Jacques Rogge, de Belgische voorzitter van het Internationaal Olympisch Comité, kijkt terug op weer een bijzonder hectisch 2008. In 2009 beoogt hij, als enige kandidaat, een verlenging van zijn mandaat als leider van ’s werelds grootste sportorganisatie.

Het waren ‘waarlijk buitengewone Spelen’ geweest, zei Jacques Rogge op de slotceremonie van Peking 2008. Dat is een beetje zoals een rockster na alk optreden zegt dat hij nog nooit voor zo’n goed publiek heeft gespeeld. ‘Ik denk dat ik in dit geval nochtans nauwelijks overdreven heb’, lacht de IOC-voorzitter als we hem, net voor zijn korte kerstvakantie, met zijn uitspraak confronteren.

‘Peking wás buitengewoon. Ten eerste sportief, met maar liefst 43 wereld- en meer dan 120 olympische records. Ten tweede door zijn letterlijk feilloze organisatie. En ten derde door de manier waarop deze Spelen de harten wereldwijd wisten te bekoren. Geen Spelen werden ooit door meer mensen op de voet gevolgd. De kijkdichtheid op televisie was onge-evenaard.’

Het waren overweldigende Spelen, maar ze hebben ook enorm veel geld gekost. En dat terwijl een op de tien Chinezen onder de armoedegrens leeft. Geeft u dat geen wrang gevoel?

JACQUES ROGGE: Dat zijn zaken die losstaan van elkaar. De Spelen zijn net erg goed geweest voor China en zijn economie. Ik zal het u uitleggen. Een olympiade telt twee budgetten. Ten eerste zijn er de kosten om veertien dagen olympische competitie te organiseren. Die bedragen ongeveer twee miljard dollar, waarvan het Internationaal Olympisch Comité (IOC) de helft betaalt. Dit onderdeel van de organisatie levert altijd winst op, in Peking ging het om 50 miljoen dollar. Merk trouwens op dat de kosten voor Peking niet hoger waren dan die voor Athene, als je de inflatie meerekent. Het klopt dus niet dat de Spelen alsmaar groter, megalomaner en duurder worden. Het tweede budget dient voor algemene infrastructuurwerken, maar dat zijn investeringen waarvan men nog lang na de Spelen zal genieten. Voor veel gaststeden is een olympiade een aanleiding om hun infrastructuur uit te breiden. Peking bouwde bijvoorbeeld een nieuwe vliegterminal en een zesde ringweg. Dat hebben wij niet gevraagd, voor de Spelen was dat geen vereiste. Maar zo lijkt het wel alsof de kosten voor Peking 2008 buitenaards hoog waren. Terwijl de waarheid is dat er winst is gemaakt en er geïnvesteerd is in de toekomst van die stad.

Hoe kan Londen Peking ooit overtreffen? Alleen al die adembenemende openingsceremonie.

ROGGE: Dat is een misverstand. Niemand verwacht dat Londen Peking zal overstemmen. De Spelen zijn een uithangbord van een organiserend land, binnen de tijdgeest van dat specifieke moment. Vergelijken is zinloos, alle Spelen zijn uniek.

Wat waren voor u de sportieve hoogtepunten?

ROGGE: Uiteraard Michael Phelps en Usain Bolt. Er sneuvelden veel records en de sportieve topmomenten vielen haast niet te tellen, maar wat Phelps en Bolt gedaan hebben, is duidelijk uniek. Daar zal nog lang over gepraat worden.

Bolt won de 100m in een wereldrecord, met de veters los en uitbollend op het eind. Ook op de 200m en de 4x100m was hij niet te kloppen. Tegelijk hebben waarnemers vragen bij het Jamaicaanse antidopingbeleid.

ROGGE: Bolt liep toen hij zeventien was al 19.65 op de 200m, zijn huidige toptijd is 19.30. Maar nu is hij 22 en staat hij logischerwijs verder. Zijn prestaties zijn misschien uitzonderlijk, maar zijn evolutie is dat niet. Ik zie geen reden om aan Bolt te twijfelen. Het internationale dopingagentschap WADA heeft hem dit jaar ettelijke malen gecontroleerd, misschien niet in Jamaica zelf maar wel in het buitenland, bijvoorbeeld aan de Amerikaanse universiteiten, waar Bolt en vele andere Jamaicanen trainen. Volgens de aanwijzingen die ik heb, is dat allemaal correct verlopen.

Ondertussen worden bloedstalen van Peking opnieuw getest, onder meer op de nieuwe generatie epo-producten. Verwacht het IOC zich aan grote stormen?

ROGGE: We zullen zien. Er zullen, met een focus op een aantal sporten, meer dan 500 stalen hertest worden met nieuwe methodes die tijdens de Spelen nog niet beschikbaar waren. Statistisch en realistisch gezien moeten daar positieve gevallen bij zijn. Maar hoeveel, dat weet ik niet.

Welke sporten worden geviseerd?

ROGGE: Uithoudingssporten, zoals roeien, wielrennen en atletiek.

Wat gebeurt er als een medaillewinnaar alsnog tegen de lamp loopt?

ROGGE: Dan wordt de medaille teruggeëist van de schuldige, waarna het Olympisch Comité van de benadeelde landen voor een ceremonie zorgt. Natuurlijk is dat niet hetzelfde als een plechtige huldiging in het echte olympisch stadion. Maar gedane zaken nemen geen keer.

U hebt een verjaringstermijn van acht jaar ingesteld. Als er over zeven jaar een betere test op de markt komt, worden alle stalen herbekeken en krijgen we mogelijk nieuwe olympische podia?

ROGGE: Dat is inderdaad de spijtige werkelijkheid. De eindbalans van de Olympische Spelen van Peking zullen we pas kunnen maken in augustus 2016. Tegen die tijd zal Peking misschien een verre herinnering zijn, maar voor de atleten die naderhand hun rechtmatige medaille ontvangen, komt eerherstel nooit te laat.

Er zijn wielerfans die na de schandalen van de laatste jaren niet meer van de Tour kunnen genieten. Begrijpt u dat?

ROGGE: Natuurlijk snap ik de mensen die zich bedrogen voelen en niet meer willen kijken. Dat is het gevaar van doping in de sport: dat de kern, het enthousiasme van de gewone man, wordt aangetast. Het wielrennen moet daar zeker ernstig rekening mee houden.

Hebt u het gevoel dat u de strijd tegen doping aan het winnen bent? Of valt die strijd niet te winnen?

ROGGE: Doping is een uiting van de zwakte van de mens. Het is voor de sport wat criminaliteit is voor de samenleving. Net zoals we altijd nood zullen hebben aan politie, gevangenissen en een ministerie van Justitie, zo zullen we altijd moeten vechten tegen doping. Het is een strijd zonder einde. Een verhaal van repressie, maar ook van opvoeding.

We zijn het de toeschouwers en de eerlijke atleten verplicht om alle middelen in te zetten opdat het zo weinig mogelijk gebeurt. In de strijd tegen doping onderteken ik graag een middelenverbintenis. Een resultaatsverbintenis is in de praktijk onmogelijk. Er zijn 400 miljoen sportbeoefenaars op deze aardbol. Dat kunnen nooit allemaal engelen zijn. De sport is, vrees ik, niet heiliger dan de samenleving zelf. Altijd zal er ergens wel iemand vals spelen.

Volgend jaar keert Lance Armstrong terug in het peloton. Hij werd met retroactieve tests betrapt op epo, al vallen er grote kanttekeningen te plaatsen bij de procedure die daarvoor gebruikt werd. Toch is de parallel met de olympische dopingtests met terugwerkende kracht niet vergezocht. Wat vindt u van zijn comeback?

ROGGE: U verwoordt het voorzichtig genoeg: Armstrong is niet op een rechtsgeldige manier betrapt. Hij werd niet verwittigd van de controle, en kreeg niet de gelegenheid om zelf aanwezig te zijn bij de test of om een expert te sturen, wat de procedure toch vereist. Op disciplinair gebied is er geen enkele grond om Armstrong te bestraffen. Het enige wat hem kan overkomen, is dat de organisatie van de Tour hem op basis van vermoedens weert, zoals men deed met de Astana-ploeg vorig seizoen, of met Tom Boonen toen die positief testte op cocaïne. De Tourdirectie kan dat doen, maar lijkt dat ditmaal niet van plan. Of de deelname van Armstrong opportuun is, is een interessante vraag, maar u moet ze stellen aan de organisatie van de Tour de France.

Wat vond u van de Belgische prestaties op de Olympische Spelen?

ROGGE: De algemene balans was zeker teleurstellend. Toch zeg ik chapeau voor de prestaties van Tia Hellebaut, de estafetteploeg, de voetballers en die individuele atleten die zichzelf wisten te overstijgen.

Structureel oogt de Belgische sport niet sterk. Als een eenvrouwsproject zoals Tia Hellebaut wegvalt, staat er geen opvolging klaar.

ROGGE: Men mag niet alles op een hoopje gooien. Sommige sporten doen het structureel wel goed. Tennis bijvoorbeeld, dat stort na het verdwijnen van Justine Henin niet in. Idem voor ons wielrennen en zelfs van het voetbal is de structuur zeker niet slecht, al krijgen de jonge talenten het daar blijkbaar moeilijk als ze moeten doorstoten naar de volwassenen. Maar om nu de hele Belgische sport structureel zwak te noemen… Er zijn sporten waar we falen, maar het zeilen, bijvoorbeeld, heeft na de periode Sebastien Godefroid toch ook weer Evi Van Acker?

Missen de Belgen een sportmentaliteit?

ROGGE: We hebben atleten die geweldig gedreven werken, maar allicht raakt u daar een maatschappelijk probleem aan, ja. Het is duidelijk dat sport in Nederland, Scandinavië en de Angelsaksische landen bijvoorbeeld een prominentere rol speelt. Belgen zijn blijkbaar een volk van toeschouwers, geen volk van doeners.

Een paar jaar geleden stelde Bart Somers (Open VLD) voor om de Spelen naar Vlaanderen te halen. Is zoiets eigenlijk nog realistisch? Het evenement lijkt te groot voor een land als België.

ROGGE: De fundamentele vraag is: kan in ons land een heilig politiek pact bestaan dat gedurende zeven jaar niet alleen de gemeenschappen maar ook de verschillen tussen links, rechts en centrum overstijgt? Want tijdens de organisatiefase van een evenement als de Olympische Spelen of de Wereldbeker voetbal mag er werkelijk geen enkel intern politiek gekibbel ontstaan, of zo’n organisatie gaat van de rails. Ik weet niet of dat kan in België, met al onze politieke gevoeligheden.

Zeven jaar zonder politiek gekibbel, dat is in dit land ondenkbaar.

ROGGE: ( lacht) Ik sluit niet uit dat u gelijk hebt.

Ondanks wat op voorhand was gevreesd, werden er in Peking door de deelnemers geen grote protestacties georganiseerd. Hoe komt dat, denkt u? Interesseert dat de atleten van nu niet meer?

ROGGE: Ik had mij niet verwacht aan een stortvloed van politieke statements, eerlijk gezegd. Sommige atleten hebben voor de Spelen hun mening geuit, wat natuurlijk hun goed recht is, maar in Peking zelf wensten ze in alle rust te presteren op een evenement dat voor velen wellicht het hoogtepunt van hun sportieve carrière was. Men had daarin totale vrijheid: iedereen had de mogelijkheid om voor, tijdens of na de Spelen te spreken. Degenen die daarvan gebruik hebben gemaakt, respecteer ik. Degenen die Peking daar niet de plaats voor vonden, ook.

Is het erg dat atleten uitkomen voor hun politieke mening, zelfs al is die controversieel? Een notoir voorbeeld is de black power-groet van de Amerikanen Tommie Smith en John Carlos op de Spelen van 1968.

ROGGE: Erg is het niet, maar we moeten er wel over waken dat het zuiver sportieve niet ondergesneeuwd raakt. De Spelen mogen nooit herleid worden tot een politieke manifestatie. Er zijn 205 landen in deze wereld, waar samen meer dan voldoende conflicten bestaan, daarvan zijn sommige zeer bloedig. Er zijn geschikter fora om schrijnende situaties aan te kaarten.

Hebben de Spelen van China een opener, vrijer land gemaakt?

ROGGE: China heeft zijn blik naar het buitenland geopend en er is zeker vooruitgang geboekt in de media en de aandacht voor het milieu. Andersom is het zo dat het buitenland China nu vermoedelijk beter begrijpt.

Mag men van sport verwachten dat het een land politiek vernieuwt?

ROGGE: Dat is alvast niet de bedoeling. Sport heeft niet als opdracht het wereldbestel te veranderen. Als men via sport mensen de ogen kan openen, zoveel te beter, maar men mag van de sport niet eisen dat ze de problemen van de politiek oplost.

Hebt u weer in het atletendorp geslapen? Wie hebt u daar ontmoet en wat hebben de atleten u gevraagd?

ROGGE: Ik heb zeer veel atleten ontmoet, en dezelfde vraag kwam keer op keer terug: treed alsjeblieft keihard op tegen doping. Voor bijna elke profsporter is het bezorgdheid nummer één dat de competitie, waar die mensen tenslotte een leven aan opofferen, eerlijk verloopt.

Toen u uw kandidatuur aankondigde voor een nieuwe termijn als IOC-voorzitter zei u: ‘Mijn werk is nog niet af.’ Wat wilt u nog verwezenlijken?

ROGGE: O, op het einde van dat mandaat zal mijn werk ook nog niet af zijn ( lacht).Ik zou, als men mij het vertrouwen schenkt, nog harder werken aan het verdedigen van de waarden van de sport, strijden tegen doping en ijveren voor een betere arbitrage. Ik zou ook een dam willen opwerpen tegen de illegale weddenschappen, een gevaar dat de sport wereldwijd bedreigt. We moeten immers niet naïef zijn, de invloed van de gokkartels kan overwaaien naar de Olympische Spelen. In Peking hebben we daar nog niets van gemerkt, maar we moeten afwachten of dat zo blijft.

Mijn hoofdzorg blijft natuurlijk de kwaliteit van de Spelen zelf en ik zou er graag aan meewerken om van Vancouver en Londen successtory’s te maken. Daarnaast wil ik de jeugd aansporen meer te bewegen, onder andere via de Olympische Jeugdspelen, die voor het eerst in 2010 zullen worden gehouden. En ik heb nog andere plannen, maar daarover ga ik niets vertellen tot ik meer weet over hun uitvoerbaarheid. We hebben in elk geval nog heel wat voor de boeg, als men mij herverkiest.

In uw functie dient u diplomatisch en voorzichtig te zijn. Bent u erg geremd in wat u kunt zeggen en doen?

ROGGE: Elk woord dat ik zeg, wordt gewikt en gewogen, en soms verkeerd geïnterpreteerd en nadien tegen mij gebruikt. Daardoor heb ik wat van mijn spontaneïteit verloren. De diplomatische taal hoort er helaas bij. Maar ook in diplomatische termen kun je harde waarheden vertellen. Dat is niet eens zo moeilijk.

Maar als u kookt van woede kunt u dat niet tonen, want zoiets hoort niet voor een IOC-voorzitter.

ROGGE: Goh, ik ben sowieso geen bullebak, weet u. Verbale agressie is mijn stijl niet, net zomin als de grote gebaren. Ik ben van nature een kalm en gezapig iemand. Maar mijn kalmte staat mijn principes of mijn daadkracht allerminst in de weg.

Bij uw aanstelling in 2001 waren de verwachtingen hoog. U was Mister Proper, die de boel zou opkuisen. Hebt u het gevoel dat u aan die verwachtingen hebt voldaan?

ROGGE: Dat is voor mij een moeilijke vraag. Ik ervaar dat er veel vertrouwen is vanuit het IOC zelf en van de atleten, ook nu bij mijn mogelijke herverkiezing. Dat is voor mij belangrijker dan verwachtingen waaraan ik al dan niet heb voldaan.

Welke verwezenlijking mag u toch vooral op uw conto schrijven? Wat zou er niet gebeurd zijn als Jacques Rogge nooit IOC-voorzitter was geworden?

ROGGE: Dat is een zeer hypothetische vraag en Jean-Luc Dehaene (CD&V) heeft eens gezegd dat je die het best niet beantwoordt ( lacht). Kijk, we hebben nu vijf zeer goede Olympische Spelen na elkaar meegemaakt. Dat is natuurlijk niet alleen mijn verdienste, maar toeval is het ook niet. Die successen zijn een gevolg van een doelbewuste politiek waarbij ik ervoor gezorgd heb dat de ervaring van het organiseren beter verdeeld werd onder de organisatoren. Zodat men niet telkens dezelfde fouten maakte.

Daarnaast heb ik het antidopingbeleid versterkt door het aantal tests te verhogen en in het algemeen veel strenger op te treden. Het IOC aarzelt bijvoorbeeld ook niet langer om de politie erbij te roepen, zoals we deden op de Winterspelen van Turijn, toen er vermoedens waren van een Oostenrijks dopingnetwerk. De straffen voor dopingmisbruik werden tijdens mijn mandaat bovendien opgevoerd, op vraag van de atleten trouwens.

Een minder spectaculaire maar erg belangrijke verwezenlijking is dat ik de fondsenwerving heb gemoderniseerd. Het IOC kende tijdens mijn mandaat een gevoelige stijging van zijn financiële middelen, die we voor het grootste deel naar de federaties hebben doorgestort. 94 % van onze winst herverdelen we naar onze basis. Er zijn niet veel verenigingen die dat presteren.

Zou u het overwegen om na uw tijd in Lausanne in de politiek te stappen?

ROGGE: Nee. Er zijn mij in het verleden voorstellen gedaan, vanuit verschillende strekkingen, om een politieke rol te spelen. Ik ben er nooit op ingegaan en zal dat ook nooit doen. Ik respecteer politici, zij hebben een verdomd moeilijk beroep. Maar ik ben er niet voor in de wieg gelegd.

DOOR JEF VAN BAELEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content