De curieuze omwegen van kennis uit de Oudheid

De Perzische arts Ibn Sina, in Europa bekend als Avicenna, zorgde voor een omwenteling in de medische wetenschap. Kooplieden brachten zijn werk mee naar Spanje. Afbeelding uit de 12de eeuw. © BEELDBRON: INTERFOTO/GRANGER NYC

Aristoteles, Archimedes, Galenus: geleerden van wie veel originele geschriften verloren gingen. Toch bleef dat werk voor Europa behouden – doordat Arabieren er vertalingen van maakten.

De 12de-eeuwse kroniekschrijver Osama ibn Munqid baarde afgrijzen in het Midden-Oosten. Hij verhaalde van een islamitische arts die het land van de christenen bereisde en ergens bij een patiënt geroepen werd die een abces aan z’n been had. Hij trof voorbereidingen voor een kompres, toen een Frankische arts kwam binnenzetten. Die vroeg de zieke wat die liever had: met twee benen sterven, of met één been leven. Amputeren was zijn devies! Dat pakte echter catastrofaal uit: een eerste zwaardslag wist het ontstoken been niet geheel te scheiden en een tweede dreef het merg uit het bot, waardoor de patiënt overleed. Geschokt door zoveel onkunde brak de arts op en keerde terug naar de Arabische wereld.

Wie voornemens is dit boek na te pluizen op wat van mij afkomstig is, laat ik rustig de slaap der dommen slapen.’ Constantinus Africanus’ antwoord op de beschuldigingen van plagiaat. Feit is dat hij in zijn vertalingen niet altijd de oorspronkelijke auteurs noemde

In de Middeleeuwen stak de Europese kennis pover af bij de Oriëntaalse

Het verhaal mag dan fors aangezet zijn, het bevat wel een kern van waarheid: in de Middeleeuwen lag de Arabische wereld op terreinen als de geneeskunst, de astronomie en de scheikunde duidelijk voor op Europa. In de 8ste eeuw hadden artsen in Bagdad al een ziekenhuis gesticht – ze schreven zelfs handleidingen voor het beheer van klinieken. In het Avondland bestond niets vergelijkbaars. Hier verpleegden geestelijken de zieken en bekommerden zich vooral om hun zielenheil. Er bestonden weliswaar allerlei boeken waarin elixers tegen vele kwalen werden voorgeschreven, maar hoe die werkten werd niet stelselmatig onderzocht.

De Arabieren putten hun kennis onder andere uit de geschrift en van geleerden uit de klassieke Oudheid, met name de Griekse. Toen ze in de 7de eeuw het oostelijke Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten veroverden, kregen ze ook toegang tot de grote, niet langer Latijn maar Grieks sprekende kenniscentra van die tijd. Ze hadden vooral oog voor de zogeheten ‘vreemde wetenschappen’ geografi e, astronomie en geneeskunst. Zo stelde de aardmeetkunde hen in staat de gebedsrichting (de positie van Mekka) nauwkeuriger te bepalen. En toen ze de Perzische stad Gondesjapoer innamen, wonnen ze ook een schat aan medische kennis.

Hoewel de geneesheren hier christenen waren, stelden de kaliefen hen aan als lijfartsen. In hun hoofdstad Bagdad richtten ze niet alleen ziekenhuizen in, maar ook het Huis van de Wijsheid.

In deze bibliotheek vertaalden geleerden van diverse geloofsovertuigingen Griekse en Oud-Syrische, maar ook Perzische en Sanskritische geschrift en in het Arabisch. Daarnaast schreven ze compendia waarin ze de toen bekende kennis samenbrachten en van commentaar voorzagen.

Niet alleen artsen als de Perziër Avicenna brachten de wetenschap verder, maar ook aardrijkskundigen. Zij wisten de omvang van de aarde precies te bepalen. En uit India nam de wiskundige al-Chwarizmi een revolutionair getallenstelsel over, dat superieur aan het Romeinse was. Het bestond uit negen cijfers, plus een teken voor de tot dan onbekende nul – ons huidige decimale stelsel.

Al rond het jaar duizend beseft e menig ontwikkelde Europeaan hoe groot de kennis van de Arabieren was. Maar deel hebben aan deze kennis was lastig, alleen al doordat het Hoog-Arabisch van de vertalingen aanmerkelijk verschilde van het vulgaire en ook bij een langer verblijf in de Arabische wereld moeilijk te doorgronden was. Maar er was een nog hogere drempel: het feit dat kenniscentra zowel in het Oosten als het Westen doorgaans in handen waren van clerici en dus ontoegankelijk voor ‘ongelovigen’

Een Afrikaan legt de basis voor alle artsenopleidingen in Europa

In West-Europa waren de meeste werken van Griekse auteurs verloren gegaan (van Aristoteles zelfs alles). Alleen in Zuid-Italië, dat nog lang deel uitmaakte van het Byzantijnse rijk, was het contact met het Oosten nooit geheel verloren gegaan. Het benedictijnenklooster van Monte Cassino, tussen Rome en Napels, bewaarde oude handschrift en en hield er een vermaarde bibliotheek op na. Hier hadden geleerden toegang, maar de kopieën en vertalingen waren doorgaans onvolledig en zaten vol fouten.

De kloosterbibliotheek kreeg rond het midden van de 11de eeuw een uitgelezen kans haar bezit uit te breiden, toen er zich een man vestigde die tegenwoordig bekend staat als Constantinus Africanus. Over zijn leven valt weinig met zekerheid te zeggen. De belangrijkste levenbeschrijving van hem leest als een heiligenvita en is onbetrouwbaar: hij zou een moslim geweest zijn die in Bagdad medicijnen studeerde en zich uiteindelijk tot het christendom bekeerde. Waarschijnlijker is dat hij omstreeks 1020 geboren werd in een van de talrijke christengemeenten van Tunesië. Beter gesitueerde christenen en joden werkten daar vaak als medicus. Om onbekende redenen trok Constantinus naar Zuid-Italië, waar hij waarschijnlijk verbonden was aan de beroemde medische school van Salerno, ook onder de hoede van de benedictijnen, om zich vervolgens in Monte Cassino te vestigen. Daar vertaalde en bewerkte hij tot aan zijn dood in 1085 de medische geschrift en van Griekse en Arabische auteurs, die hij meegenomen had uit Noord-Afrika en die in vertaling zijn naam zouden dragen. Ze werden later onder de titel Articella samengevat en vormden de grondslag voor elke medische opleiding in Europa.

Het klooster Monte Cassino in Italië bewaarde antieke geschriften, maar veelal in onvolledige en onbetrouwbare afschriften en vertalingen.
Het klooster Monte Cassino in Italië bewaarde antieke geschriften, maar veelal in onvolledige en onbetrouwbare afschriften en vertalingen.

Al snel stimuleert de overheid het vertalen van Arabische werken

Naast zulke verspreide initiatieven van enkelingen begon de overheid al snel het vertalen van Arabische werken in het Latijn te bevorderen, vooral in Spanje, waar christenen en moslims al eeuwen in nauw contact met elkaar stonden. In Al-Andalus, zoals de Moren het door hen bestuurde deel van het Iberische schiereiland noemden, bloeide de wetenschap. Na de Reconquista werkten christelijke geleerden, Arabisch sprekende joden en bekeerde moslims aan vertalingen. Geleidelijk kwam de kathedrale school van Toledo tot aanzien. Hier speelde de diaken Gerardus van Cremona een voorname rol. Hij vertaalde van 1144 tot aan zijn dood in 1187 zo’n negentig werken in het Latijn. Daarbij vertaalde een Arabisch sprekende christen de tekst mondeling in het Castiliaans, wat vervolgens in het Latijn genoteerd werd. Onder de vertaalde werken bevinden zich 24 boeken over de geneeskunde, zeventien over wiskunde en aanverwante terreinen en twaalf over astronomie en astrologie. Toen op veel plaatsen in Europa universiteiten gesticht werden en deze de plaats van domscholen innamen, waren dit de geschrift en die de aanzet gaven tot een ware kennisexplosie.

Nu vervulde het Avondland de rol van hoeder en vermeerderaar van de antieke kennis, terwijl de Arabische wereld in diverse opzichten onder druk kwam te staan. De wetenschap in de Oriënt kreeg een zware slag te verduren bij de overval van de Mongolen op Bagdad in 1258. Die zetten hele stadswijken in brand, naast belangrijke moskeeën en bibliotheken. Vol afgrijzen berichtten kroniekschrijvers hoe volstrekt unieke schrift rollen bij stapels ten prooi vielen aan de vlammen. Ineens waren het Arabische werken die alleen nog maar in Latijnse vertaling beschikbaar waren en niet langer in de brontaal.

Toch duurde het nog lang totdat de Europeanen hun Oriëntaalse leermeesters inhaalden en overvleugelden. Vanaf ongeveer 1200 stichtten ook Europese artsen ziekenhuizen. Anders dan in Bagdad beschikten deze echter niet over aparte afdelingen voor besmettelijke ziekten. Bovendien vernemen we pas in 1500 van permanent aanwezige artsen. Het werk van Arabische auteurs maakte nog tot het midden van de 17de eeuw deel uit van de universitaire leerstof. Maar toen wist ook werkelijk elke Europeaan: ook al dient elk abces behandeld te worden, er zijn waarachtig fi jnzinniger methoden dan amputatie met een zwaard.

Partner Content