Hot of zot? In overeenstemming met de tijdgeest droeg Knack, samen met honderd BV’s en politici, een maandlang een rode knoop. ‘Uitgelachen worden: dat is het lot van iedereen die iets ten goede probeert te veranderen.’

Het begon met een mail, een maand geleden. ‘Beste, in bijlage zenden we alle informatie over de persconferentie van de rode knoop.’

Het is het soort mails dat je als journalist elke dag krijgt. Alleman lijkt dezer dagen wel persconferenties te organiseren over hoe het met de wereld gaat.

Maar een persconferentie over een rode knoop? Als dit land ons niet elke dag zou verbazen: we zouden allang op een ander wonen.

Ik klik de bijlage open en lees: ‘Een kleine knoop. Een knoop van hoop. Een knoop die groeit. Een knoop die gloeit. De knoop van “Stop! Sta even stil! Met mij mag je gerust een gesprek aanknopen. Ik luister”.’

’s Avonds heeft de rode knoop TerZake bereikt. Siegfried Bracke heeft zelfs beelden. Van het verzamelde gild der BV’s dat zichzelf een rode knoop oppint. Steve Stevaert met een rode knoop. Aimé Van Hecke & vriendin Bettina Geysen. Nicole & vriend Hugo. Geena Lisa. Zohra. Ivo Belet. Witse. Véronique De Cock. Guy Swinnen. Zelfs de ravissante Hilde De Baerdemaecker belooft een maandlang de rode knoop te dragen. ‘De mensen moeten weer leren met elkaar te praten’, zegt iemand. ‘En wij geven het voorbeeld.’

In een flits vraag ik me af of het Simplistisch Verbond – ‘Leef met Vlag en Wimpel, maar hou het simpel’ – een staatsgreep gepleegd had. Nee dus. Dit hadden Koot & Bie niet eens kunnen verzinnen: de realiteit is te straf.

Hoewel. BV’s die het goede voorbeeld geven: het is een fenomeen van alle tijden. In de wonderjaren van de televisie speelde Bob Van Bael tijdens de ‘Week van de Hoffelijkheid’ een neanderthaler. Naast hem zat Paula Semer, die haar vinger opstak en zei: ‘Beste kijker, let goed op: zo moet u het thuis níét doen.’

Maar dat is veertig jaar geleden. De priesters spraken nog, Phil Bosmans verzon nog spreuken.

De volgende ochtend. De rode knoop heeft nu ook de radio veroverd. ‘Of het niet wat belachelijk is, zo’n rode knoop?’, wil de radiopresentatrice weten. ‘Uitgelachen worden is het lot van iedereen die iets ten goede wil veranderen’, zegt een stem. ‘Als je uitgelachen wordt, dan ben je waarschijnlijk op de goede weg.’

De stem heeft gelijk: het is makkelijk om te lachen. Al dat modieus cynisme. Ik drink mijn koffie op onder de douche en besluit ervaringsdeskundige te worden.

Voldoende gewassen en aangekleed stap ik naar een Randstad-kantoor, het verdeelpunt van rode knopen. Maar net voor de deur begin ik te twijfelen. Een rode knoop, dat is nog wat anders dan een pak condooms gaan halen in de apotheek. Ik verman me en stap Randstad binnen.

Het meisje achter het bureau kijkt mij recht in de ogen. Ik kijk naar de grond.

Mevrouw, hebt u soms een euh…

– ‘Ja?’, vraagt ze.

… rode knoop?, pers ik eruit.

Een seconde stilte. Achter haar kijken een paar hoofden geamuseerd mijn richting uit. ‘Daar in de kom, mijnheer. Neemt u er gerust één uit.’ Ik grabbel een knoop uit de kom en ren naar buiten. ‘Succes ermee’, roept ze mij nog na. Vroeg of laat eindigen we allemaal in ironie.

Op straat bekijk ik het ding. Er zit een naamkaartje bij: Bart De Bondt staat erop. Met adres en gsm-nummer. En de tekst: Steek ‘m op, die Rode Kno(o)p. En kijk wat er dan gebeurt. Op straat, in de trein, in de disco, bij de bakker…

De eerste man die mijn rode knoop opmerkt, is de straatmuzikant van het premetrostation onder de Groenplaats. Hij kijkt naar mijn jas, fronst zijn voorhoofd. Normaal geef ik hem nooit wat – de ellendeling kan alleen kwelen. Maar hij blijft kijken. Ik zucht en gooi vijftig cent in zijn muts.

De tram zit vol. Het duurt maar een paar tellen voor de ogen van de vrouw naast mij naar mijn borst afdalen. Ze kijkt naar buiten, vecht tegen een opkomende lachkramp. Ook andere mensen hebben mijn rode knoop opgemerkt. Ze kijken elkaar aan, grijnzen, maar zeggen niets. Wat kan eenzaamheid wegen in een stad.

En het wordt nog erger. In halte Opera stappen een paar luidruchtige jongeren op. Iemand roept: ‘Zie hier mannen, ene met een rode knoop!’

‘Hey, ge moet praten… praten! Praten! Praten!’

Iedereen in de tram kijkt om. Ik krijg klamme handen, zoek naar een krant om mijn gezicht achter te verstoppen en vraag me wanhopig af of dit nu het leven is waar ik zoveel over gelezen heb. Ik stap uit en besluit mijn nieuwe vriend te bellen.

– ‘Hallo, met Bart De Bondt.’

Dag Bart. Ik heet Stijn en heb een rode knoop aan. Maar het lukt niet echt.

– ‘Het is fijn dat je het probeert, Stijn, maar het is nog te vroeg.’

Hoezo te vroeg? De actie is toch al begonnen?

– ‘Inderdaad, maar de mensen moeten gewoon raken aan de rode knoop. Nog even geduld, dus. Maar het komt goed. De actie loopt onvoorstelbaar goed: er zijn 25.000 knopen verdeeld en nog eens 30.000 besteld. Er zijn zelfs BV’s kwaad omdat zij niet gevraagd zijn. Er is ook een stadsbestuur dat rode knopen wil uitdelen aan zijn personeel. Niet Antwerpen, nee. Hoewel Patrick Janssens heel enthousiast is. Hij had de rode knoop graag gedragen, zei hij. Alleen was er één probleem: het assorteerde niet met de ‘A’ op zijn revers. Maar het strafste vind ik toch wel de interesse van de Japanners. Er is ginder een artikel over de rode knoop verschenen in de krant. Naar ’t schijnt zijn de Japanners geweldig verzuurd.

Waarom doet u dit?

– ‘Kijk, ik ben zelf gedelegeerd bestuurder van ING Verzekeringen. Het is mijn verantwoordelijkheid om mee te helpen aan de versuikering van de maatschappij. Mijn ambitie is dat er in elke huiskamer een rode knoop in de schuif ligt. Mensen kunnen die er dan uitnemen wanneer ze daar zin in hebben. In de realiteit is dat niet haalbaar, dat weet ik ook wel, maar ik koester graag torenhoge ambities.

En de mensen in uw bedrijf?Dragen die een rode knoop?

– ‘Geen idee. Ik heb 1300 mensen onder mij – ik zie die niet elke dag. Ik verplicht hen tot niets. Het moet een vrije keuze blijven. Een van mijn medewerkers draagt ‘m altijd. Hij krijgt soms te horen: “amai, gij wilt carrière maken, zeker”. Maar er zijn ook leuke reacties. De vriendenclub van ING heeft mij juist gebeld. Ze willen een wandeling organiseren. Iedereen die tijdens die wandeling een collega aanspreekt die hij niet kent, krijgt als beloning een rode knoop.’

Alle rodeknoopdragers hebben ook uw gsm-nummer. Betekent dat nu dat wij u altijd mogen opbellen?

– ‘ (zucht) Dat nummer had ik misschien beter niet vermeld. Tijdens belangrijke meetings krijg ik nu voortdurend telefoon. “Allo menier? Is dat na tegen aa dat ‘k dat moet zeggen dat ‘k ne rooien knoop ‘em?” Mijn medewerkers worden daar hoorndol van.’

Hou moed, Bart. En bedankt voor het gesprek.

– ‘Jij ook, Stijn. ’t Was een aangename babbel.’

WATER IN DE WOESTIJN

Een maand later. Participative journalism: it’s a hell of a job. Ik wist niet half hoe gelukkig ik was zonder rode knoop. Wijzende vingers, smalende collega’s, schoolmeisjes met enquêteformulieren (‘We dachten: we gaan het aan die jongen vragen. Die ziet er heel sociaal uit.’), mensen die lidkaarten te verpatsen hadden: ze waren een maandlang mijn lot.

Maar een goed gesprek? Het was alsof ik om water in de woestijn riep. Tussen al die duizenden mensen die ik passeerde, zat welgeteld één iemand met een rode knoop: een wat oudere middenstandsvrouw. Ze sprak mij aan in het Centraal Station. Een bizarre ervaring, trouwens.

‘Hé, u hebt ook een rode knoop… Een mooi initiatief, vindt u niet? Ik heb al een paar leuke gesprekken gehad. En u?’

Niet echt, nee.

‘Dat komt wel’, troostte de vrouw. En ze begon uit te weiden over de rioleringswerken in haar buurt, die slapeloze nachten teweegbrachten. Een monoloog die een kwartier later stopte. ‘Het is eigenlijk alsof wij elkaar al jaren kennen…’, zei ze, bij wijze van afscheid. Ik knikte en stak mijn hand op. Mijn trein was intussen wég.

‘Het is nogal wiedes dat bijna niemand je aanspreekt’, vertelt professor sociale psychologie Vera Hoorens mij later. ‘Je kunt dan wel een rode knoop dragen, maar als uit de rest van je lichaamstaal blijkt dat je geen zin hebt in een gesprek, haalt die knoop natuurlijk niets uit.

‘Die rode knoop wil zeggen: “ik sta open voor een gesprek”. Maar er staat niet op met wie. Mensen die altijd aanspreekbaar zijn, die bestaan niet. Mensen hebben soms haast. En ook gewoon geen zin in het gezeur van anderen. Ze willen alleen gesprekken hebben met mensen die ze leuk en interessant vinden. Natuurlijk kun je dan zeggen: ik doe mijn rode knoop af. Maar mensen aan- en afzetten met een rode knop, dat is pas vreemd. Het kan zelfs een averechts effect hebben. Stel dat jij iemand ziet met een rode knoop en met hem een gesprek begint. Na een paar minuten blijkt dat die mens helemaal niet geïnteresseerd is in wat je te vertellen hebt. Dat is behoorlijk gênant. Want zonder rode knoop kun je nog denken: “hij heeft andere dingen aan zijn hoofd”. Maar nu ligt het dus duidelijk aan jou.’

Weg met de rode knoop, dus. Over naar andere initiatieven om onze sociale gevoelens aan te wakkeren. Op radio en tv is er het veelbesproken SAM (Samen is Alles Mogelijk). Veelbesproken vanwege weinig kijkers en hoongelach alom. ‘Dat was te verwachten’, zegt Hoorens. ‘Mensen zien veel liever naar negatieve dingen dan naar positieve. Ze zien liever de Twin Towers instorten dan een reportage over de man die koffie maakt voor de reddingswerkers. En toch vind ik het al minder geforceerd dan de rode knoop: het registreert alleen welke leuke dingen mensen doen voor anderen. Dat kan wel werken. Mensen blijven kuddedieren. Als ze zien dat andere mensen goede dingen doen voor elkaar, dan is de kans groter dat ze dat ook willen doen.’

Ze doen in elk geval al heel wat: elke week bevalt wel iemand van een idee. In Brugge werd de Langestraat omgedoopt tot Groetstraat. Er is de actie ‘Geef eens een compliment op een onverwacht moment’. En er zijn de pins. Ooit het symbool van de punk, nu van de sociale cohesie. De witte pin, dat is het symbool van de hoffelijkheidsambassadeur. De gele pin staat voor een Aanspreekbare Antwerpenaar. De smiley-pin, dat is de treinbegeleider die sociaal wil doen. En de lange baard: dat is Antoine Denert, burgemeester van Kruibeke. De man geeft in naam van het goede samenleven aan iedereen die hij tegenkomt ‘een knuffel, streel of aai’ – vorige week kreeg Yves Leterme een dikke knuffel. Zijn fratsen maken school: de man kreeg onlangs een vermelding in de bestseller Kissing School van de Amerikaanse psychologe Cherie Byrd. En in Gent en Antwerpen worden knuffelsessies gehouden. Allemaal ter bevordering van de sociale cohesie, dat spreekt.

’t Zijn stuk voor stuk initiatieven die met de grote mediatrom worden aangekondigd. Op hun persconferenties hoor je altijd hetzelfde: ‘We praten niet meer met elkaar.’ ”t Is niet meer zoals vroeger.’ En: ‘We zijn allemaal verzuurd.’

Woorden die het ook goed doen in de betere cafés, partijhoofdkwartieren en marketingbureaus. Maar kloppen ze ook?

‘Niet echt’, zegt de Antwerpse antropologe Ruth Soenen. Ze observeerde een jaar lang de mensen op tram 12. ‘Mensen zullen altijd zeggen dat het vroeger beter was. Maar het is dus niet waar dat mensen niet meer met elkaar praten. Integendeel: wij zijn veel socialer dan we zelf denken. Interview maar ’s kassiersters van een warenhuis: die zijn constant aan het praten. Smalltalk, ja. Het probleem is dat mensen bij een gesprek altijd denken aan diepzinnige dialogen. Terwijl dat soort kleine, banale smalltalk ook belangrijk is.

‘Een voorbeeld: ik zat onlangs op een overvolle tram met scholieren. Het was woensdagnamiddag, de school was net gedaan. De sfeer was slecht: twee scholieren begonnen te vechten, iemand trok aan de alarmbel, de chauffeur kwam woedend uit z’n kot… Chaos tot en met. Een paar haltes verder stapt een oud madammeke op. “Mannekes, allemaal opschuiven, want ik moet er ook nog bij.” Ik dacht: “O nee, ’t is niet waar. Die gaat op haar kas krijgen.” Toen gebeurde er iets vreemds. Dat madammeke begon met iedereen te praten. “En hoe is ’t met u? En met u?” Op den duur zat heel die tram empathisch te knikken naar dat madammeke. Haar kleine, banale gedoe had ervoor gezorgd dat de sfeer in de tram in vijf minuten tijd totaal omgeslagen was.

‘Veel politici en wetenschappers onderschatten het belang van die kleine ontmoeting. Ze willen met barbecuecheques en andere initiatieven een wij-gevoel creëren. Dat kan juist ergernis veroorzaken. Een stad is een verzameling van vreemden. Dat is ook haar aantrekkingskracht: je kunt mensen vermijden of met hen een gesprek beginnen. En dat gesprek kan na twee seconden afgelopen zijn, maar je kunt net zo goed in iemands living belanden. Die vrijblijvendheid is juist zo aanlokkelijk.

‘Dus: een stad heeft pleinen en publieke ruimtes nodig waar mensen elkaar kunnen ontmoeten of vermijden. Het is dus vooral de taak van stadsplanners en architecten om de sociale cohesie te bevorderen.’

En niet van de rode knopers? ‘Die mensen bedoelen het natuurlijk goed, maar het klopt niet. Het sociale leven zit een stuk complexer in elkaar dan dat. Mensen hangen niet aan koordjes. Spontane gesprekken kun je niet forceren. Zeker niet als je het er dik oplegt. Het doet mij wat denken aan de Lijnspotters, die een tijd geleden op de trams van De Lijn geïntroduceerd werden. Dat waren mensen die het sociale verkeer op de tram moesten regelen: op de knoppen drukken, de deuren openen… Wel, de mensen pikten dat gewoon niet. Die zeiden: “Ik weet wel hoe ik met de tram moet rijden.” Ik ben daarentegen wel een grote voorstander van meer controleurs. Hun taak is zwartrijders ontmaskeren. Maar indirect brachten zij mensen aan de praat en zorgen zij voor een sociale sfeer.’

Een laatste bedenking: bijna alle verzoetingsacties worden georganiseerd door ministers, bedrijfsleiders en mediabonzen. Zijn zij wereldvreemd?

‘Tja, iedereen handelt natuurlijk vanuit de sociale realiteit zoals hij of zij die ervaart’, zegt Soenen. ‘Een tijd geleden heb ik op het Kiel een oud madammeke en een dertiger gevolgd en bestudeerd. Twee rasechte Antwerpenaars. Het madammeke was een stuk in de zeventig. Het was duidelijk voor welke partij ze stemde. Alles wat er in Antwerpen fout liep, was de schuld van de migranten.

‘Die dertiger was zowat haar tegenbeeld. Hooggeschoold, kinderen… Hij dacht multicultureel, was betrokken bij het buurtcomité. Hij had ook een drukke job, veel stress en geen tijd voor kletspraatjes met zijn Marokkaanse buurman. Het gekke is: net hij klaagde over verzuring en sociale armoede. Dat madammeke niet. Die praatte met haar Marokkaanse buurvrouw. En samen met de Marokkaanse buurvrouw spanden ze samen tegen de zigeuners, die al het huisvuil op straat achterlieten. Maar zelfs met hen praatte ze. Neemt niet weg dat ze de volgende keer voor dezelfde partij zal stemmen.’

***

– ‘Hallo, met Steve.’

Dag Steve, met Stijn. Hoe is het met uw rode knoop afgelopen? Hebt u ‘m een maand gedragen?

– ‘Toch een tijdje. Maar ik heb die rode knoop niet nodig. Mensen weten zo ook wel dat ze mij mogen aanspreken. Het is voor mij vooral een symbolische daad: mensen die bekend zijn hebben een verplichting tegenover anderen. Ik onderschrijf de doelstelling van de organisatoren volledig. Dat dat punt op de agenda komt, is waardevol.’

Is er eigenlijk wel een punt? Wetenschappers zeggen dat het best wel meevalt met de verzuring.

– ‘Die lezen dan duidelijk de Knack niet (lacht). Nee, nee, niet opschrijven.’

Wees gerust. Vindt u de rode knoop niet wat geforceerd? Ik ben vooral heel hard uitgelachen.

– ‘Dat mensen met u lachen, is natuurlijk hun goed recht. Maar netjes is dat niet. Er zijn gekkere dingen om mee te lachen. Niet dat ik een heel grote believer van dit soort initiatieven ben, maar ik vind het wel zinvol. Soms haalt het iets uit, soms niet. Kijk, op 11 juli kwam vroeger bijna niemand buiten. Nu wél, dankzij de feestcheques.’

Antropologen zeggen dat we geen wij-gevoel moeten creëren, maar wel goede publieke ruimtes. Om vreemden te ontmoeten of te vermijden.

– ‘Daar moet je toch echt wel antropoloog voor zijn om zoiets te verzinnen. Natuurlijk moeten de basics in orde zijn en moeten we goede publieke ruimtes hebben. Het zou ook niet goed zijn dat we allemaal werkloos zouden zijn, maar wel een rode knoop dragen. Maar komaan, wees toch ’s blij dat er mensen van goede wil zijn die initiatieven nemen. Baat het niet, dan schaadt het niet.’

Bedankt voor het gesprek.

– ‘Kijk, zonder rode knoop had jij mij niet opgebeld en hadden wij nooit met elkaar gepraat. Is dat al geen eerste mooi gevolg?’

Zeker, mijnheer de gouverneur. Bedankt, rode knoop.

STIJN TORMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content