Walter Pauli neemt afscheid van Asterix-tekenaar Albert Uderzo: de man van de menhirs

René Goscinny en Albert Uderzo met hun held Asterix: 'Onze Galliërs zijn Fransen die zich als Galliërs verkleed hebben.' © GETTY IMAGES
Walter Pauli

Vorige week overleed Albert Uderzo (1927- 2020), de tekenaar van Asterix. Heeft een strip die zijn succes dankt aan het lachen met nationale clichés nog toekomst in deze geglobaliseerde wereld?

De successtory van Asterix is al talloze malen beschreven en verhaald. In de loop van de jaren vijftig leerden scenarist René Goscinny en tekenaar Albert Uderzo elkaar kennen. In 1959 kregen ze de opdracht om een ‘meer volwassen’ striptijdschrift op te zetten, dat zou mikken op een publiek van pubers van twaalf tot vijftien jaar. Pilote moest stripverhalen brengen die net een beetje te baldadig waren voor kinderen, maar die nog niet tot het zogenaamde genre voor ‘volwassenen’ behoorden: seks was taboe, maar men mocht – moest – best een potje bakkeleien. En natuurlijk was humor – intelligente humor, zowel in beeld als in woord – een primaire vereiste.

Asterix mocht geen nationalistisch icoon worden. Ook tegenover zijn eigen volk blijft hij een waarnemer vanaf de zijlijn.

Zo ontstond Asterix, het verhaal over een Galliër en zijn dikke vriend Obelix in de tijd van Julius Caesar. De sixties braken aan en Goscinny en Uderzo wilden een beeldverhaal maken dat de klassieke Franse geschiedenis op zijn kop zou zetten. Beide heren waren geen echte volbloed Fransen. René Goscinny (1926-1977) kwam uit een familie van ingeweken Asjkenazische Joden uit Polen, de ouders van Albert Uderzo waren Italianen die na de Eerste Wereldoorlog naar Frankrijk waren verhuisd. Uderzo’s vader had zijn zoon eigenlijk al ‘Albert’ willen noemen, maar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand zei hij keer op keer ‘Alberto’. Het werd pas ‘Albert’ Uderzo op de middelbare school, toen de jonge Alberto het beu was voor ‘spaghetti’ te worden uitgemaakt. Van kindsbeen af hadden Goscinny en Uderzo een aparte omgang met hun Franse identiteit. Dat verklaart wellicht waarom veel Asterix-verhalen een briljant en geestig spel zijn met nationalistische clichés – in de eerste plaats wat betreft de Fransen zelf.

In het eerste album, Astérix le Gaulois of Asterix de Galliër (1959 in Pilote, 1961 als album) wordt de geschiedenis nog op een klassieke, misschien wat nationalistische manier in beeld gebracht. Gallië, Frankrijk dus, was omstreeks 50 voor Christus bezet door de Romeinen, maar Goscinny en Uderzo geven een draai aan de geschiedenis. Julius Caesar is er namelijk niet in geslaagd om één klein dorpje aan de Bretonse kust te veroveren, en de bewoners daar blijven dapper weerstand bieden tegen de Romeinse overheerser. In het album blijken de Galliërs niet alleen veel sterker – dankzij een geheime toverdrank – maar ook slimmer, dapperder, grappiger en sympathieker dan de Romeinse overheersers, wier botte macht enkel te danken is aan het getal van hun legioenen en de superioriteit van hun militaire apparaat. Nauwelijks vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog is dat een vette knipoog naar la résistance, alsof ‘verzet’ een essentieel onderdeel is van de ‘ware aard’ van de Fransen.

Walter Pauli neemt afscheid van Asterix-tekenaar Albert Uderzo: de man van de menhirs
© AST_OB_ID_COPY_2020_EAR_GOSC_UDER.AI

Hoewel de geniale Goscinny de hofleverancier is van zowat alle grappen, is ook de bijdrage van Uderzo niet te onderschatten. Obelix, bijvoorbeeld, is niet bedacht door Goscinny. Uderzo tekende een beresterke dorpsgenoot en liet die – waarom niet? – zeulen met twee menhirs: zo werd een legende geboren. Ook Uderzo’s voorstel om een beetje plaats te maken voor een hondje – vanaf album twee ‘Idefix’ genoemd – was eigenlijk niet voorzien. Wel integendeel: een witte hond zou mogelijk te veel doen denken aan Bobbie/Milou van Kuifje/Tintin – en tegen die burgerlijke verhalen wilden de meer baldadige auteurs van Asterix zich afzetten. Maar bovenal kon Uderzo de grappen van Goscinny op een onovertroffen wijze uittekenen op papier: een stripverhaal staat of valt natuurlijk met de visualisering van wat wordt verteld. De Britten met hun opzichtige gebit, de gemoedelijke Belgen – bijna hetzelfde als de Fransen, maar een tikje eenvoudiger en als het moet ook brutaler -, het superieure flegma van de Spanjaarden, de spreekwoordelijke zuinigheid én properheid van de Zwitsers, als waren zij de Nederlanders van Midden-Europa: Goscinny tikte de ideeën en personages uit, Uderzo bracht ze met potlood en pen tot leven. Vandaar dat het geen toeval was dat na Goscinny’s vroegtijdige dood in 1977 – hij werd amper vijftig – Asterix een zekere terugval kende: twee kunnen meer dan één.

Dikke lippen

Maar niet alle humor uit de jaren zestig is nu nog aanvaardbaar. Toen Asterix werd bedacht, was Frankrijk een ander land dan vandaag: pas na 1960 verwierf het gros van de toenmalige Franse kolonies in Afrika zijn onafhankelijkheid. Er kwam aanvankelijk weinig kritiek op het achterliggende wereldbeeld van de strip, die populair werd juist door de confrontatie op te zoeken met het ‘andere’, het vreemde. Maar later werd ook Asterix van ‘nationalisme’, ‘particularisme’ en natuurlijk ook van ‘racisme’ beschuldigd. Waarom gebruikten de auteurs bijvoorbeeld zo vaak Afrikanen als slaven? Waarom hadden de afgebeelde Afrikanen altijd dikke lippen? Jarenlang verdedigde tekenaar Uderzo zich op zijn ontwapenende manier: als autodidact had hij het tekenen geleerd door Disney-figuren te kopiëren, vandaar dat zowat alle Galliërs/Fransen (en bij uitbreiding Europeanen) een even karikaturale dikke neus hadden. Er zat geen kwaad opzet achter. Toch stoorden kritische lezers er zich aan dat de enige ‘Afrikaan’ bij de onvermijdelijke piraten die in zowat elk Asterix-album opduiken een spraakgebrek heeft. Dat kwam omdat de piraten een ‘karikatuur in een karikatuur’ zijn, een verwijzing in een stripverhaal naar een ander stripverhaal, namelijk naar de ooit bijzonder populaire piratenreeks Barbe-Rouge of Roodbaard. De piratenkapitein, zijn zoon en de oude, kreupele raadgever zijn erg herkenbare kopieën van het origineel, net zoals de gespierde Afrikaanse vriend. Wie de piraten in de loop der avonturen een beetje leert kennen, weet overigens dat het moeilijk is om in dat karikaturale gezelschap van gevaarlijk ogende losers alleen die ene Afrikaan als een ‘karikatuur’ te beschouwen.

Dubbele bodems, daar draait het eigenlijk om. Het debuutalbum Asterix de Galliër leek nog een grappige lofzang op Frankrijk en de Fransen. Maar vanaf het tweede album, Het Gouden Snoeimes (1962), steken de auteurs uitgebreid de draak met Lutetia, de Romeinse naam voor Parijs. Hoewel dat in de Romeinse tijd een vrij bescheiden stad was van achtduizend inwoners, maken Goscinny en Uderzo er een spiegelbeeld van het moderne Parijs van, met zijn drukke verkeer, zijn bars en nachtclubs, zijn kleine en grote criminelen. ‘Onze Galliërs zijn natuurlijk geen echte Galliërs,’ verklaarde Goscinny jaren later, ‘maar Fransen die zich als Galliërs verkleed hebben.’ Veel Fransen hebben een ingebakken wantrouwen tegenover hun hoofdstad, hoewel Parijs ook de plaats is waar de hele Franse geschiedenis uiteindelijk samenkomt. Maar juist door de mondaine wereldstad als een bizarre afwijking te zien van het zogezegd eeuwige, landelijke Frankrijk waartoe ‘het dorpje dat wij onderhand al zo goed kennen’ behoort, bouwden de auteurs – in de vroege jaren zestig in elk geval zéér onbewust – een eerste rem in om van Asterix een nationalistisch icoon te maken. Ook tegenover zijn ‘eigen’ land en volk blijft hij een toeschouwer, een waarnemer vanaf de zijlijn.

DE PIRATEN De enige Afrikaan in het gezelschap heeft een spraakgebrek.
DE PIRATEN De enige Afrikaan in het gezelschap heeft een spraakgebrek.© AST_OB_ID_COPY_2020_EAR_GOSC_UDER.AI

Asterix is een Galliër/Fransman met een open blik naar de wereld. In interviews heeft Uderzo, die een deel van zijn jeugd in Bretagne doorbracht, uitgelegd dat Goscinny het dorpje van Asterix en Obelix dicht bij de zee wilde situeren: zo konden de Galliërs in een mum van tijd op reis worden gestuurd en kon er onverwachts ‘vreemd volk’ opduiken. De helden – of antihelden, zo zou na een aantal albums blijken – van dit oer-Franse beeldverhaal moesten dus de confrontatie aangaan met het buitenland. Die komt er al in het derde album, Asterix en de Gothen (1963), waarin de Fransen een inval vanuit ‘Duitsland’ vrezen. De ‘Gothen’ – in recente albums gecorrigeerd tot ‘Goten’ – dragen Duitse soldatenhelmen. Ze spreken in Gotische letters (tot de Tweede Wereldoorlog in Duitsland en Oostenrijk het gangbare lettertype) en hun nationale embleem is een zwarte, tweekoppige adelaar in een witte cirkel op een rode doek. Hun leider Telefisic lijkt als twee druppels water op Otto von Bismarck, de legendarische ‘IJzeren kanselier’ uit de negentiende eeuw. En natuurlijk trekken in de revisionistische Asterix-humor de Galliërs of Fransen aan het langste eind.

Eertijdse vijand

Voor een stuk speelde Asterix in op de nationale sentimenten die in die tijd zeker nog leefden bij het brede Franse publiek. Zoals auteur Geert Buelens aanstipte in zijn monumentale werk De jaren zestig. Een cultuurgeschiedenis: ‘In de populaire cultuur kwamen gevoelens van leedvermaak jegens de Duitsers aan het oppervlak waar in het naoorlogse Europa officieel eigenlijk geen plek meer voor was. De West-Duitsers hoorden nu immers bij het ‘goede kamp’. Ze hadden zitting in de EEG (Europese Economische Gemeenschap, de voorloper van de Europese Unie, nvdr ) en de NAVO en namen deel aan het Eurovisiesongfestival. In landen die de voorafgaande decennia twee Duitse invasies hadden moeten doorstaan, bleef echter nog lange tijd argwaan bestaan jegens de eertijdse vijand. Menig Fransman en Belg zal grinnikend geknikt hebben bij de lectuur van Asterix en de Goten, dat in 1961 in volle Berlijncrisis in het tijdschrift Pilote werd voorgepubliceerd en waarin doorlopend grapjes worden gemaakt over de animositeit tussen de pinhelmdragende en in hakenkruisen vloekende Oost-Goten en West-Goten.’ Druïde Panoramix zet al die Goten tegen elkaar op: ‘Zolang ze het te druk met elkaar hebben, zullen ze geen tijd meer hebben om hun buurlanden lastig te vallen.’

Zelfspot is de grote kracht van Asterix en maakt de strip beter bestand tegen de tand des tijds dan veel andere cultuurproducten.

Goscinny en Uderzo gingen ook niet mee in de heroïek van ‘de dappere Fransen’. In het begin van het album worden twee Romeinse legionairs overweldigd door twee Goten. Als de twee geknevelde soldaten rapport uitbrengen bij hun officieren, leggen ze hun nederlaag tegen de twee ‘Duitsers’ als volgt uit: ‘Wij zijn door twee Goten gevangengenomen, die verreweg groter in getal waren: ze hebben onze kleren afgenomen en ons gekneveld.’ Die haast tussen de lijnen te zoeken subtiliteit is vintage Asterix.

Dat Asterix ook in het buitenland razend populair wordt, komt niet in de laatste plaats door die albums waarin hij naar andere landen reist en de nationale, culturele verschillen dik in de verf worden gezet. Na Asterix en de Gothen (1963) verschijnen nog Asterix bij de Britten (1966), Asterix in Hispania (1969), Asterix en de Helvetiërs (1970), Asterix op Corsica (1973) en Asterix en de Belgen (1979), en eigenlijk ook het onderschatte verhaal De odyssee van Asterix (1981) – maar toen was Goscinny al gestorven. Die albums vormen de ruggengraat, zelfs de ziel van de hele serie.

In Asterix worden nationale, culturele verschillen dik in de verf gezet.
In Asterix worden nationale, culturele verschillen dik in de verf gezet.© AST_OB_ID_COPY_2020_EAR_GOSC_UDER.AI

Daarnaast zijn er een aantal albums waarin de confrontatie met het buitenland een deel van de plot is maar niet de hoofdlijn vormt, zoals Asterix en de Gladiatoren (1964), De lauwerkrans van Caesar (1972), Asterix en Cleopatra (1966) – er wordt gelachen met de (oude) Egyptenaren, maar vooral met Hollywoodspektakelfilms met sterren als Elisabeth Taylor – Asterix en de Noormannen (1966) en De Grote Oversteek (1975) – twee confrontaties met Vikings/Scandinaviërs – en Asterix en de Olympische Spelen (1968). In dat album staat een reis naar Griekenland centraal, maar het is vooral een parodie op de moderne Olympische Spelen én een kritiek op de dubbelzinnige houding van het publiek tegenover de dopingproblematiek. Die kwam toen, amper één jaar na dood van de Britse wielrenner Tom Simpson op de flanken van de Mont Ventoux in de Ronde van Frankrijk, voor het eerst hoog op de agenda te staan. Maar is de magische toverdrank van Asterix niet het summum van doping? Hoe konden de Galliërs/Fransen anders zo superieur zijn tegenover de verzamelde concurrentie uit het buitenland, elk album opnieuw? In Asterix en het eerste legioen (1967) ten slotte laten Asterix en Obelix zich rekruteren in een soort Romeins vreemdelingenlegioen: de Romeinse centurion is gemodelleerd naar Benito Mussolini: hij brult voortdurend, maar heeft niets te zeggen over de multinationale troep soldaten, die allemaal opvallen (en in zekere zin excelleren) door hun eigen stereotiepe zelve te zijn.

Goede hemelen!

Monkellachen met buurlanden, met buitenlanders: al jaren voor dat begrip ingeburgerd raakte, was het de unique selling proposition van Asterix. Op een eerste niveau zijn het goeiige verwijzingen naar nationale symbolen: in Londen is er een opstopping omdat vier plaatselijke barden – The Beatles dus – handtekeningen uitdelen. In Asterix en de Belgen worden ‘pijlsnelle koeriers’ uitgezonden – zeker in Frankrijk herkende men Eddy Merckx, vijfvoudig winnaar van de Tour de France. Het kon ook gaan om grappen om zogezegd ‘wezenlijke’ karaktertrekken van het land. Op hun reis naar Spanje (Hispania), in een tijd dat in dat land de plak nog werd gezwaaid door de even strikt-katholieke als humorloze dictator Franco, werden Asterix en Obelix in elke stad opgehouden door een katholieke processie – een knipoog van de auteurs die onveranderlijk leidt tot een brede grijns bij de lezer. In Asterix bij de Britten gingen alle remmen los. Er wordt gelachen met de onberispelijke Britse gazons, met het – letterlijk vertaalde – Engels: ‘Wij vragen uw pardon’ of ‘Goede hemelen!’ Een Britse neef groet de Galliërs met: ‘Laten we handen schudden’, waarna Obelix de man half bewusteloos schudt. Natuurlijk wordt er ook gegrapt met de zeker toen in Frankrijk als inferieur ervaren Britse eetcultuur: Als Obelix in een Britse herberg zijn lievelingskost ‘everzwijn’ bestelt, is de ontgoocheling groot: ‘Hij is gekookt! In een muntsausje, Asterix, ’t arme beest…’

Slechts éénmaal voelden de auteurs (of hun uitgever en diens advocaten) dat de grappen misschien een tikje te geriskeerd waren. Toen in 1973 Asterix op Corsica verscheen, was op dat eiland de afscheidingsbeweging tegen moederland Frankrijk bijzonder actief, wat gepaard ging met moordpartijen en aanslagen. Toch kwamen Goscinny en Uderzo weg met hun rake humor over de eigengereidheid en de maniertjes van de Corsicanen. Zelfs 47 jaar na de verschijningsdatum is op heel Corsica amper een kranten- of boekenwinkel te vinden waar dat album níét in de rekken ligt. Goscinny en Uderzo beelden de Corsicanen af als een redelijk lui volkje, als lieden die zich niet laten opjagen door buitenlandse overheersers/investeerders. In een prentje laten ze bouwvakkers zien die een Romeinse heerbaan moeten aanleggen, een werk dat ‘drie jaar geleden werd begonnen’ – op het plaatje zijn ze nauwelijks een meter of vijf opgeschoten. In de werkelijkheid is er ook tweeduizend jaar ná Asterix en Obelix hun imaginaire reizen nog altijd géén volwaardige autosnelweg tussen de Corsicaanse steden.

De Joodse koopman Samson in 'De odyssee van Asterix'
De Joodse koopman Samson in ‘De odyssee van Asterix’© AST_OB_ID_COPY_2020_EAR_GOSC_UDER.AI

Aquae Calidae

Zelfspot is de grote kracht van Asterix en maakt de strip beter bestand tegen de tand des tijds dan veel andere cultuurproducten. De grootste en meest herkenbare karikaturen zijn in de eerste plaats de inwoners van het Gallische dorpje zelf. In albums als De roos en het zwaard wordt op een wat ouderwetse wijze de draak gestoken met het militante feminisme, terwijl alle mannelijke figuren uit het dorp, ondanks hun machistische poeha, in hun eigen huis worden gedomineerd door vrouwen met een veel sterker karakter dan zijzelf. De allerscherpste kritiek werd soms op de meest subtiele wijze gebracht. Neem Asterix en het IJzeren Schild (1968), een album dat draait om de herinnering aan het gewapend verzet van de Galliërs tegen de Romeinse legioenen van Caesar. In dat verhaal krijgt stamhoofd Abraracourcix (in recente herdrukken ‘Heroix’ geheten) zware problemen met zijn lever – het gevolg van de Franse gastronomie. Asterix en Obelix brengen hem voor herstel naar een Romeins kuuroord, ‘Aquae Calidae’ of ‘Warme Waters’. Vandaag heet die plek Vichy. Dat stadje staat symbool voor de collaboratie van de Franse rechterzijde met de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog: daar zetelde namelijk het Franse ‘Vichy-regime’ van maarschalk Pétain. En uitgerekend dáár speelt zich een zoektocht af naar een symbolisch reliek van ‘het verzet’: de Franse lezers konden niet anders dan in de spiegel kijken die Asterix en Obelix hen voorhielden.

Vandaar dat Uderzo enige rehabilitatie verdient als verteller van Asterix-verhalen. In De odyssee van Asterix (1981) waagt hij zich aan een verhaal dat door zijn locatie per definitie heikel is: de ontknoping vindt namelijk plaats in Jeruzalem. Op een bepaald ogenblik zegt de Joodse koopman Samson tot Asterix: ‘Ons geheim wapen is humor, Asterix. Niemand krijgt er ons ooit onder. Wij zijn onvoorstelbaar taai.’ In de context van de recente geschiedenis in het Midden-Oosten is dat ongetwijfeld een dubbelzinnige uitspraak. Maar ze bevat de kern van het succes van de Asterix-reeks. Humor is het wezenlijke kenmerk dat van Asterix een van de meest succesvolle stripreeksen uit de geschiedenis heeft gemaakt. Maar in het huidige klimaat, waar in elke culturele of etnische groep figuren opstaan die de eigen gevoeligheden als ‘absoluut’ beschouwen, riskeren de verhalen van Asterix en Obelix snel te worden veroordeeld als onverteerbare lectuur. Zeker door wie geen gevoel voor humor heeft, of geen everzwijn lust.

Walter Pauli neemt afscheid van Asterix-tekenaar Albert Uderzo: de man van de menhirs

Albert Uderzo

– 1927: geboren in Fimes. Zijn ouders zijn Italiaanse immigranten.

– Leert zichzelf striptekenen met de figuren van Walt Disney als voorbeeld – Gaat na WO II aan de slag als illustrator van romans en begint strips te tekenen

– 1959: wordt artistiek directeur van het nieuwe Franse striptijdschrift Pilote, waarin hij samen met scenarist René Goscinny de strip Asterix publiceert.

– Samen schrijven ze 24 Asterix-albums, na Goscinny’s dood in 1977 voegt Uderzo er nog tien verhalen aan toe.

Asterix is in meer dan 70 talen vertaald. Er zijn ruim 380 miljoen exemplaren van de reeks verkocht

– 1985: krijgt van de Franse staat het ereteken van Ridder in de Nationale Orde van Verdienste

– 24 maart 2020: overlijdt aan een hartaanval in Parijs

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content