Stuivenberg, Seefhoek en Oud-Borgerhout zijn Antwerpse probleemwijken. In plaats van ze tot reservaten van het welzijnswerk uit te roepen, moeten ze weer aansluiting krijgen met de rest van de stad en de regio.

OP VERKIEZINGSAVONDEN zakken zenuwachtige Nederlandse cameraploegen graag naar het Antwerpse stadhuis af. Ze komen er de weg naar Borgerhout vragen, want grote belangstelling voor de stadspolitiek of tijd voor diepgaander analyse hebben ze niet. Ze willen in Borgerhout filmen, in de hoop spectaculaire beelden te schieten van de zwarte wijk die zo massaal voor extreem-rechts stemt. Buitenlandse perslui komen veelal van een kale reis terug, maar enkele shots van lallende feestvierders in het nabijgelegen Vlaams Blok-lokaal maken veel goed. Oud-Borgerhout, de Seefhoek en Stuivenberg, de drie volkswijken in de nabije omgeving van het Antwerpse Centraal Station, hebben niet het uitzicht van een Franse banlieu, zelfs niet van sommige Brusselse wijken die er veel slechter aan toe zijn. Toch zijn er problemen, zichtbare en minder zichtbare.

Met een bevolking van 60.000 mensen telt Noordoost-Antwerpen evenveel inwoners als Genk of Hasselt en dubbel zoveel als Deinze, Tongeren, Lier of Knokke. Achtentwintig procent van de bevolking is van niet-Belgische afkomst ; bij de jongeren onder de twintig jaar is dat één op twee. Negentien procent van de beroepsbevolking is werkloos, tegenover een gemiddelde van elf procent in de stad. Negen procent van de bevolking heeft een dossier voor financiële ondersteuning bij het stedelijk Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) lopen. Eén derde van de woningen voldoet niet aan de minimale comforteisen.

De betere kleinhandel sloot in deze wijk haar deuren. Grote kantoorgebouwen, zetels van administraties, beroepsorganisaties of banken zijn er niet gevestigd. Waar ooit de meubelboulevard en dé schoenwinkelstraat van de stad waren, vecht de overgebleven middenstand vandaag om te overleven. De keuze van de stedeling voor de groene rand van de stad en de keuze van het kapitaal voor de lagelonenlanden zijn hier sterker dan waar ook voelbaar. De dualisering van de maatschappij is hier een feit. De meerderheid van wie niet meegezogen werd naar de (destijds) groene rand, heeft het moeilijk op de arbeidsmarkt. Het aantal kleine bedrijven in de stedelijke omgeving is sterk teruggelopen.

PRAATPALEN IN UNIFORM.

Om de ergste noden te lenigen, groeit hier in de jaren zestig en zeventig het buurtwerk, dikwijls van katholieke inspiratie. Na het Tweede Vaticaans Concilie wil de kerk namelijk ?stil maar werkzaam? actief zijn in de wereld. Later evolueert dat onder impuls van een meer emancipatorische en meer actiegerichte jongere garde naar buurtopbouwwerk. Tot dat op zijn beurt als welzijnswerk in de verzorgingsstaat wordt opgenomen. Volledige stadsdelen worden geleidelijk aan het exclusieve werkterrein van welzijnswerkers van allerlei pluimage. Wanneer in de jaren negentig het veiligheidsprobleem de achterstelling en de kansarmoede op de politieke agenda verdringt, rolt een tweede golf over de steden, dit keer van zacht geüniformeerde praatpalen met minimale politiebevoegdheden. De buurtagenten en andere parkwachters duiken op. In de probleembuurten zijn ze niet alleen.

In het kader van de stedelijke deconcentratie volgend op de concentratie van de fusie komen er wijkkantoren. Er wordt wijkoverleg georganiseerd. Buurttoezichters en straathoekwerkers doen hun intrede. In het kader van de migrantenwerking komen er lokale integratiecentra. Het veiligheidscontract lanceert preventie-aanspreekpunten. Kind en Gezin krimpt zijn gewone werking in en richt zich met preventieve zorgcentra tot de kansarmen.

Dat deze uitgeholde stadsdelen tot een reservaat van het welzijnswerk worden uitgeroepen, vinden Erik Van Hove en Stefan Nieuwinckel de ultieme vernedering. Tenslotte mochten deze buurten hoe dan ook al veel klappen incasseren. Zonder herstel van de economische draagkracht wordt de wijk niet ingeschakeld in het netwerk dat een stad is, en krijgen de laaggeschoolde bewoners geen kansen op de regionale arbeidsmarkt. De kansarme wijk is te veel in zichzelf gekeerd. ?Het welzijnswerk heeft daartoe wellicht, onbedoeld, bijgedragen door het opzetten van bijzondere, kleinschalige projecten voor de opvang van kansarmen, zonder perspectief op aansluiting op de normale maatschappelijke circuits,? zeggen Van Hove en Nieuwinckel. Precies om daar wat aan te doen, werd destijds gestart met de Buurtontwikkelingsmaatschappij, kortweg Bom. Initiatiefnemer Van Hove (professor sociologie, UIA) en onderzoeker Nieuwinckel van de Bom, schreven een boek over hun ervaringen.

LOUTERING.

?In het begin deden we ons stoerder voor dan we waren,? zegt Van Hove. ?Want we konden maar weinig zaken met zekerheid zeggen. We wisten dat kansarmoede zich ruimtelijk in een aantal wijken concentreert en dat die concentratie de bewoners en de wijken in een vicieuze cirkel doet belanden. We wisten ook dat een herleving alleen kan door het herstel van het economisch draagvlak. We wisten ook dat goed bedoelde overheidsmaatregelen deze wijken nog verder uithollen, doordat ze het, bijvoorbeeld, kleine bedrijven in woonbuurten moeilijk maken. Het gaat om veel meer dan om slechte huizen, maar ook om welzijn en werk. Een stad is geen groot dorp, een buurt is niet gesloten maar maakt deel uit van een stad die per definitie verbrokkeld en vluchtig is. Sommigen zouden wel willen dat dit reservaten werden, want die zijn ongevaarlijk en controleerbaar. Wij willen de mensen niet op hun buurt aanwijzen, hen niet verplichten om in hun buurtwinkel twintig procent meer te betalen. Wij doen dat zelf niet, waarom zouden we dat van anderen met veel minder geld wel verwachten ? Mensen moeten zich ontvoogden, zij moeten kansen krijgen in een stedelijke maatschappij.?

Toen de Bom zes jaar geleden van start ging, stond de bestrijding van de kansarmoede op de politieke agenda van de aanpak van de stedelijke problemen was nog geen sprake. De Bom zelf is trouwens een uitloper van de atlas van de ?Kansarmoede in de Grootstad? die door het departement van Van Hove voor Antwerpen werd samengesteld. Het startgeld voor de Bom kwam vervolgens van het Derde Armoedeprogramma (1985-1988) van de Europese Unie.

Gewapend met ingewikkelde structuurschema’s, organogrammen, met veel academische sociologenwijsheid en bezeten van de noodzaak om samen te werken met alle partners, ging de Bom van start. Intussen vloeide er veel water door de Schelde. ?Dit boek is het resultaat van de loutering,? zegt Van Hove. ?Maar er is in de buurten ook veel veranderd.?

Met letterlijk projectontwikkelaars en subsidiologen om de financiële mogelijkheden in de wirwar van subsidieverlenende overheden af te tasten en met een managementstijl die in zowat alles afweek van wat gangbaar was in de zachte sector, plant de Bom zich in. Als een vreemd lichaam ent het zich op een wijk die onvoldoende levensvatbaar wordt geacht om zelf uit het diepe dal te kruipen. De problemen van Noordoost-Antwerpen zijn die van vele andere stedelijke gebieden : een hoge concentratie van risicogroepen (werklozen, migranten, laaggeschoolden,…), veel samenlevingsproblemen, een buurt die zwak staat ten opzichte van de rest van de stad, kortom, onvoldoende gewapend is om weerwerk te bieden.

Van participatie met de grote P had de Bom geen hoge hoed op. Ze gaat ervan uit dat een wijk het best kan participeren als die weerbaar is en dat het geen zin heeft om volgens het ritme van de wijk aan de verandering te werken. Dat gaat te traag. ?Buurtwerkers willen nochtans graag in de soep voor het straatfeest staan roeren om voor iedereen duidelijk te maken dat ze er werkelijk bijhoren.? De Bom kiest dus voor een andere aanpak. Kansarme bewoners moeten niet verplicht worden om meer dan andere burgers in god weet wat allemaal te participeren, om uiteindelijk minder te krijgen. In haar werkwijze kiest de Bom voor de sterke kanten van de privé-sector. Ze probeert flexibel in te spelen op de kansen die zich voordoen en bijgevolg mislukt ook een en ander. Maar de resultaten mogen gezien worden getuige ook de belangstelling uit binnen- en buitenland.

WOLF IN SCHAPENVACHT.

De Bom wil laaggeschoolden aan volwaardige banen helpen in groeisectoren. In het Technologiecentrum worden jongeren, onder wie migranten, tot pc-technicus opgeleid en krijgen migrantenmeisjes een opleiding tot technisch administratief bediende. De buurt kan in het centrum terecht voor advies bij de aanschaf van hard- en software. Werkwijzer maakt de mensen wegwijs in de wirwar van opleidingen en begeleidingen, Jobwijzer ondersteunt sollicitanten. De Woonwijzer begeleidt de mensen met verbouwingsplannen. Privé-eigenaars worden met prefinanciering aangezet de eigen woning te renoveren. In Leerwerkprojecten kunnen jongeren ervaring opdoen op een bouwplaats waar de buurt beter van wordt : zo bouwden ze in de wijk Dam hun eigen sporthal. Gemiddeld blijven de jongeren negen maanden aan de slag in een leerwerkproject. Ze worden verder begeleid naar de échte arbeidsmarkt. In het sociaal restaurant zorgt de klussenploeg voor het onderhoud. Voor deze uiteenlopende projecten wordt in alle mogelijke combinaties samengewerkt met de overheid en met andere privé-initiatieven, gaande van de stad, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB), het OCMW, over de Broeders van Liefde en de Kamer van Koophandel tot de Europese Unie.

De meest zichtbare Bom-realisatie is het bedrijvencentrum annex café in een voormalige stadsschool aan de Sint-Elisabethstraat. De idee voor zo’n bedrijvencentrum leeft van bij de start van de Bom, maar kan aanvankelijk op weinig begrip van de buitenwereld rekenen. De zachte sector die zich met economie bezighoudt, dat moet ofwel louche zijn, ofwel minstens slecht aflopen. Vandaar dat het kabinet van de Vlaamse minister-president het aanvraagdossier in een eerste fase drie weken blokkeert.

?Het was een verdacht dossier. Hoe kon een groepje welzijnswerkers een dossier indienen, opgesmukt met alle nodige flowcharts, business plans enkleur(!)illustraties, en voor zoveel geld ? Daar moest een of andere duistere promotor achterzitten, een wolf die zich tooide met de vacht van een welzijnswerker,? schrijven de auteurs. Na twee jaar draait het bedrijvencentrum NOA ( Nieuwe Ondernemers Aanmoedigen). Het is voor twee derde ingepalmd door de meest diverse kleine ondernemingen, van mediabegeleiding en communicatie over een fietskoerier tot een uitgever en een schildersbedrijf.

GEEN KOOKBOEK.

Vijf jaar na de start was de tijd rijp voor de uitwerking van wijkontwikkelingsplannen waarin een visie op wonen, werken en economie wordt geformuleerd. Dat van Antwerpen-Noord is intussen door het schepencollege aanvaard, dat van Oud-Borgerhout is in opmaak. De bedoeling is onder meer om de krachten te bundelen en bijgevolg de middelen efficiënter te besteden. In elk geval willen Van Hove en Nieuwinckel dat de wijken hun stigma van kansarmoede kwijtraken dat bevestigt een vooroordeel en belemmert de vooruitgang. Ze pleiten voor een radicale breuk met de idee van een kansarme wijk. In de plaats verkiezen zij het beeld van een netwerkstad. In dat netwerk moeten deze buurten weer een centrale rol spelen. Wijken en bewoners moeten weer aanhaken in plaats van hen op te sluiten in een reservaat met welzijnswerkers als goedmenende bewakers.

Na zes jaar is de rol van de Bom in Noordoost-Antwerpen goeddeels uitgespeeld. Anderen nemen de taken over. De Stedelijke Ontwikkelingsmaatschappij (Soma) coördineert het sociaal en huisvestingsbeleid in de negentiende-eeuwse gordel en beheert de middelen van Vlaanderen en Europa, onder meer voor het ambitieuze Urban-project in de Antwerpse stationsomgeving. De auteurs hopen dat de wijkontwikkeling niet wordt opgezogen door de ?stedelijke moloch?.

Het Bomboek is geen kookboek. Wat in Antwerpen gebeurde, is niet klakkeloos overplaatsbaar naar andere steden, of zelfs niet naar alle stadswijken in de Scheldestad. Vanzelfsprekend kunnen wijken met dezelfde structuur en dezelfde problemen leren van de ervaringen in Noordoost-Antwerpen. ?Het slaafs volgen van een recept garandeert geen goede maaltijd, maar een goed recept stimuleert de creativiteit van de meesterkok.?

KIEL.

De Bom zelf verlegt het werkgebied naar de zuidelijke stadswijk het Kiel-Hoboken. Dat is een uitdaging, want het Kiel behoort niet eens tot de negentiende-eeuwse gordel waar het beleid vandaag meer mee bezig is. In het Kiel streek het opbouwwerk ook veel minder neer dan in, bijvoorbeeld, Borgerhout. Ooit was de wijk rond het Beerschotstadion de realisatie van een socialistische droom over stadsontwikkeling onder meer de progressieve architect Renaat Braem ontwierp de jongere delen van de wijk. Maar het Kiel groeide ook stelselmatig uit tot de politieke baronie van een van de Antwerpse socialistische kopstukken, Jos Van Elewijck (SP).

?Het Kiel is het product van een nu voorbijgestreefd huisvestingsbeleid. Appartementsblokken van sociale woningen die lange tijd het werk waren van politieke patronage waar de werkende klasse de vruchten kon plukken van zijn inzet. De werkende klasse van vroeger is nu uiteengevallen in een niet-werkende onderklasse en en nieuwe middenklasse die nog sterker dan haar voorgangers de deugden beoefent van hard werk, zich verbeteren en ervoor zorgen dat de kinderen het nog beter hebben. Zij verlaten de buurt.?

Peter Renard

Het Bomboek. Het verhaal van de buurtontwikkelingsmaatschappij Noordoost-Antwerpen. Koning Boudewijnstichting. 104 blz. 400 frank.

Waar ooit de meubelboulevard en dé schoenwinkelstraat van Antwerpen waren, vecht de middenstand om te overleven. Hier bestaat de duale maatschappij.

Erik Van Hove : Kansarme bewoners moeten niet verplicht worden om meer dan andere burgers in god weet wat te participeren, om uiteindelijk minder te krijgen.

Het dossier van het bedrijvencentrum NOA in Antwerpen lag drie weken op het bureau van de minister-president : zo’n stevig dossier moest wel verdacht zijn.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content