Focketyn en Eggers spelen Sartre & De Beauvour: ‘Zouden vrienden geworden zijn. En minaressen’

Sien Eggers: 'Ik had ze zo graag gekend, Sartre en De Beauvoir. Ik zou bij hen gaan zitten - ça va? - en we zouden vrienden geworden zijn.' © Karoly Effenberger

Drieëndertig jaar nadat ze voor het eerst samen op de scène stonden, roepen Frank Focketyn en Sien Eggers het powerkoppel van het Franse existentialisme tot leven. In Sartre & De Beauvoir onderzoeken ze wat het betekent om vrij te zijn: ‘Altijd kunnen herbeginnen is een enorme rijkdom.’

Marx, Socrates en Spinoza had hij al gehad. Nu komt regisseur Stefaan van Brabandt met Sartre & De Beauvoir – en het zullen niet zijn laatste filosofen zijn. De nieuwste worp heeft veel voeten in de aarde gehad: door de sanitaire crisis werd de voorstelling een seizoen uitgesteld, en twee weken geleden viel de première in het water door een nieuwe verstrenging van de maatregelen. Intussen wordt de ploeg geteisterd door besmettingen. Terwijl Eggers verloren loopt in een labyrint van digitale wachtkamers en vergaderzalen, doet Focketyn verslag van deze processie van Echternach.

Vrijheid betekent niet dat alles altijd oké is. Soms gaat het gewoon niet, het leven schuift en schuurt. Maar je kunt kiezen: doe je mee of niet?’ Sien Eggers

Focketyn: ‘Eén stap vooruit, twee stappen achteruit. Eén stap vooruit, twee stappen achteruit. In de verte zien we Echternach liggen, maar niemand weet wanneer we er aankomen. We waren nochtans goed op dreef, en Stefaan is de voorzichtigheid zelve – “Iedereen getest, iedereen oké?” – , tot iemand het virus binnenbracht. Ook al ben je geboosterd, dat zwaard bengelt vervaarlijk boven je kop. En nu zijn we al dagen via de computer aan het repeteren. Ik ben dat zo beu.’ (zucht)

Een schelle scheut feedback weerklinkt, gevolgd door een aria en de onmiskenbare bulderende stem van Eggers: ‘Aanwezig!’

Frank Focketyn:(mompelt) Gallery view, oké. (buigt zich naar de webcam) Wij zien u niet, Sien. Klik op het cameraatje. Het cameraatje. Hallo, ben ik verstaanbaar?

Sien Eggers:Ik vind u werkelijk verstaanbaar. (lacht) Toch ambetant, hè? Je wordt dat zoomen wel gewoon, maar voor theater vind ik het niet goed.

Focketyn:Er zit soms vertraging op. Als je net in een snelle dialoog zit, stokt de hele boel.

Eggers:Dan bevriest het beeld, en dan doet hij zo (buigt voorover, brengt oog naar de webcam). Dan denk ik: spreek ik misschien niet duidelijk? Als de boel weer in gang schiet, heb ik de cue gemist.

Focketyn:Tegen de techniek van het apparaat staan wij machteloos. Soms verschijnt er in het midden van een dialoog “oproep in wacht”.

Eggers:Dan krijg ik een oproep van iemand anders, en moet ik zo snel mogelijk op dat rode knopje tikken. Ik heb bijna geen vrienden meer, omdat ze denken dat ik niet wil opnemen. (lacht) Dat is niet waar, zenne, maar het is vervelend. Zoals de maskers. Ik draag er nu twee boven elkaar.

Focketyn:Stefaan heeft ons dat aangeraden, hij is bang. Terecht.

Eggers:Een echt goudklompje, die Stefaan, zo consciëntieus! Hij draagt altijd twee maskers en heeft zelfs een plastic zakje bij zich om ze op te bergen wanneer hij ze niet draagt, om toch maar zeker niemand te besmetten. Heel vrouwelijk van hem, heb ik al gezegd. En toch zijn er elke dag meer besmettingen en gaat iedereen door het dak.

Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir waren niet alleen intellectuele krachtpatsers, ze waren ook de vedetten van hun tijd.

Eggers: Natuurlijk. Ik heb ze niet hoeven op te zoeken. Toen ik twintig was, speelde ik in een amateurvereniging en kende ik de toneelstukken van Sartre – L’enfer, c’est les autres, amai – en Simone kende ik van haar feminisme.

Focketyn: Mensen van onze leeftijd hebben die twee nog bewust meegemaakt. Ze hadden de leeftijd van mijn grootouders. Ik was twintig in 1980, toen Sartre stierf, en Sien was dertig. Simone is zes jaar later gestorven. Ze waren vedetten, maar ze hebben ook veel betekend. Ze waren deel van het intellectuele establishment in de jaren veertig, vijftig, zestig, zeventig én tachtig.

Niet dat hun filosofische oeuvre een hapklare brok was.

Focketyn: Nee, dat klopt. Maar door er genoeg mee bezig te zijn, voel ik meer en meer aan wat ze wilden zeggen. Zijn toneelstukken waren veel concreter dan de rest van zijn werk. Zo werkte hij de theorie uit in de praktijk.

Eggers: Ik heb ondervonden dat ik zijn abstracte denkvermogen niet heb. Maar Simone had dat ook niet. Haar werk is ook veel concreter.

Sartre en De Beauvoir liggen aan de grondslag van een filosofische traditie die vertrekt van de uniciteit van het individu. Hoe begrijpen jullie dat existentialisme?

Focketyn: Niets ligt vast, en de identiteit van een mens is nooit af. Dat is een ongelooflijke vrijheid. Als je nieuwe krachten hebt, is alles mogelijk. ‘Openheid en mogelijkheid’, schrijft Stefaan in zijn tekst, ‘is wat we zijn.’

Eggers: Wijzelf en niemand anders dan wijzelf bepalen wat we willen zijn. We kunnen ons op elk moment heruitvinden. We kunnen altijd herbeginnen door ons af te vragen: wat vind ik belangrijk, en wat maakt mij gelukkig? Dat is een enorme rijkdom die je jezelf cadeau kunt doen. Maar dat heeft niet met rijkdom te maken, het is een kwestie van aandacht. Het doet me denken aan een uitspraak van mijn moeder toen ik klein was. Als zij in het dorp naar het toneel ging, bleef mijn vader thuis om op ons te passen. Toen ze thuiskwam, vroeg hij altijd hoe het geweest was: ‘Awel, Gust, het was schoon, want er zat iets in.’ Dat is toch magnifiek? Dat heb ik altijd onthouden: er moet betekenis zijn.

Vrijheid is een tweesnijdend zwaard. Als wij de regisseur van ons eigen lot zijn, komt daar ook verantwoordelijkheid bij kijken.

Focketyn: Dat zegt Sartre ook. Maar Simone spreekt hem dan wel tegen: ‘Ow, ow, ow. Wacht efkes, Jean-Paul. Soms worden mensen geboren in omstandigheden waarin dat niet mogelijk is.’

Inderdaad: vertel maar eens aan iemand die in armoede leeft dat hij of zij alles in handen heeft ‘om er iets van te maken’.

Focketyn:(kreunt) Dat is de ziekte van onze tijd: wij nemen alles veel te letterlijk. We pinnen Sartre vast op zijn woorden, maar achter de woorden gaan gedachten schuil die veel kosmischer zijn dan die paar letters. Het is toch niet omdat mensen arm zijn dat ze niet autonoom kunnen nadenken? In Dood zonder begrafenis voert Sartre vijf verzetsstrijders op die opgesloten werden door de Duitsers. Toch zijn ze vrij, want ze kunnen vrij beslissen om te liegen tegen hun ondervragers, of de waarheid te spreken en zo hun eigen hachje te redden.

Frank Focketyn: 'En Simone kennende, ook minnaressen.'
Frank Focketyn: ‘En Simone kennende, ook minnaressen.’© Karoly Effenberger

Wat betekent totale vrijheid voor jullie?

Eggers: Gewoon, zelf kunnen beslissen over alles. Ik vraag weleens raad, maar ik beslis uiteindelijk altijd zelf.

Focketyn: Op het podium staan met Sien geeft mij vrijheid. Heel contradictorisch want het is zo onvrij als maar kan zijn: elk woord ligt vast. (lacht) Ook als ik helemaal alleen in het midden van de Kalmthoutse Heide ben, word ik soms overvallen door een intens gevoel van vrijheid. Zoals ik zeg in het stuk: ‘Durf soms niets en niemand zijn, dan word je ‘het niet’, le néant.’ Meer dan een constant gevoel van geluk is vrijheid een bewustzijn dat zich soms aandient en dan weer verdwijnt, als een veenbrand die soms opflakkert. Ik pieker ook soms – ‘staat er nog genoeg geld op mijn bankrekening?’ – maar onder de oppervlakte is dat bewustzijn er altijd.

De Beauvoir en Sartre leefden met de pen op het papier. Alles wat ze beleefden registreerden ze, als seismografen die de minste trilling op papier zetten.’ Frank Focketyn

Eggers: Vrijheid betekent niet dat alles altijd oké is. Soms gaat het gewoon niet, het leven schuift en schuurt. Je zit ook altijd opgescheept met wie je bent. Maar hoe hachelijk de situatie ook is, altijd kun je kiezen: doe ik mee of niet? Niet omdat het hoort, maar omdat het je gelukkig maakt.

Focketyn: Dat is de mauvaise foi waar Sartre over schrijft: mensen stoppen zich vaak weg achter verzinsels. Ze putten de vrijheid niet uit omdat ze bang zijn voor het onbekende.

Eggers: ‘Ik ben zo opgevoed’, denken ze. Of: ‘niemand heeft mij dat ooit geleerd.’

Gevleugelde woorden van Sartre die nog altijd resoneren: L’enfer, c’est les autres. In de blik van een ander ben je altijd een object, zegt hij, en die blik beperkt je radicaal in je vrijheid.

Focketyn: Op de theaterschool was dat zelfs een oefening: ‘Neem de bus, ga op de allerlaatste rij zitten en straal uit dat je niet wil dat er iemand naast je komt zitten.’ Wel: er zál niemand naast je komen zitten. Sartre zegt dat we moeten afstappen van het hokjesdenken, maar we doen het allemaal. Ik betrap mezelf er vaak op dat ik mensen een etiket opkleef.

De levens van De Beauvoir en Sartre zijn bijzonder goed gedocumenteerd. Is dat een voordeel voor wie hen moet spelen, of net hinderlijk?

Focketyn: Wij moeten niets, wij willen dat. (lacht) Het is niet de bedoeling dat we hen imiteren.

Eggers: Ik ga Simone niet nadoen, ik ga haar vanuit mijn ziel spelen.

Focketyn: Maar het klopt wat je zegt: De Beauvoir en Sartre leefden met de pen op het papier. Alles wat ze beleefden, registreerden ze, als seismografen die de minste trilling van de aarde op papier zetten.

Eggers: Ze hadden een vaste kliek met wie ze op café gingen filosoferen.

Focketyn: In jazzkroegen waar de rook te snijden was en de alcohol bij beken vloeide.

Eggers: Als ze een idee hadden, gingen ze het aan de toog opschrijven. Ik had ze zo graag gekend, die twee. Ik zou bij hen gaan zitten – ça va? – en we zouden vrienden geworden zijn.

Focketyn: En Simone kennende, ook minnaressen. (lacht)

Eggers: Hij is geboren in 1905, zij in 1908. Het is ongelooflijk welke maatschappelijke veranderingen zij hebben meegemaakt tijdens hun leven, waar en wanneer zij op de barricades hebben gestaan, waar zij voor gevochten hebben.

Sartre en De Beauvoir waren langer dan vijftig jaar een koppel, maar een orthodox paar waren ze niet. Een open relatie was in 1929 een daad van rebellie.

Focketyn:(wuift) Bij de Grieken en de Romeinen waren er ook al zulke types, creatiever en ruimdenkender dan de rest. Georges Simenon woonde ook samen met zijn vrouw en maîtresse, en daarnaast hield hij er nog een bijslaap of twee, drie opna. Altijd openlijk.

Eggers: Sartre en De Beauvoir hebben beslist om niet in de val van het burgerlijke ideaal te trappen. Ze vonden het huwelijk onderdrukkend. Nog altijd blijven veel mensen niet uit liefde bijeen, maar uit angst. Dat hoor ik toch bij mijn… Schrijf daar maar dat het woord geschrapt is. Je moet nu niet zeggen dat ik dat van bij de ‘geschrapt’ weet, want dan is hij kwaad en mag ik niet meer komen. En ik heb nu juist een goeie ‘geschrapt’ gevonden.

Focketyn: De garagist! Je hebt dat bij de garagist gehoord! Kijk, zekerheid is een val waar je snel in trapt. Ik hoef het niet ver te zoeken, ik kies zelf ook voor zekerheid.

Eggers: Ik moest vroeger vaak uitleggen waarom ik niet getrouwd ben en geen kinderen heb. Mensen vinden dat raar, en triestig. Mijn buurvrouw, een Iraakse, heeft negen kinderen. ‘Dat is genoeg voor ons tweeën’, zeg ik altijd. Een vrouw wordt nog altijd gereduceerd tot haar zorgende rol. Simone is al lang gestorven, maar als ze zou terugkomen, zou ze weer koleirig worden. Vrijheid is voor mannen nog altijd evidenter dan voor vrouwen.

Achteraf is gebleken dat Sartre veel meer geprofiteerd heeft van hun liberale relationele regime dan De Beauvoir.

Focketyn: Ik denk dat het Sartre meer om het verleiden te doen was dan om het genot.

Eggers: Dat had te maken met wat hij als kind had meegemaakt. Dat kun je allemaal te weten komen in het stuk. Ik denk ook wel dat hij het er meer van genomen heeft dan zij, ook al heeft ze zich niet onbetuigd gelaten. Hij zegt dat zelfs: ‘U – want ze tutoyeerden elkaar nooit – kon er ook wat van, maar altijd dat drama…’ Ik denk dat vrouwen zich sneller vastrijden in het relationele drijfzand.

Sartre had de kunst van het verleiden onder de knie. Ondanks zijn merkwaardige voorkomen heeft hij vele vrouwen gekend, in de Bijbelse betekenis.

Focketyn: Een beauté was hij niet – zijn ene oog stond scheef en hij was maar een schop groot -, maar soms is heel lelijk aantrekkelijk. Hij kon zich helemaal aan vrouwen geven. Dat was zijn geheim: hij was een en al oor en oog. Vrouwen smolten voor hem.

Eggers: Echt lelijk vond ik hem niet, en Simone was niet veel groter dan hij.

Focketyn: Maar zij was wel aantrekkelijk, met die adellijke trekken van haar.

Sartre droeg de vrije seksuele moraal hoog in het vaandel, maar tegelijk werd hij als te vrijpostig gezien.

Focketyn: Er zijn wel wat situaties in de sfeer van #metoo geweest. Daarom is het goed dat we het stuk nu spelen.

Eggers: Hij ging naar de hoertjes.

Focketyn: Alle twee onderhielden ze ook intieme relaties met hun leerlingen.

Eggers: Zij vonden dat normaal. Het waren andere tijden, zullen we maar zeggen.

Focketyn: Pas op, er zijn vast rampzalige dingen gebeurd. Ze zijn het onderwerp geweest van gerechtelijke onderzoeken. Vandaag zouden ze zeker en vast tot de orde geroepen worden.

Sartre en de Beauvoir waren verwante zielen, en vermoedelijk kan men hetzelfde over u twee zeggen. Wanneer hebben jullie elkaar voor het eerst ontmoet?

Focketyn: 33 jaar geleden, in 1989, toen we samen in Winteravondsprookje speelden. Nand Buyl was artistiek leider van de KVS, Sien speelde de koningin en ik prins Florizel.

Klikte het meteen?

Focketyn:(lacht luid) Voor mij wel, maar misschien was het, zoals bij Sartre en Simone, niet onmiddellijk wederzijds.

Eggers: Maar jawel! Soms kom je mensen tegen van wie je het gevoel hebt dat je ze altijd hebt gekend. Zo was het met Frank. Hij valt je niet lastig, bekijkt je amper, maar hij is er wel. In dat stuk moest hij op wacht staan. Ik mocht niet bewegen, want ik was bevroren, maar ik kon hem wel zien. Oei, dacht ik, die moet overgeven. Maar hij speelde gewoon dat hij er niet graag bij was. Mensen hebben dat soms ook met mij, dat ze denken: ‘Wat heeft ze nu? Is ze ziek?’

Hoe vaak hebben jullie sindsdien samen gespeeld?

Focketyn: In het theater alleen toen en nu. Maar voor televisie hebben we wel In de gloria en Het eiland gedaan.

Eggers: We hebben ook eens een oud koppel gespeeld voor Dag Sinterklaas. Maar dat is ook weer tien jaar geleden.

Focketyn: Het gaat zo snel.

Eggers: Daarom denk ik vaak: maar mensen, amuseer jullie toch eens! Want voor je het weet, val je af. Hou u niet bezig met futiliteiten. Maar het gaat nogal een gang. Ik heb thuis een artikel over schietrobots die zo geprogrammeerd zijn dat ze zelf kunnen beslissen om iemand te doden. Maar ik durf het niet te lezen: ik ben daar bang voor, want op den duur hebben we het niet meer in de hand. Enfin, hebben we het nu wel in de hand? Wat in Oekraïne aan de gang is, dat gebeurt toch ook allemaal boven onze hoofden? In de muur in mijn stadstuintje staan kogelgaten van een mitraillette. Een klein vonkje (doet explosie na) en we zijn vertrokken voor jaren.

Ziet u de toekomst ook zorgelijk tegemoet, meneer Focketyn?

Eggers: (lacht luid)

Focketyn: O, maar ik ben optimistisch. Er hangt van alles in de lucht: virussen, koolstofdioxide, maar ook de gedrevenheid van de jongeren. Krachtige, goeie mensen die nadenken over nieuwe mogelijkheden: dat stemt mij hoopvol.

Eggers: Ze zijn rustiger dan wij, is mijn indruk. Ze schuifelen over straat: (imiteert een slome stoner)Hé jow, ça va?’ Wij waren kloeker. Of we deden toch alsof. Nee, ik ben er gerust op: alles komt goed. Onze Jef heeft dat gezegd. Jef Witters, een prof fysica die heeft lesgegeven in Leuven. Hij is ondertussen gestorven maar hij was getrouwd met Jeannineke, een heel goeie vriendin van mij. Ik zat eens bij hem op de achterbank van de auto, we waren aan het praten over schaliegas en wat er kan gebeuren als we te veel morrelen in de aarde, en ik werd ineens bang. Jef zag dat, en dan draaide hij zich om en hij zei heel rustig: ‘Sientje, de mensen wachten altijd veel te lang om dingen aan te pakken, maar ze grijpen altijd in voor het te laat is.’ Dat vond ik heel hoopgevend.

Sartre & De Beauvoir, vanaf 10/02 op tournee in Vlaanderen. Info: www.jimmiedimmick.be

'Ow, ow, ow, wacht efkes, Jean-Paul'
© Karoly Effenberger

Sien Eggers

– 1951 geboren in Lier

– 1975 begint als actrice, in het toneel en op het scherm

– 1992 krijgt de Vlaamse Cultuurprijs

– 2000-2001 en 2004-2005

– schittert aan de zijde van Focketyn in In de gloria en Het eiland

'Ow, ow, ow, wacht efkes, Jean-Paul'
© Karoly Effenberger

Frank Focketyn

– 1960 geboren in Ekeren

– 1986 studeert af aan het conservatorium bij Dora van der Groen

– 1997-1998 breekt door bij het grote publiek met Vaneigens, de rubriek in Man bijt hond

– 2000-2001 en 2004-2005 schittert aan de zijde van Eggers in In de gloria en Het eiland

'Ow, ow, ow, wacht efkes, Jean-Paul'
© Karoly Effenberger

‘Net echte mensen’

Regisseur Stefaan van Brabandt liep al een tijd rond met het idee om na drie monologen een dialoog te schrijven, en wel over het even beroemde als beruchte koppel Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir.

Hun hele denken draait rond vrijheid en identiteit, hoe actueel kan het zijn?

Stefaan Van Brabandt: Toen Frank Focketyn me na een opvoering van Marx aansprak met de vraag of ik geen filosoof voor hem in gedachten had, kreeg ik het idee om hem te vragen voor de rol van Sartre. Aangezien Frank zo’n formidabel duo vormt met Sien Eggers, die ik de grootste actrice van ons land vind, vroeg ik haar voor de rol van De Beauvoir.

Misschien vinden mensen dat een verrassende keuze, omdat ze Frank en Sien met komische rollen associëren en filosofie met dodelijke ernst – wat een jammerlijke misvatting is. Humor wordt te vaak verward met oppervlakkigheid, en ernst met diepgang. Volgens Sartre en De Beauvoir was het andersom: wijsheid zat volgens hen veeleer in spel en humor dan in ernst. Simone de Beauvoir gruwde van ‘serieuze mensen’, en Sartre was een notoire flauwe plezante. Zo kon hij in het midden van een filosofische uitleg ineens Donald Duck nadoen, of Old Man River zingen.

Hebt u voor Sartre en De Beauvoir gekozen om wie ze waren, of om hun filosofische nalatenschap?

Van Brabandt:Ik kies altijd voor filosofen die me persoonlijk hebben geraakt, zowel door hun leven als door hun ideeën. Het zijn dwarsliggers en buitenstaanders, voor wie leven en denken één zijn: ze leefden zoals ze dachten en ze dachten zoals ze leefden. Tegen de heersende opvattingen in.

Hun leven was dramatisch en tragisch, wat vanuit theatraal oogpunt natuurlijk mooi meegenomen is. Ze waren intellectuele supersterren in het naoorlogse Frankrijk, en hadden door hun filosofie van vrijheid en emancipatie een grote invloed op een hele generatie. Hun existentialisme was een echte hype in Europa in het midden van de twintigste eeuw.

Welke betekenis hebben hun ideeën vandaag nog?

Van Brabandt: Hun hele denken draait rond vrijheid en identiteit, hoe actueel kan het zijn? De mens is wat hij van zichzelf maakt, vonden ze. We hebben geen essentie, geen gefixeerde identiteit. We zijn niet af, zoals een steen is, maar altijd vrij om zelf te kiezen hoe we ons bestaan invullen. Je moet je dus niet laten insnoeren door traditie, cultuur of opvoeding. ‘Vrijheid is wat je doet met wat je is aangedaan’, vonden ze: je kunt jezelf altijd ontwerpen, ook al ben je in de wereld ‘geworpen.’ Sartre vond dat je jezelf nooit als een slachtoffer van omstandigheden moest zien. Je bent weliswaar deels bepaald door je om-geving, maar nooit helemaal. Je bent altijd vrij om jezelf te bepalen. Dat deden Sartre en De Beauvoir: ze namen de regie van hun leven in handen en maakten er een eigen verhaal van.

Is de feministische strijd van De Beauvoir nog altijd actueel?

Van Brabandt: Ik geloof het wel. Vrouwen krijgen een bepaalde maatschappelijke positie opgedrongen, stelde ze, en ze internaliseren die ook. De Beauvoir vond dat vrouwen én mannen zich samen moesten verzetten tegen de heersende voorstellingen van hoe mannen en vrouwen moeten zijn. Die mythes hebben we zelf geschapen, wat betekent dat we ook iets anders kunnen verzinnen. Net dat is zo hoopvol.

Is ook hun bijzondere way of life, en met name hun weinig traditionele relatie, een inspiratie?

Van Brabandt: Ik laat hen in het stuk ook terugkijken op hun turbulente liefdesrelatie. In die lastige en pijnlijke poging om liefde en vrijheid ultiem te verenigen, zit hun hele denken vervat. Die vrije opvatting van de liefde had trouwens perverse schaduwkanten. Toen De Beauvoir lesgaf op een middelbare meisjesschool had ze intieme relaties met enkele leerlinges, die soms ook werden doorgespeeld aan Sartre. Op het einde van haar leven schreef ze dat ze nergens spijt van had, behálve van hoe zij en Sartre sommige erg jonge en kwetsbare meisjes hebben behandeld. Net zoals de andere filosofen die ik in mijn stukken opvoer, waren ook zij complex, ambivalent en zeker niet altijd consequent. Net mensen dus.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content