‘De binnenstad is niet alleen van de rijken’: wonen in het Gentse Patershol

Stijn Tormans

Eenentwintig jaar woont Emilie de Vlam in ’t Pand. Een prachtig oud klooster in het Patershol in Gent, waar tientallen studenten deze zomer de revolutie uitriepen. Ze eisten het recht op wonen in de binnenstad op, want ‘die is niet alleen van de rijken’.

Ze heeft een deel van 2021 opgenomen met haar camera, zegt ze. Omdat ze voelde dat het historische dagen zouden worden.

Misschien maakt ze, samen met anderen, van de beelden ooit nog een documentaire. Over die ene zomer dat even alles mogelijk leek in ’t Pand. Een oud klooster in het Patershol in Gent dat al eeuwen geestelijken, kunstenaars en wereldverbeteraars aantrekt: Walter De Buck en George Minne hebben nog in de oude monnikencellen gewoond. Orson Welles is er over de vloer geweest om een scène op te nemen voor Malpertuis, een film van Harry Kümel. En in de zomer van 2021 verbleven er vooral jonge mensen die hardop droomden van een andere stad.

Net als Emilie de Vlam, jaren geleden. Ze weet nog wanneer ze voor het eerst over ’t Pand hoorde: in 1986 was dat. Ze was vijftien en bezocht Chambres d’Amis, de grote kunsttentoonstelling van Jan Hoet. Haar hart sloeg een keer over. ‘Zo fantastisch vond ik het hier. ’t Pand leek een eiland in de stad. Een toevluchtsoord voor kunstenaars en andere warme zielen.’

Een keer was het ook een strijdtoneel geweest. Eind jaren zeventig wilde de stad ’t Pand verkopen. De toenmalige bewoners, pastoorsmeiden en studenten die zichzelf de Pandinisten noemden, begonnen een revolte. Na een jarenlange strijd wonnen ze: ’t Pand bleef in handen van de stad en er kwamen zesendertig sociale appartementen.

‘Toen ik in de jaren negentig naar Gent verhuisde, wist ik: daar wil ik een huisje huren’, zegt Emilie. ‘Ik ben opgegroeid in de binnenstad van Brugge en had iets met middeleeuwse kloosters. Maar tegelijkertijd hield ik ook van plekken met een hoek af, plaatsen met een strijdvaardige hippiegeschiedenis. ’t Pand had het allebei, die combinatie maakte het zo onweerstaanbaar. Ik zette me op de wachtlijst.’

Tussen droom en huur lagen nog zeven jaar. In 2000 kreeg ze een bericht dat er een huisje was vrijgekomen op de benedenverdieping.

Emilie was toen al in de dertig en was een professionele danseres. Op jonge leeftijd was ze in aanraking gekomen met de buthodansbeweging. Het werd later de blauwdruk van haar dans. Even had ze in het Land van de Rijzende Zon gedanst en les gevolgd, maar zelfs daar bestond er geen pand dat eruitzag zoals ’t Pand.

‘De eerste jaren dat ik hier huurde, waren fantastisch’, zegt Emilie. ‘In ’t Pand woonde toen een zotte, heel diverse bende. Als iemand wegging of stierf, zocht de stad naar een geschikte bewoner. Dat was ook nodig. Je leeft hier allemaal dicht op elkaar, rond een binnentuin. Het moest iemand zijn die de schoonheid van deze plek zag: iemand die graag in een oud klooster wilde wonen en ook wel wat gevoel voor alternatieve dingen had.’

Daarna nam de sociale woningmaatschappij ’t Pand over. Toen veranderde er veel, zegt Emilie. ‘Sommige nieuwe huurders wilden hier helemaal niet wonen. “Wat een oude boel is dat hier toch”, zeiden ze. Zonde, dacht ik elke keer, zo veel mensen smeken om hier te huren. Daarnaast kwamen er ook lui met een drugsprobleem over de vloer, mensen waar de sociale huisvestingsmaatschappij geen weg mee wist.’

Dat leidde soms tot ruzies en toestanden. ‘”De pandinitis is weer uitgebroken”, zeiden mijn buren dan. De sfeer werd ook grimmiger. De laatste jaren durfde ik zelfs niet meer te zonnen in de binnentuin. Natuurlijk hebben mijn buren en ik daarover geklaagd, maar we wilden het conflict ook niet op de spits drijven tot in de rechtbank. Daarna moesten we met die mensen nog samenleven, hè. ‘

Toch bleef Emilie hier, ondanks alles, heel graag wonen. Het prachtige gebouw dekte alles toe, telkens weer.

De laatste jaren werd het wel steeds leger in de gangen van het voormalige klooster. Mensen gingen weg en werden niet vervangen. Niemand wist waarom. Er deed alleen een gerucht de ronde: de sociale woningmaatschappij zou het gebouw willen verkopen. Dat bleek ook te kloppen. De boel renoveren is te duur, zeiden ze, en ze hadden geld nodig. ‘Deze keer pakten ze het wel slimmer aan om de bewoners eruit te krijgen’, zegt Emilie. ‘Omdat ze beducht waren voor protest, hebben ze de groep niet aangevallen zoals in de jaren zeventig. Ze zijn met iedereen afzonderlijk gaan praten.’

Een voor een verdwenen de huurders: vorig jaar stonden er al vijfentwintig van de zesendertig sociale appartementen leeg. ‘Terwijl niemand vroeg om een renovatie’, zegt Emilie. ‘Kijk rondom je: er is verwarming en dubbel glas. Als wij zeggen dat het oké is, waarom moet dat dan per se vernieuwd worden? Hebben wij als sociale huurder dan niets te zeggen? Ik begrijp wel dat er woonnormen bestaan in de sociale woningbouw: die zijn ingevoerd om mensen te beschermen en iedereen een goede woning te geven. Maar in een oud klooster werken die averechts. Ze zorgen ervoor dat wij iets fantastisch moeten verlaten. Op den duur wordt alles eenheidsworst. Er is zo’n grote woningnood en tegelijkertijd staat er zo veel leeg omdat het niet aan de normen voldoet.’

'Als wij zeggen dat een huis oké is, waarom moet het dan per se vernieuwd worden?'
‘Als wij zeggen dat een huis oké is, waarom moet het dan per se vernieuwd worden?’© Saskia Vanderstichele

Ze vond het ook vreselijk dat niemand reageerde. ‘Het hart van Gent stond te koop en niemand protesteerde. Ik praatte er wel over met mijn kinderen en met de jongeren van mijn danslab DEVLOER. En zij begonnen erover te praten met anderen en studenten uit alle richtingen. Allemaal beseften ze: dit gaat niet alleen over een fantastisch gebouw, maar ook over mijn leven. De hele binnenstad wordt opgekocht door vastgoedmakelaars. Wie geen ouders met geld heeft, kan straks niets meer kopen in de stad. Alleen de rijken kunnen daar nog wonen, de sociale huurders moeten naar de rand.’

In de geesten van de studenten rijpte er een nieuwe ’t Pandrevolutie, veertig jaar na de eerste. ‘Er zijn toen heel wat vergaderingen belegd’, zegt Emilie. ‘Dat was best spannend.’

In de nacht van 1 op 2 mei drongen een vijftigtal jongeren ’t Pand binnen. Ze forceerden sloten en legden hun matrassen in de lege appartementen.

Ze noemden zichzelf niet de Pandenisten, zoals hun voorgangers uit de jaren zeventig, maar de Pandemisten. Kinderen van de rekening van de pandemie.

Op de deur plakten ze een geel papier waarop stond: ‘Wij, de burgers, de jan zonder pet, eisen het hart van Gent op, zodat het straks niet verpatst zal worden aan de hoogste bieder. Zodat straks burgers niet de stad worden uitgedreven door sterrenhotels en penthouses met panorama.’

Ze maakten ook borden waarop stond: GEZOCHT: RIJKE OUDERS. Of: ZELFDE CIRCUS, ANDERE CLOWNS. Of: ’t PAND LEEFT NOG STEEDS, ’t sPANDt WEDEROM.

‘De overgebleven bewoners keken allemaal naar mij’, zegt Emilie. ‘Ik voelde me wat schuldig. Ik had hen verteld dat we nog een actie zouden voeren voor ’t Pand, maar niet dat half jong Gent hier zou komen slapen. Al kon het ook niet anders. Op die geheime vergaderingen hadden we afgesproken dat niemand iets zou zeggen. Hoe meer mensen het wisten, hoe meer mensen hun mond konden voorbijpraten. En dan was alles om zeep.’

Na de invasie werd er een zomer lang gepraat en gediscussieerd over de toekomst van dit oude klooster. Met iedereen die over de vloer kwam: professoren, architecten, gewone Gentenaars.

‘Dat bleek een zegen voor de sfeer hier’, zegt Emilie. ‘De grimmigheid verdween. Dat vonden de buren ook. De studenten hebben ook een drugsverslaafde buitengeschopt. Daar had ik het wel moeilijk mee, al veroorzaakte die niets dan overlast. Hij hoorde al twintig jaar bij het meubilair.’

In de ideale wereld zou alles blijven zoals het nu is: een plek waar jongeren wonen, werken en hun ding doen. Een vrijstad in de stad: zoals Christiania in Kopenhagen, maar dan in Gent. ‘Maar dat wilden de studenten zelf niet’, zegt Emilie. ‘Dit was wel een sociaal huurproject. Ze wilden andermans woning niet afpakken.’

Daarom trokken ze in stoet door de straten van Gent. Soms met toeters en bellen, en een keer zelfs met een sympathiserende Hollandse fanfare.

Soms zonder grote woorden, met alleen kunstwerken in hun handen. ‘Sommige Pandemisten hadden het wel moeilijk met die stille beeldenmars’, lacht Emilie. ‘Ze wilden grote boodschappen door de megafoon roepen, “want dit is nu toch geen betoging”. “Nee,” maanden anderen hen aan, “deze keer niet. We blijven stil.”‘

Heel wat Gentenaars volgden hen: achttienhonderd stadgenoten eisten dat de Pandemisten spreekrecht zouden krijgen op de gemeenteraad, maar daar worden ze voorlopig de mond gesnoerd.

De sociale huisvestingsmaatschappij wilde van in het begin wel met hen praten, zegt Emilie. ‘Ze waren zelfs bereid om een tijdelijk contract op te maken. Op één voorwaarde: de studenten mochten hier niet meer slapen. Dat zagen zij dan weer niet zitten. Uiteindelijk werden de onderhandelaars moe. Als je iets kraakt, weet je ook dat het snel eindigt. Geen enkele overheid zegt: blijf maar rustig verder kraken, mensen, geen probleem.’

De sociale huisvestingsmaatschappij stuurde een dagvaarding uit en de vrederechter besliste dat de Pandemisten eruit moesten. Na een laatste protestmars vertrokken ze op 7 december. ‘Toch was de actie een succes’, zegt Emilie. ‘We hebben ons punt gemaakt: de stad is niet alleen van de rijken. Ik vermoed trouwens dat de voorbije maanden ook behoorlijk heftig waren voor de directeur van de sociale huisvestingsmaatschappij. Vandaag is dat een zestiger, maar in zijn jonge jaren heeft hij nog mee betoogd voor ’t Pand – hij is te zien op de oude zwart-witfoto’s van die acties. Zo veel jaren later staat hij aan de andere kant en moet hij een dagvaarding versturen naar die jonge gasten. Ik zou willen weten hoe die man zich vandaag voelt.’

'We hebben ons punt gemaakt: de stad is niet alleen van de rijken.'
‘We hebben ons punt gemaakt: de stad is niet alleen van de rijken.’© Saskia Vanderstichele

Ook Emilie vliegt, na eenentwintig jaar, uit de woning van haar dromen. ‘Bij de sociale huisvestingsmaatschappij zeiden ze: “We gaan je verlossen uit de onveilige situatie.” Terwijl ik mij nog nooit zo veilig gevoeld heb als de laatste maanden. Het is hier weer heerlijk wonen.’

Ze verhuist straks naar een woning in de Trommelstraat. ‘Het nieuwe huis valt mee’, zegt ze. ‘Ze hebben hun best gedaan. Maar in vergelijking met ’t Pand is het lelijk. Dat kan ook niet anders: de sociale huisvestingsmaatschappij heeft maar één eeuwenoud pand in haar bezit dat zo uniek is. Alles wat ik hierna huur, zal een stuk minder mooi zijn. Toen ik hen dat vertelde, waren ze gechoqueerd. “Maar allee, het nieuwe huis is toch proper?” Ik vraag me af waarom sociale woningen alleen maar proper moeten zijn.’

Toch hoopt ze dat ze af en toe nog kan terugkeren naar ’t Pand. Niet meer om te wonen, helaas, wel om te werken en te dansen. ‘In afwachting van de verkoop, krijgt ’t Pand een tijdelijke invulling’, zegt Emilie. ‘Het zou fijn zijn als we ergens op deze site ook terechtkunnen met DEVLOER. Maar het is vooral belangrijk dat er over de toekomst van dit prachtige stuk erfgoed nagedacht wordt en dat het niet op de markt gegooid wordt. ’t Pand heeft van oudsher een sociale functie gehad – hier hebben altijd mensen gewoond. Laten we het kloppende hart van Gent teruggeven aan de stad, zodat het een bruisend stuk stilte en groen blijft in het centrum van Gent.’

Ik loop weer naar buiten. Op de muur heeft iemand een oude Gentse leuze geschreven: ’t Is ier allemoal toenze.

Partner Content