan beginnen wanneer je niet ingewijd bent in die wel zeer gespecialiseerde liturgie.

Is Slabbinck nu de succesformule voor een Vlaams familiebedrijf?

Slabbinck: Het familiale aspect heeft weinig met ons succes te maken. Traditioneel worden familiebedrijven een succesnummer tijdens de eerste generatie, in de tweede generatie volgt meestal de doorbraak, in de derde generatie begint het dikwijls te spannen en dan wordt het bedrijf overgenomen of gaat het gewoon kapot. Het vermeende succes van familiebedrijven wordt tegengesproken door de statistieken. Andere elementen zijn veel belangrijker: je kiest een niche, je specialiseert je daarin, je investeert constant, je stelt jezelf steeds in vraag, probeert een zeer goede service te leveren en zeer flexibel te zijn, zowel qua leveringstermijn als qua productiemogelijkheden.

De groeiende ontkerkelijking moet u toch bezighouden?

Slabbinck: We houden daar rekening mee en sluiten eventuele alternatieven niet uit. Daar wordt aan gedacht. Maar we hebben paradoxaal genoeg nooit zoveel werk gehad als het voorbije jaar, en 1998 wordt zeker ons beste jaar qua omzet. We moeten bijbouwen om meer medewerkers te kunnen aanwerven.

Slabbinck kwam in de wereldpers met een monopoliecontract met het Vaticaan voor de feestelijkheden rond 2000 jaar christendom.

Slabbinck: Wij hebben inderdaad een monopoliecontract getekend voor de levering van alle liturgische paramenten voor het Vaticaan in het jubeljaar 2000. Dit contract betekent niet dat we carte blanche krijgen, we moeten voor elk “product” een prototype opsturen dat het Vaticaan dan al dan niet goedkeurt, wat ik overigens heel normaal vind. Maar eenmaal goedgekeurd, betekent dat ook dat wij wereldexclusiviteit hebben voor al die producten. Natuurlijk hebben wij dat contract wereldkundig gemaakt, wat voor ons, een kleine Vlaamse kmo, een geweldige zaak betekent. Dat is evident.

Hebben de twee Belgische kardinalen, Godfried Danneels en Jan Schotte, ook West-Vlamingen, hier geen rol gespeeld?

Slabbinck: Zij hebben niets speciaals gedaan maar wel het wantrouwen weggenomen voor een in bepaalde Romeinse ogen misschien wel onbekend Vlaams bedrijfje. In ieder geval heeft het negen maanden geduurd eer dat contract getekend was. Wij hebben het Vaticaan eigenlijk een beetje overvallen met onze Vlaamse vrijmoedigheid. Zij waren niet voorbereid op zulk soort overeenkomst. Eigenlijk zat het zo: het Vaticaan heeft zelf een logo gelanceerd voor het jubeljaar 2000, waar wij dus geen rechten op hebben. We kregen een positief antwoord op onze vraag of wij dat logo exclusief mochten gebruiken voor onze producten. Ze lieten wel weten dat het geld zou kosten en vroegen inderdaad een zeer grote som, die we niet integraal betaald hebben. Wij hebben uiteindelijk een commissie afgesproken met een jaarlijks minimum. Voor ons is het in eerste instantie een prestige-aangelegenheid geworden.

Er is nog meer gebeurd en niet altijd even fraai.

Slabbinck: Dat exclusiviteitscontract is door het Vaticaan inderdaad danig uitgehold, zodat het oorspronkelijke opzet veel heeft ingeboet aan kleur en allure. Het contract omvatte in principe bijna de hele wereld en dat is nu lang niet meer het geval. Het Vaticaan heeft het jubileumlogo direct of indirect ook aan anderen “exclusief” doorgegeven. Hoe dan ook, het blijft voor ons een geslaagde operatie wat betreft public relations en het werd een sleutel op vele deuren.

Wie kleedt u allemaal? De paus?

Slabbinck: Ja inderdaad, wij kleden de paus. Dat is niet vanzelfsprekend, want het Vaticaan heeft een eigen atelier dat de gewaden van de paus creëert. Maar wanneer de paus op reis gaat en dat gebeurt nogal eens, behoort het tot de bevoegdheid van het plaatselijke onthaalcomité om voor de pauselijke gewaden te zorgen. Zo hebben we vorige week de bestelling gekregen voor de gewaden die hij zal dragen gedurende zijn bezoek aan Mexico in januari 1999. Telkens als hij op reis gaat, is dat bijna een openbare aanbesteding. Zo hebben we er naast gepakt in Cuba en ook voor het bezoek aan Saint Louis toekomend jaar. Op onze palmares prijken wel: Sevilla in 1993, USA in 1996, natuurlijk België en een boel andere landen. Bij zijn bezoek aan New York zorgde de paus wel voor een verrassing door in een sportstadion te verschijnen met een stola van ons huis zonder dat wij er iets van af wisten. Uiteraard zat ik stilletjes te genieten van dat beeld op CNN. De verrassing was compleet.

Nog andere VIP’s?

Slabbinck: De nieuwe aartsbisschop van Chicago bijvoorbeeld, of de anglicaanse aartsbisschop van New York. Die kocht hier een hele set, te veel om op te noemen. Voor ons is dat eigenlijk niet zo belangrijk, maar het is wel leuk om het even op een rijtje te zetten soms.

Zijn er ijdele priesters bij het kiezen en aanpassen van hun liturgische gewaden?

Slabbinck: Er zijn nog altijd mensen die denken dat pastoors een soort louter “geestelijken” zijn, zonder enig oog voor of band met het materiële. Dat klopt natuurlijk niet. Er zijn er zeer ijdele bij en er zijn er die gewoon de zaak binnenstappen en vragen: “Bezorg mij daar ne keer ne kazuifel.”

Wie betaalt eigenlijk die gewaden? Want bepaald goedkoop zijn die niet.

Slabbinck: De kerkfabriek krijgt daarvoor een budget van het gemeentebestuur. Dat is zeker geen groot budget en de pastoor die hier binnenstapt, heeft meestal een document bij zich waarop door de kerkfabriek tot op de laatste frank gestipuleerd staat hoeveel hij mag besteden. In Frankrijk wordt de Kerk niet gesubsidieerd en komt het geld van giften of van andere inkomsten, bijvoorbeeld de erelonen voor diensten. Priesters uit grote steden hebben dan natuurlijk een groter budget dan les petits curés de campagne die meestal nauwelijks de eindjes aan mekaar kunnen knopen. In de Verenigde Staten leeft de parochie ook uitsluitend van giften, maar daar zijn de parochianen bijzonder attent en vrijgevig. Katholiek zijn kost daar geld en dat nemen ze er graag bij. Een heel andere situatie dan hier. In Amerika betekent tot een parochie behoren een heel persoonlijk engagement en de pastoor weet dat, wanneer hij iets nodig heeft, hij dan geholpen zal worden. Wat de parochiaan geeft, mag hij trouwens van zijn belastingen aftrekken. Ik vind dat wel een goed systeem. Wanneer de kerk daar een nieuw orgel krijgt of de pastoor steekt in het nieuw, dan heeft de gemeenschap het gevoel: dat is van ons. Daar is de band zeer sterk tussen gelovigen en Kerk, een band die hier met het systeem van de kerkfabrieken totaal ontbreekt. Hier vertikt het kerkvolk het dikwijls om nog iets aan de Kerk te geven, want men redeneert: de kerkfabriek zal wel betalen.

Zijn er tendensen in de kerkelijke mode?

Slabbinck: Eigenlijke modetrends vind ik een groot woord in deze materie, maar tendensen zijn er zeker. Er is een groot verschil tussen wat nu gedragen wordt en wat twintig jaar geleden. Na het Tweede Vaticaanse Concilie was de algemene trend een grote vereenvoudiging, een soort beeldenstorm. Nu mag het weer wat zwieriger en mooier zijn. Er is een stijlbreuk tussen jongere en oudere priesters. Jongere priesters hebben een veel conservatievere smaak dan hun oudere collega’s. Oudere priesters hebben het allemaal al bekeken, relativeren veel en kiezen dat wat zij zelf mooi vinden. Jongere priesters vertonen soms heimwee naar de tijd vóór het Concilie, op bepaalde punten terecht, op andere punten zeker niet. Mijn vader voelt zich daardoor soms gefrustreerd: wat hij creëert, wat artistiek verantwoord is, wordt niet altijd gesmaakt, terwijl oerklassieke dingen als broodjes weggaan. Maar ja, wij doen het om te verkopen. Het is dankzij die kleren die dagelijks over de toonbank schuiven dat we ons van tijd een artistieke creatie kunnen permitteren die door iedereen bewonderd wordt, maar door niemand gekocht. Naast al wat flopt, is er toch geregeld iets dat aanslaat en daar vinden we dan onze voldoening in.

Zijn hier ook spiegels en pashokjes?

Slabbinck: Pashokjes zijn niet nodig, want de liturgische gewaden worden steeds boven het burgerpak gedragen, maar er zijn aardig wat spiegels. Pastoors willen zoals iedereen zien of een kleed goed valt, of ze er goed mee staan. Ik vind het verkeerd dat er in sacristijen zo weinig spiegels staan.

Spiegels verkoop je nog niet?

Slabbinck: Daar breng je me op een idee!

Staf Nimmegeers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content