Kindermoord en jodenjacht: Vlaamse oostfronters waren gewelddadiger dan we denken

Wervingsaffiche van collaborerend Vlaanderen voor de strijd aan het oostfront. © .
Walter Pauli

In zijn nieuwe boek Drang naar het Oosten maakt historicus Frank Seberechts korte metten met het ‘wir haben es nicht gewusst’ van de Vlaamse oostfronters in de Tweede Wereldoorlog. Bovendien toont hij aan dat ook de Vlamingen zich aan de gruwelijkste misdaden hebben bezondigd.

Er bestaat een hele bibliotheek met literatuur over de oostfronters – de verzamelnaam voor alle landgenoten die tijdens de Tweede Wereldoorlog samen met nazi-Duitsland ten strijde trokken tegen de Sovjet-Unie. De kern van de oostfronters bestond uit de 10.000 vrijwilligers van het Vlaams Legioen, vanaf 1943 omgevormd tot SS-Sturmbrigade Langemarck. Daarnaast waren er 4000 landgenoten actief in het Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK), dat mensen en materiaal vervoerde. Ten slotte werkten 3000 landgenoten voor de Organisation Todt (OT), een eenheid die instond voor militaire infrastructuurwerken aan het front en een eigen militaire bewakingsdienst had, het Schutzkorps (OT-SK). Nog duizenden andere Vlamingen dienden in zowat alle eenheden van het Duitse leger – zo waren 45 Vlamingen ingelijfd bij het regiment Westland, een onderdeel van de beruchte SS-pantserdivisie Wiking.

Ja, dat is in werkelijkheid onze Aufgabe. Ieder verdacht persoon neerschieten of ophangen. Nichts dabei!

Gaston Van Limbergen

Maar er is één opvallende lacune in al die boeken over onze oostfronters: er was relatief weinig aandacht voor de vraag in welke mate de Vlamingen zich mede schuldig hadden gemaakt aan de misdaden van de nazilegers, zeker in Oost-Europa: het terroriseren van de burgerbevolking, mishandelen van krijgsgevangenen, schenden van het oorlogsrecht, vooral in de strijd tegen de partizanen, en natuurlijk de Holocaust, de massamoord op zes miljoen Joden.

Zeker in de klassieke Vlaamse Beweging is dit onderwerp vrijwel taboe. Nagenoeg alle voormalige oostfronters pleiten – of pleitten, want er zijn bijna geen overlevers meer – onschuldig: ze waren slechts soldaten die uit idealisme het ‘goddeloze communisme’ van de Sovjet-Unie waren gaan bestrijden, maar ze pleegden geen misdaden, en van de Holocaust wisten ze amper iets.

In Drang naar het Oosten maakt historicus Frank Seberechts korte metten met die Vlaamse variant van ‘wir haben es nicht gewusst’. Seberechts behaalde een doctoraat in de geschiedenis aan de Universiteit Gent en was tot voor kort verbonden aan het Archief- en Documentatiecentrum voor het Vlaams-nationalisme. Hij heeft al een aantal boeken over de collaboratie op zijn naam, zoals Tussen Schelde en Wolchow: Vlaanderen en het Oostfront (2002). Gaf Seberechts soms de indruk dat hij de scherpste kantjes van de onverkwikkelijke passages uit die Vlaamse geschiedenis wilde wegvijlen, dan is dat helemaal anders in zijn nieuwe boek. De auteur bezocht archieven in binnen- en buitenland, vlooide de collaboratiepers uit, bestudeerde gerechtelijke dossiers, herlas memoires en de correspondentie tussen oostfronters en hun familie en vrienden in Vlaanderen. En Seberechts kon niet anders dan een gruwelijke werkelijkheid onder ogen zien.

‘Een knal en een steek’

Al in de zomer van 1941, bij het begin van ‘Operatie Barbarossa’, de Duitse inval in de Sovjet-Unie, werden de eerste Vlaamse vrijwilligers voor het oostfront gerekruteerd. Ronselaars als kapelaan Cyriel Verschaeve konden hun enthousiasme amper de baas: ‘Ik ben zoo blij dat Hitler die leelijkaards eens in hun muil slaat.’ Toen de Vlaamse soldaten vanaf het najaar van 1941 ook daadwerkelijk ingezet werden aan het front bij Leningrad, werd meteen duidelijk dat het ging om een strijd op leven en dood. Marcel Behaegel meldde zijn ouders hoe zijn eenheid ingekwartierd werd in een dorp ‘dat we moesten beschermen tegen de mogelijk aanvallende Russen. De eerste dag dat we toekwamen maakten we 9 krijgsgevangenen die gefusilleerd werden.’ Aan het oostfront negeerden alle strijdende partijen de derde Conventie van Genève van 1929, die hen verplichtte om krijgsgevangenen behoorlijk te behandelen. Ook de Vlamingen keken niet op een oorlogsmisdaad meer of minder. Gewonde Russische soldaten werden zonder pardon afgemaakt. Jozef Lemaire legde aan zijn ouders uit waarom dat nodig was: ‘Vinden we er die zijn blijven liggen, dan een knal en een steek (met de bajonet, nvdr) en ’t is uit met hen. Anders schieten die zwijnen u in den rug of zooiets. Om zoo iets te zien moet je wel hard zijn. In het begin was het voor mij ook erg, maar ‘k ben het te boven gekomen.’

Wervingsaffiche van collaborerend Vlaanderen voor de strijd aan het oostfront.
Wervingsaffiche van collaborerend Vlaanderen voor de strijd aan het oostfront.

Zo mogelijk nog ongenadiger werd er opgetreden tegen partizanen die in hun handen vielen. Albert van den Abeele schreef op 23 november 1941 naar zijn familie in Vlaanderen: ‘Wij zagen in een boom 2 jonge, opgehangen Russen bengelen. Het waren de eerste en ook wel de laatste niet. Blauw, grauw en stijf van de koude hingen ze daar. Hun benen waren samengebonden, ze waren mager. Op hun borst hing een stuk beschreven karton. Ja, men is hier niet gemakkelijk met die aziatische vagebonden die Europa en ook wel ons duurbaar Vlaanderen als een vloed zouden overstroomd hebben.’ Zo zijn er werkelijk tientallen getuigenissen. Laconiek, alweer van Marcel Behaegel, die in 1941 nabij het front van Leningrad als reserve was ingedeeld bij de SS-Totenkopfdivision: ‘Vandaag zijn weerom twee partisanen gevangenen genomen en een kwartuurke geleden doodgeschoten.’

Verbijsterend is het enthousiaste en met Duitse woorden doorspekte relaas dat de amper zeventienjarige oorlogsvrijwilliger Gaston Van Limbergen naar zijn ouders stuurde over zijn omgang met de Russische bevolking: ‘Op m’n wacht van gister schoot ik ’n Russ neer. Twee schoten in den buik. Erledigt! Een andere werd door mijn kameraad umgelegt. Ze wilden niet halten en kenden de Parole(wachtwoorden, nvdr) niet. Also gewehr unter, entsichert, und knack. (…) Ja, dat is in werkelijkheid onze Aufgabe. Ieder verdacht persoon neerschieten of ophangen. Nichts dabei! Zonder gevaar. Nu hebben we tenminste een leven zooals ik altijd gedroomd heb. Avontuurlijk. Nu en dan een schot. Prima.’

Kinderen en baby’s

In een ander relaas hebben Vlaamse oostfronters het over ‘kereltjes van 16-17 jaar en ook enkele vrouwen’ die ze te pakken kregen. ‘Met hen wordt korte metten gemaakt. Wonderlijk is daarbij vast te stellen hoe die kerels den dood ingaan. Alhoewel zij op voorhand hun lot kennen, staan zij roerloos op een rijtje en kijken vrank weg diep in je oogen, of grijnzen nog in je gezicht.’

Marcel Bentein raakte aan het front gewond en keerde terug naar Vlaanderen, als opleider in de Rijksschool in Katrecht. Hij vertelde daar dat hij in Rusland vele Russen had gedood, waaronder ongeveer 35 kinderen en baby’s: het waren Jodenkinderen en daarom hadden ze geen recht op leven. Na de oorlog kwam Bentein op zijn beweringen terug: ‘Ik moet doen opmerken dat ik dit zegde om mijn doen in Rusland op te schroeven.’ Seberechts acht het mogelijk dat Bentein een bluffer was: er waren namelijk ook meerdere getuigen ‘die hem hadden horen zeggen dat hij dagelijks zo’n dertig kinderen had gedood’. Waarschijnlijker is dat hij had deelgenomen aan zuiveringsacties waarbij burgers werden gedood, onder wie ook kinderen. Josephus Van Sweefelt, een SK-OT’er, vertelde in 1943 hoe ‘honderden Russische vrouwen en mannen werden opgehangen’, en dat hij zelf deelnam aan die terechtstellingen: ‘De vrouwen waren taaier.’

Vinden we er die zijn blijven liggen, dan een knal en een steek, en ’t is uit met hen. Anders schieten die zwijnen u in den rug.

Jozef Lemaire

En anders dan zo vaak gezegd en geschreven is, had de Holocaust geen geheimen voor veel oostfronters. Al van in 1941 zijn er veel verwijzingen naar ‘Jodenkampen’. Oorlogscorrespondent Frans Van Immerseel tekende in het tijdschrift De SS Man portretten van mensen die hij in Rusland ontmoette. Naast de tekening van een sjofele man met verwarde haren en grove baard stond: ‘Een mensch? Neen, een Oostjood!’ Dat uitgesproken antisemitisme leeft niet alleen bij de SS’ers. Hubertus Petrus Ubachs kreeg zijn opleiding in Diest en deed tussen 1941 en 1943 dienst bij het NSKK: zijn dagboek was op zijn eigen proces na de oorlog een eerste hands getuigenis tégen hemzelf. Op 28 mei 1942 noteerde Ubach dat hij ergens in Rusland getuige was van het neerschieten van 2000 Joden, ‘allen vrouwen en kinderen. Maar medelijden kan ik er niet mee hebben!’ Een andere oostfronter wist in 1943: ‘Joods is gelijk aan uitbuiter, aan sjacheraar. Wie de roede spaart, haat het kind. En wie de Joden spaart, haat zijn Volk!’

Gettotoerisme

In veel Oost-Europese steden werd de Joodse bevolking bijeengedreven in getto’s. Veel Vlamingen gingen die oorden bezoeken, vaak als een vorm van oorlogstoerisme. Een verslaggever van De SS Man vergeleek het getto van Lublin met het Jodenkwartier in Antwerpen, maar dan met de grootte van een hele stad, ‘met ongeveer dezelfde stank als bij ons in de Kievietstraat’. Nadat Nederlandse en Vlaamse NSKK’ers het getto van Vitebsk hadden bezocht, noteerde een van hen in zijn verslag: ‘Wat ik daar aan ellende en vuilheid gezien heb, tart iedere beschrijving. In een daklooze hoekkamer lagen 10 of 12 lijken van mannen, vrouwen en kinderen, door elkaar gesmeten als het ware, terwijl verschillende reeds in staat van ontbinding verkeerden, en niemand schijnt het noodig te oordeelen dat zootje te begraven. Wat er van dat joodsche tuig moet worden, weet ik niet, maar als er geen verandering komt, leeft er over enkele maanden geen één meer.’

Als oorlogsverslaggever van de SS bezocht Oswald van Ooteghem, later parlementslid voor de Volksunie, het getto van Lviv, toen ‘Lemberg’ geheten. In zijn verslag in De SS Man schreef hij: ‘De Joden zijn God-zij-dank in Ghetto’s samengebracht zoodat het uitroeien van hun streken en hun invloed ook langzaam maar zeker voorwaarts gaat.’ Al dan niet subtiele verwijzingen naar de Endlösing zijn legio. Waffen-SS’er August Buyl schreef in een lezersbrief naar Volksche Aanval, het blad van de antisemitische club Volksverwering: ‘We hebben hier in de laatste weken een heel deel Joden weggeknipst. Eersten zijn er toch teveel en tweedens moeten we plaats maken voor de ‘Vlaamsche’ Joden.’

Wat er van dat joodsche tuig moet worden, weet ik niet, maar als er geen verandering komt, leeft er over enkele maanden geen één meer.

Een aanzienlijk aantal landgenoten werd ingeschakeld in de bewaking van concentratiekampen. Frank Seberechts stootte tijdens zijn onderzoek in de verzameling steekkaarten van de kampbewakers van Auschwitz in het Duitse Bundesarchiv op een aantal landgenoten. Zo was de toen 44-jarige Josef Kaufman, een arbeider die in Schaarbeek was geboren, in februari 1941 opgenomen in de SS-bewakingseenheid van Auschwitz. Hij was al voor de machtsovername van Hitler actief in de NSDAP, en schopte het niet verder dan de rang van Unterscharführer of sergeant. De toen 23-jarige, in Antwerpen geboren SS- Rottenführer (korporaal) August Buyl hielp in het voorjaar van 1944 bij geneeskundige proeven op gevangenen. Was hij misschien een helper van de Luikse SS-arts Hans Delmotte, die toen in Auschwitz wetenschappelijk onderzoek voerde naar vlektyfus en daarvoor honderden gevangenen liet omkomen ‘als cavia’s’? De Brusselse ingenieur Emile Sprumont tekende in1942 een contract met IG-Farben voor het uitvoeren van niet nader omschreven ‘constructiewerken’ in Auschwitz. IG-Farben en dochterbedrijf Degesch waren de patenthouders, producenten en leveranciers van Zyklon B, het pesticide dat de nazi’s gebruikten in hun gaskamers.

Dodentocht

Hoort een aantal Vlamingen onder de archetypische groep van kampbeulen? Dat leek het geval bij OT-Sk’ers als Kameradschaftführer Frans Poppe en zijn spitsbroeder Jan Van Ceulebroeck. Samen met een tiental andere Vlamingen stonden ze in voor de bewaking van Seerappen, een bijkamp van het grote en belangrijke concentratiekamp Stutthoff, 30 kilometer ten oosten van Danzig. In Seerappen werden vooral Joodse vrouwen als dwangarbeidsters ingezet bij de bouw van een startbaan voor vliegtuigen. Poppe controleerde met grote ijver de gevangenen: als hij merkte dat ze onderweg een aardappel opgeraapt hadden, nam hij die af en sloeg hij hen. Hij gaf hun namen ook door aan de kampleiding, waardoor ze een paar dagen geen eten kregen.

Poppe sloeg de Joodse vrouwen met een matrak die omwikkeld was met elektrische draad. Van Ceulebroeck bediende zich van een zweep van gevlochten elektrische draad. Aan zijn naoorlogse ondervragers vertelde hij dat er ook sprake was van seksuele uitbuiting. Hij had er zelf niet aan deelgenomen, zei hij, maar wist er wel van: ‘Door de OT-mannen werd soms een stuk brood of iets anders dat eetbaar was, aan een of andere vrouw, welk in het concentratiekamp gevangenen zat, gegeven. Ik vermoed dat deze vrouwen dan, als dank, als hun zulks werd gevraagd, mede gingen naar het bosch en toestemden in sexueele daden met de OT.’

Deze moorden tonen aan dat een aantal Vlaamse Waffen-SS’ers tot op het einde hebben geloofd in het nationaalsocialisme en in de Duitse eindoverwinning.

Het ergste moest nog komen. In de winter van 1944-1945 stond het Rode Leger aan de grenzen van Oost-Pruisen. De concentratiekampen werden ontruimd. Op 20 en 21 januari 1944 stapten de gevangenen van Seerappen in een gedwongen mars naar Koningsbergen. Daar werden ze enkele dagen lang in kelders ondergebracht, zonder eten. Volgens Ester Friedman, een Joodse gevangene, ‘stierven velen van de honger. De overlevenden aten het vlees van de doden.’ Vlaamse bewakers herinnerden zich dat ‘het vroor in den kelder en de meesten konden zich niet meer oprichten wanneer zij moesten vertrekken. Dan zijn er velen gedood geweest.’ Daarbij heeft men Van Ceulebroeck ‘eenen een stamp zien geven dat men hem heeft moeten wegdragen. Hij is niet meer vervoerd kunnen worden.’ Op 25 of 26 januari begon een dodentocht van de overblijvende 6500 tot 7000 gevangenen, begeleid door SS’ers en OT-SK’ers. Onder hen minstens een tiental Vlamingen en enkele Franstalige Belgen. Het doel was het dorpje Palmnicken aan de Baltische kust. De bewakers hadden geen genade voor wie niet meekon. Bij de ijverigste moordenaars wees men alweer naar Jan Van Ceulebroeck en Frans Poppe, maar ook Frans Van Stichelen, Roger Sterpenich en Edouard Hals lieten zich niet onbetuigd. Een Vlaamse bewaker zag hoe ‘Hals met een mitraillette twee vrouwen omver schoot, en dat Poppe aan deze beide het genadeschot gaf’. Men zag ook ‘dat Van Ceulebroeck die een weinig voor mij was, met zijn mitraillette op twee vrouwen schoot die in den gracht lagen’.

Bij aankomst in het kuststadje was de groep gevangenen uitgedund tot 3000. Overlevers werden aangemaand om verder te stappen naar het kuststadje Pillau, waar hen zogezegd een boot zou wachten naar Hamburg. Tijdens die tocht naar de kust werden ze echter in het ijskoude water gedreven. Ook in die ultieme fase van het drama deden Vlaamse OT-SK’ers vol overgave mee, zo getuigden enkelen van hun collega’s: ‘Poppe stoefte erop dat (…) waar zij de gevangenen in zee hadden gedreven, had hij op hen met handgranaten gesmeten.’ Een andere OT’er, Frans Cop, herinnerde zich dat ‘de Joden door mitrailleuze vuur naar de zee toe werden gedreven en werden dus hetzij omvergeschoten ofwel moesten zij in zee verdrinken. Ik heb persoonlijk aldus twee of drie maal zulke afslachting zien gebeuren.’

Moedproeven

Een aantal Vlamingen bleef tot het ultieme einde vechten voor de zaak van nazi-Duitsland, zelfs toen de meeste Duitsers die illusie al hadden opgegeven. Nog in april 1945 pleegden SS’er Jozef Bachot en zijn ondergeschikten Albert van Troisbet en Norbert De Buck in de Midden-Europese gebieden die nog onder Duitse controle waren, talloze moorden op Duitse burgers die zich defaitistisch opstelden. Ze brachten onder meer een pastoor en een hoofdonderwijzer om het leven, maar ook een Duitse secretaresse en haar Vlaamse SS-vriendje die per toeval in het bos wandelden waar de executies plaatsvonden. Bachot zou haar nadien van haar juwelen hebben beroofd.

Hij verplichtte zijn laatste getrouwen ook tot moedproeven: ‘In een kelder moesten ze gericht schieten op concentratiekampgevangenen of buitenlandse arbeiders.’ Ook eigen agenten die hij niet meer 100 procent vertrouwde, werden uit de weg geruimd. Dat lot overkwam twee Belgische vrouwen die zich bij Bachots afdeling hadden aangesloten. Norbert De Buck bekende na de oorlog dat hij hen uiteindelijk ‘een genadeschot’ had gegeven, ‘om er zeker van te zijn dat ze niet levend zouden worden begraven’. Wat er voordien met hen gebeurde, is niet bekend – wellicht maar goed ook.

Seberechts: ‘Deze moorden tonen aan dat een aantal Vlaamse Waffen-SS’ers tot op het einde hebben geloofd in het nationaalsocialisme en in de Duitse eindoverwinning. Zij gedroegen zich naar de bevelen van Adolf Hitler, Heinrich Himmler, Joseph Goebbels om ” der totale Krieg” tot in de uiterste consequenties te voeren, en geen medelijden te hebben met wie er anders over dacht.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content