Bloedbad in Fort Zeelandia

Desi Bouterse, Surinaams legerleider, in 1985. © National

In de nacht van 7 op 8 december worden zestien prominente Surinaamse burgers in Paramaribo van hun bed gelicht en overgebracht naar het Fort Zeelandia, het toenmalige hoofdkwartier van het zogeheten Militair Gezag met aan het hoofd legerleider Desi Bouterse. Op 26 februari 1980 had hij, sergeant-majoor, samen met andere onderofficieren een coup gepleegd omdat de regering Arron weigerde tegemoet te komen aan de in zijn ogen gerechtvaardigde eis om een eigen vakbond voor onderofficieren op te richten. Een groot deel van de Surinaamse bevolking steunde de militairen uit onvrede met de economische malaise, de corruptie en de vriendjespolitiek waaronder Suriname sinds de onafhankelijkheid in 1975 gebukt ging. Na de coup bleef het politieke bestel onveranderd, maar het was duidelijk dat het leger en de nieuw gevormde Nationale Militaire Raad, met Bouterse als sterke man, voortaan in Suriname de dienst uitmaakten. Gaandeweg groeide echter de kritiek op en oppositie tegen het militaire bewind. Reden voor de Raad keihard op te treden.

Gevangeniscel in Fort Zeelandia.
Gevangeniscel in Fort Zeelandia. © National

Woensdag, 8 december 1982. Er vallen schoten op de binnenplaats van Fort Zeelandia. Later die avond verklaart Bouterse voor de televisie dat hij en de zijnen met succes een geplande coup, gesteund door buitenlandse vijanden, waaronder de Amerikaanse CIA, hebben verijdeld. Direct daarna verschijnt de 42-jarige journalist Jozef Slagveer in beeld die in een eerder opgenomen verklaring schuld bekent. Twee dagen later, toen inmiddels duidelijk was geworden dat op die bewuste 8ste december vijftien mannen, onder wie vier advocaten en vijf journalisten, waren geëxecuteerd, komt het leger met een nieuwe verklaring. Tijdens hun transport naar Fort Zeelandia zouden de vermeende coupplegers geprobeerd hebben te vluchten. Op waarschuwingsschoten werd niet gereageerd zodat hun begeleiders geen andere keus hadden gericht op hen te schieten. Verschillende getuigen hebben later bevestigd dat dit allemaal leugens waren en dat Bouterse ook die woensdag in Zeelandia aanwezig was. Tot frustratie van velen duurde het vele jaren voordat de verdachten van dit bloedbad voor de rechter verschenen. Er werden wel straffen uitgesproken maar tot nu toe is niemand achter de tralies verdwenen.

Fort Zeelandia.
Fort Zeelandia. © National

Boston-meesterwerk

De Koninklijke Bibliotheek verwierf onlangs een bijzonder middeleeuws handschrift uit Zwolle. Het gaat om een verlucht (met de hand geïllustreerd) getijdenboek uit circa 1450-1470. Opvallend zijn de veertien kleurrijke volbladminiaturen, vermoedelijk gemaakt door ‘de Boston-meester’, een bekende verluchter uit Utrecht.

Het getijdenboek is naar verwachting een coproductie tussen verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec (de Boston-meester) en de broeders van het Fraterhuis in Zwolle. Zwolle gold in het midden van de 15de eeuw als boekproductiecentrum. Het Fraterhuis aldaar leverde op bestelling verluchte, religieuze handschriften die tot de top van de boekproductie in de Noordelijke Nederlanden behoorden. In het werk is het zogeheten Sarijs-handschrift gebruikt. Die naam is ontleend aan een fout die in de heiligenkalender van sommige van deze handschriften is gemaakt op de datum 19 januari. De heilige Marijs, oftewel Marius, is daar als Sarijs geschreven. Deze fout is keer op keer overgenomen door Zwolse kopiisten en daarmee een uniek kenmerk van een Zwols handschrift. Er zijn ruim zeventig Sarijs-handschriften bekend. De KB heeft er zeven in haar collectie. Handschriften met miniaturen van ‘de Boston-meester’ zijn veel schaarser. Van de circa 25 boeken met werk van deze meesterillustrator die bewaard zijn gebleven, heeft de KB er twee in de collectie. Omdat miniaturen zelden gekoppeld kunnen worden aan bij naam bekende makers, krijgen zij vaak een verwijsnaam. Deze verluchter werd ‘Boston-meester’ genoemd omdat hij in 1466 een exemplaar verluchtte van de Civitate Dei – De Stad Gods van Augustinus – dat de Public Library in Boston in bezit heeft. De paginavullende, organische sierranden en felgekleurde, scherp geïllustreerde figuren maken het werk van deze meester spectaculair.

Sporen van geuzen

Van de Tachtigjarige Oorlog zijn in Amsterdam nauwelijks sporen te vinden. Althans: op land. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed speurt nu onder water. Immers: de watergeuzen blokkeerden de toegang tot de stad in 1573 door tientallen schepen in het IJ af te zinken. De blokkade is goed te zien op een kaart uit 1575 van de Amsterdamse cartograaf Joost Bilhamer. Het is de weerslag van de tweede poging; het was niet eenvoudig om tientallen schepen in een rechte lijn tussen het huidige KNSM-eiland en Schellingwoude tot zinken te brengen. Het was een opmaat tot de Slag op de Zuiderzee van 1573, toen de Spaanse vloot van Bossu voor Hoorn in de pan werd gehakt. Bossu kon niet meer rekenen op maritieme hulp uit het Spaansgezinde Amsterdam.

Het onthullen van wat er op de bodem van het IJ aan interessants ligt, is de taak van Periplus, het bedrijf van Seger van den Brenk, die in 2009 een vrijwel gave 15de-eeuwse kogge voor het havenfront van Kampen wist op te sporen. Met magnetometers en geluidsgolven wordt naar de wrakken gespeurd, wat uiteraard ook veel valse signalen opleveren: het Amsterdamse water is rijk aan bierblikjes en oude fietsen. Ondanks alle gebagger in de laatste eeuwen verwacht Van den Brenk genoeg te vinden in de conserverende kleilaag aan weerszijden van de geul. Bijvoorbeeld resten van het kerkje en grafstenen van Schellingwoude die de geuzen gebruikten om de schepen te verzwaren.

Markestenen als herinnering

Wie nu door het volle Nederland rijdt kan zich nauwelijks indenken dat er eeuwenlang woeste gebieden waren waar nauwelijks mensen woonden. Ze strekten zich uit vanaf het Gooi, via Eemland, Utrechtse Heuvelrug, Gelderse Vallei en Veluwe tot het oosten van de provincies Gelderland en Overijssel, alsmede heel Drenthe en het Groningse Westerwolde. Toch werden ze gebruikt door de boeren van de dorpen in de omgeving. Hoe zat dat dan?

Niet in cultuur gebracht, toch nuttig voor de boeren in de omgeving: voor het weiden van schapen en varkens, plaggenbemesting, houtkap, jacht enz. Iedere boer had een aandeel in de gemeenschappelijkheid. De namen varieerden per regio: in het Gooi heetten ze erfgooiers, in het oosten sprak men van marken. Het gebruik van de gemene gronden was goed geregeld, want de opbrengst ervan was essentieel voor de dorpseconomie.

In de 19de eeuw zijn de meeste marken verdeeld onder de aandeelhouders omdat ze de ontginning in de weg stonden. Nu zijn in het (noord)oosten van het land nog steeds boermarken, maar die bezitten vaak niet meer dan een dorpsbrink, enkele wegen en het jachtrecht in een bepaald gebied. In Drenthe is het initiatief genomen om de herinnering aan de oude marken levend te houden. Op 28 oktober 2022 was er een congres over de vraag hoe de vroegere grenzen weer zichtbaar gemaakt kunnen worden. De markestenen, de voormalige ‘grenspalen’ die in de loop van de 19de en 20ste eeuw verdwenen waren, krijgen opnieuw een plaats op de markegrenzen. De oude marken worden zo dus weer zichtbaar in het landschap. Terecht spreekt men dan ook van agrarisch erfgoed.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content