Oud-volksvertegenwoordiger Jan Verroken is vorige maand negentig geworden. Sinds kort houdt hij, een van de architecten van de taalgrens, een eigen blog bij op het internet, waarin hij terugblikt op zijn indrukwekkende parlementaire carrière. Occasioneel geeft hij ook een aantal van zijn ‘secreten’ prijs – besloten vergaderingen en ‘achterbakse gesprekken’ waaraan hij destijds heeft deelgenomen.

‘Eigenlijk ben ik mijn hele leven een goede Belg geweest’, vertelt Jan Verroken zonder een zweem van ironie in zijn chalet – ‘het enige houten huis in Oostduinkerke’ – gelegen midden in de duinen. ‘Ik heb altijd gevochten voor wederkerigheid en gelijkwaardigheid tussen Vlamingen en Walen’, zegt de man die na de episode ‘Leuven Vlaams’ en de door zijn toedoen veroorzaakte val van de regering-Vanden Boeynants in de ogen van menig Franstalige de baarlijke duivel was geworden.

Slechts tweemaal echter maakte hij het mee dat ‘deze gouden regel van wederzijds respect’ ook echt ter harte werd genomen. Een eerste keer in de jaren 1950 tijdens de werkzaamheden van het Harmelcentrum, het Waals-Vlaams overlegcentrum waar volksvertegenwoordigers als Verroken samen met wetenschappers het pad effenden voor de vastlegging van de taalgrens. Een tweede keer tien jaar later, in de Kamercommissie Binnenlandse Zaken, waar in 1962 uiteindelijk de taalgrenswet werd goedgekeurd. Twee keer speelde Verroken, zelf afkomstig uit de taalgrensgemeente Ronse ‘die als een uil in Wallonië ligt’, in die sleutelmomenten uit de naoorlogse politiek een voorname rol.

Jan Verroken was volksvertegenwoordiger voor de CVP van 1950 tot 1981 en wordt vaak geroemd als een van de laatste echte parlementsleden, een backbencher in de echte zin van het woord, die buiten het parlementaire ambt niets anders beoogde. Een lefgozer ook – ‘ik had geen marche arrière’ – en een stijfkop, bekend om zijn bloemrijk taalgebruik. ‘Wees op uw hoede voor politieke wezels, want ze hebben stinkklieren’, is een van zijn geliefde uitspraken.

Toen Verroken als jongeman de Kamer betrad, was hij een van de flaminganten die de taalwetten van 1932 steeds meer als een keurslijf begon te ervaren. Hij behoorde ook tot de naoorlogse generatie voor wie kennis van het Frans geen noodzakelijke voorwaarde meer was om vooruit te komen.

‘Wij profiteerden van de oogst van 1932’, aldus Verroken. Maar voor Verroken en zijn geestesgenoten in het parlement voldeed het wettelijk kader van 1932 niet meer. Of het nu ging om de strijd voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven of de diplomatie, of om de strijd tegen de oprukkende verfransing langs de taalgrens – telkens botsten zij op de grenzen van de wet van 1932. ‘Wij, de nieuwe generatie, pikten dat niet langer.’

Het Harmelcentrum had twee mannen op pad gestuurd om onafhankelijk van elkaar een voorstel tot taalgrens te formuleren. Namens de Vlamingen liep Verroken, landkaart in de hand, van dorp tot dorp langs de taalgrens. Aan Franstalige kant kweet de Luikenaar Jean Van Crombrughe zich van die taak. Uiteindelijk bleken beide heren een bijna identieke lijn te hebben getrokken, waarna Verroken besloot zijn kaart in te trekken en die van Van Crombrughe mee te ondertekenen. Begin jaren 1960 zouden de conclusies van het Harmelcentrum de basis vormen voor de taalgrenswet, die een einde maakte aan de in Vlaanderen vermaledijde tienjaarlijkse talentellingen en het daarmee gepaard gaande gebiedsverlies.

DI RUPO VAN ANTWOORD DIENEN

Vorig jaar kreeg Jan Verroken van zijn kinderen een computer cadeau. Eerst leerde hij zichzelf ’typen’, en sinds kort is hij met een persoonlijke blog aan de slag gegaan. Via die weg dient hij nu al verschillende weken op rij PS-voorzitter Elio Di Rupo van repliek. Die beweerde niet zo lang geleden in Dag Allemaal namelijk dat de taalgrens geen enkele historische legitimiteit bezit. Di Rupo dreigde er ook mee ze opnieuw ter discussie te stellen indien de Vlamingen zouden vasthouden aan hun eis tot splitsing van de tweetalige kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde. Een ‘historische’ legitimiteit heeft de taalgrens inderdaad niet, erkent Verroken. ‘Natuurlijk niet! De Fransen hebben destijds onze provincies afgebakend als waren het Franse departementen, zonder zich iets aan historische grenzen gelegen te laten liggen. Maar is dat nu een debat waard?!’ Democratische legitimiteit daarentegen bezit de taalgrens zeker wel. ‘Het is de enige grens die de Belgen zelf gemaakt hebben, na tien jaar bezinning en op de meest democratische manier. Hoezo niet legitiem?’

Overigens, Verroken heeft dat zijn leven lang tot vervelens toe herhaald, ‘de taalgrens is in de grond een Waalse uitvinding’. Op een berucht geworden taalcongres heeft de Belgische Werkliedenpartij zich namelijk al in 1929, op uitdrukkelijke vraag van de Franstalige kameraden, vóór de vastlegging van de taalgrens uitgesproken. De Franstaligen hebben de neiging dat wel eens te vergeten. ‘De Walen wilden af van de talentellingen’, vertelt Verroken. ‘Geen taleneilandjes in Vlaanderen en Wallonië, geen macedoine . Rond Charleroi alleen al woonden 20.000 à 30.000 Vlamingen. Als je hen taalrechten zou toekennen, dan zou er een leger Vlaamse onderpasterkes en nonnekes afdalen naar het hartje van Wallonië, en er de taalstrijd komen aanwakkeren.’

Verroken citeert ook uit zijn eigen parlementaire verslag van de commissie Binnenlandse Zaken uit 1962 waar de taalgrenswet werd aangenomen. ( leest voor) ‘De taalgrenslijn werd eenparig – plechtig en rechtstaand, op Waals initiatief – goedgekeurd.’ Met de wet verwisselden 25 Vlaamse en evenveel Waalse taalgrensgemeenten van kant, werd de Voerstreek bij Vlaanderen gevoegd, Moeskroen en Komen bij Wallonië, én werden er in de taalgrensgemeenten faciliteiten ingevoerd.

Dat de Franstaligen destijds de taalgrens slechts node hebben geaccepteerd in ruil voor de taalrechten van 100.000 Franstaligen in de Brusselse Rand, ook een uitspraak van Di Rupo in Dag Allemaal, noemt Verroken daarom een grove leugen. ‘Maar hij en kent er niet van‘, aldus Verroken. ‘Van de randgemeenten was bij de bespreking van de taalgrenswet nooit sprake.’

Nee, een regeling voor Brussel en de Rand kwam pas later tot stand, in 1963, na een regeringscrisis en nachtelijke onderhandelingen op Hertoginnedal. ‘Dat was een coup de force. Sommige aanwezigen zijn er trouwens de rest van hun leven niet goed van geweest.’ In de ogen van Verroken werd het eerbare Vlaams-Waalse vergelijk over de taalgrens de nek omgedraaid door ‘het gedrocht’ dat bij nacht en ontij op Hertoginnedal werd bekokstoofd. De Vlamingen bereikten weliswaar dat Brussel beperkt werd tot de huidige negentien gemeenten, in zes randgemeenten werden evenwel faciliteiten ingevoerd. Verroken, een voorstander van een duidelijke scheidingslijn, was altijd fel tegen die faciliteiten in de Vlaamse Rand gekant. ‘In de Kamer hebben we naderhand de schade nog enigszins weten te beperken door de randgemeenten minder uitgebreide faciliteiten te verlenen dan gemeenten langs de taalgrens’, aldus de communautaire expert van de toenmalige CVP.

Vlamingen moeten wat vaker gewoon hun wil doordrijven, vindt Verroken, in plaats van ’te prutsen’ en te marchanderen. ‘Brussel-Halle-Vilvoorde bijvoorbeeld, dat is toch een zotte discussie. In Wallonië zou zoiets geen twee dagen duren. Nivelles maakte ook deel uit van de kieskring Brabant hè. Op een bepaald moment zijn er, door het spel van de apparentering, twee Vlamingen gekozen voor de Waalse raad. Die hebben daar geen stap binnen mogen zetten! Wij willen Nijvel electoraal los van Brabant, zeiden de Walen, en zo geschiedde.’

Er hebben in de jaren 1962-’63 tientallen scenario’s voor Brussel en zijn omgeving op tafel gelegen, herinnert Verroken zich. ‘Op een bepaald moment moesten de Vlamingen een aantal gemeenten laten aansluiten bij Brussel, zo niet hadden we een regeringscrisis. Ik heb toen gesuggereerd om ook een aantal Waalse gemeenten waar nogal wat Vlamingen woonden, bij Brussel te voegen. On-be-spreek-baar, luidde het antwoord. En waarom moet bij ons altijd alles bespreekbaar zijn? Zo leren ze lelijke manieren hè’, foetert hij.

CANARISCHE EILANDEN

Het taalwetgevingsproces begin jaren 1960 had geleid tot de vastlegging van de taalgrens en een voor de Vlamingen bevredigend compromis over het taalgebruik in bestuur en onderwijs. Alleen de kwestie van de Leuvense universiteit, een van de laatste Franstalige bastions in Vlaanderen, was niet geregeld.

‘Maar ook daarover worden veel leugens verteld’, aldus Verroken. ‘Wat in die woelige dagen onopgemerkt is gebleven, wellicht tot op heden, is dat er op de avond van de onderhandelingen over Brussel op Hertoginnedal een parallelle bijeenkomst heeft plaatsgevonden. In principe moest in de taalwet namelijk ook een artikel over de Leuvense universiteit worden opgenomen. De socialisten weigerden echter om daar op Hertoginnedal over te spreken. Om in de stijl van Jos Van Eynde (toenmalig voorzitter van de socialisten, nvdr) te blijven: ‘ de tjeven moesten dat maar zelf oplossen’. Op die aparte Vlaams-Franstalige ’tjeven- bijeenkomst’, waaraan ook Verroken deelnam, werd in aanwezigheid van monseigneur Philips ‘in feite het vertrek van de Franstalige afdeling uit Leuven geregeld’. Het daaropvolgende verzet van de Franstaligen was volgens Verroken vooral bedoeld voor de galerij, en om de Vlamingen te demoniseren. ‘Van in 1962 waren de Walen al de verhuizing aan het voorbereiden. Gronden werden vastgelegd, plannen getekend. Hoe anders valt te verklaren dat de taalwet geen enkele garantie bood voor het voortbestaan van de Franstalige universiteit in Leuven, tenzij daarover binnenskamers al een akkoord bereikt was?’ vertelt Verroken opgewonden.

Dat neemt niet weg dat, vóór de overheveling van de Université Catholique de Louvain naar Ottignies een feit kon worden, er eerst nog een regering moest vallen. Dit gebeurde in 1968, nadat Verroken met zijn beruchte interpellatie van de regering van Paul Vanden Boeynants de principiële toezegging voor die controversiële overheveling had proberen te bekomen, iets wat de PSC, de Franstalige vleugel van de CVP, niet over haar kant wilde laten gaan.

‘Ik vond die geschiedenis van Leuven echt verschrikkelijk’, zegt Verroken. ‘Zodra je dat stempel hebt, is iedereen immers op z’n hoede, en heb je niets meer te zeggen.’

Het was in elk geval nooit de bedoeling om de regering in gevaar te brengen, bezweert hij. ‘Vanden Boeynants wist al weken dat die vraag tot interpellatie was ingediend. Hij wist met andere woorden wat hem te wachten stond. Wij wilden ook niet zozeer de regering interpelleren, maar wel via het parlement een duidelijk signaal geven aan de bisschoppen, de inrichtende macht van de Leuvense universiteit. Maar wat heeft die olijkerd gedaan? Hij is naar de Canarische Eilanden vertrokken, in de hoop dat het vooruitzicht van die interpellatie de bisschoppen wel zou doen bijdraaien.’

Maar het conflict escaleerde, het land stond in rep en roer, en uiteindelijk hield Verroken namens de Vlaamse CVP-fractie ‘de braafste interpellatie ooit’ – met de bekende gevolgen. ‘Ik sta er nog bij te wenen als ik eraan terugdenk.’ De kwestie Leuven Vlaams leidde uiteindelijk ook tot de splitsing van de CVP. Niet meer met Verroken op één lijst werd namelijk het devies bij de PSC, waarna de partij in tweeën scheurde.

Gek genoeg bleven de relaties met de unitarist Vanden Boeynants vrij goed, vertelt Verroken. ‘In al mijn misère heeft het kabinet-VDB me zelfs een villa op Tenerife ter beschikking gesteld om er met mijn hele nest te gaan schuilen tot de storm was gaan liggen. Wat ik ook gedaan heb.’

Verroken zou zijn reputatie van koppige eigenzinnigheid opnieuw alle eer aandoen toen hij in 1977-’78 het voortouw nam in het verzet tegen het Egmontpact. Voor Verroken, behorend tot het kamp van premier Leo Tindemans binnen de CVP (die zoals bekend met zijn spectaculaire ontslag het Egmontpact zou kelderen), had het door de partijvoorzitters gesloten pact de status van ‘een dronkenmansakkoord.’ (lacht) ‘Letterlijk!’

Er stonden een aantal goede zaken in het akkoord, geeft Verroken toe, ‘maar ook veel rotte’. En Tindemans? Die wist nauwelijks wat er gaande was. ‘Hij stond ernaar te kijken zoals een koe naar een voorbijrijdende trein.’ Na Egmont werd Verroken – ‘l’îlot d’Oudenaerde’– eens te meer door de Franstaligen uitgespuwd. ‘Maar uiteindelijk is Egmont een felix culpa gebleken, niet? Daarna werd namelijk iedereen van de ene dag op de andere opeens federalist, ook de franskiljons, als teken van verzet tégen het verzet.’

Verroken is ruim twee uur haast ononderbroken aan het woord geweest, maar hij lijkt onvermoeibaar, en ziet er ook minstens tien jaar jonger uit dan zijn werkelijke leeftijd. ‘Ik zou nog een hele week aan de praat kunnen blijven,’ zegt hij al lachend, ‘maar ik moet nog wat bewaren voor mijn blog.’

DOOR HAN RENARD

Partner Content