De Reactor
Recensie ‘Filosoferen in de islam?’ van Souleyman Bachir Diagne: “Filosofie als religieuze plicht”
Filosoferen in de islam? Met het vraagteken achter de titel van zijn essay maakt de Senegalese filosoof Souleymane Bachir Diagne duidelijk dat de combinatie van filosofie en islam geen uitgemaakte, laat staan een vanzelfsprekende zaak is.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
De islam wordt immers van ver en van dichtbij geassocieerd met intolerantie, extremisme en terrorisme, het exacte tegendeel van het bedachtzame, genuanceerde en op begrijpen gerichte redeneren dat in de filosofie wordt ontwikkeld. Valt er echt niets anders te melden over de islam dan zijn jihadistische en salafistische excessen? Zijn we werkelijk veroordeeld tot een uitzichtloze clash of civilisations tussen het verlichte westen en een archaïsche islam, in het beste geval oerconservatief, in het slechtste destructief en gewelddadig?
Diagne weigert dit als het laatste woord over de islam te beschouwen. Hij ontkent de donkere en destructieve dimensie en de huidige diepe crisis niet, integendeel zelfs, maar hij gaat in de islamitische geschiedenis op zoek naar de positieve tegenkrachten om die voor onze tijd te mobiliseren. Diagne heeft geen neutrale geschiedenis van de relatie tussen islam en filosofie geschreven. Dat was ook zijn bedoeling niet. Hij laat zijn blik op het verleden bewust sturen door de vragen waardoor de islam nu uitgedaagd wordt en die het gevolg zijn van een problematische relatie met de moderniteit: vragen over de relatie tussen openbaring en rationaliteit, over de universaliteit van de logica, de filosofische interpretatie van een religieus verhaal, de juiste staatsvorm, de positie van de vrouw en van de religieuze minderheden, de verantwoordelijkheid van de mens voor de natuur, etc.
Er is wel vaker geroepen dat de islam een verlichting nodig heeft. Dat lijkt een zinnige eis. Ook het christendom heeft zijn verlichting gehad. Toch vindt Diagne de vraag naar de verhouding tussen islam en moderniteit verkeerd. Hij wijst de twee mogelijke antwoorden – ‘modernisering van de islam’ en ‘islamisering van de moderniteit’ – af. Volgens Diagne moet de islam niet de confrontatie opzoeken met de westerse moderniteit, maar wel met de eigen traditie waarin deze moderniteit reeds aanwezig is. Al vroeg in de islamitische geschiedenis heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de islam en de Griekse filosofie. Diagne beschrijft hoe het Arabisch – de heilige taal van de Koranische openbaring – een proces van verbastering ondergaat door de confrontatie met het Grieks van de filosofen. Het resultaat is misschien een minder zuivere, maar wel een rijkere taal. Precies door die vroege en intense confrontatie met de filosofie kent de islam een grote intellectuele en wetenschappelijke bloei. Veel van de discussies die tussen de tiende en de twaalfde eeuw werden gevoerd, doen daardoor opvallend modern aan. Zoals het debat tussen de taalkundige Aboe Sa’ied al-Siraafi en de logicus en filosoof Aboe Bisjr Matta over de verhouding tussen kennis en taal: zijn de filosofische categorieën gebonden aan de grammatica van de Griekse taal of zijn ze universeel? Soortgelijke vragen duiken nog steeds op in de discussies over culturele diversiteit, interculturele communicatie en cultuurrelativisme.
Diagne staat daarnaast uitgebreid stil bij Avicenna’s (980-1037) filosofische interpretatie van de hemelvaart van de profeet Mohammed als ‘de reis naar de realisatie van de profetische aard, anders gezegd: de eenwording met het universele Inzicht, een vermogen of een potentiële mogelijkheid van de mens […] in het algemeen.’ Deze rationele dus al te menselijke interpretatie stootte op verzet bij de dogmatici die de hemelreis van de profeet letterlijk lazen. Maar Diagne is hierover heel duidelijk: ‘de letterlijke interpretatie is slechts een lezing die doet alsof ze er geen is’. Avicenna leest de hemelreis filosofisch als een weg om onszelf beter te begrijpen: ‘Deze betekenis van openheid zullen de falaasifa (‘de filosofen’, EJ) altijd verdedigen en zij is vandaag de dag, we herhalen het nog maar eens, de grote uitdaging voor het filosoferen in de islam.’
Het grote conflict tussen het islamitische geloof en de filosofie bereikt een hoogtepunt in de strijd tussen Ghazali (1058-1111) en Averroes (1126-1198). Ghazali schreef een beruchte Verwerping van de filosofie, waarop Averroes later antwoordde met De verwerping van de verwerping. Terwijl voor Ghazali de filosofie een taal is die volledig vreemd is aan de Koran, roept deze volgens Averroes net op tot filosoferen. Averroes beweert zelfs dat filosoferen een religieuze plicht is en wel op basis van volgend syllogisme: ‘Nadenken over wat is, leidt naar kennis van de schepper van alle dingen. Kennis van de schepper van alle dingen is een verplichting. Dientengevolge is het een verplichting na te denken over wat is.’
Ook het huidige debat tussen dogmatici en rationalisten in de islam wordt nog steeds gevoed door deze twee boeken. Maar de leer van Ghazali zal het halen en ervoor zorgen dat ‘de poorten van de interpretatie’ eeuwenlang dichtgaan en dat elke vorm van filosofisch denken in de moslimwereld gewantrouwd en bestreden wordt. In deze context verwijst Diagne naar de film Al-Massir (Le Destin, 1997) van de Egyptische cineast Youssef Chahine over het leven van Averroes en diens strijd tegen de obscurantistische krachten in de islam: ‘De boodschap van Chahine is dus uiteindelijk deze: de islam moet dringend het gelaat van de rede terugkrijgen, het gelaat, met andere woorden, van verdraagzaamheid en de nooit voltooide zoektocht naar het weten, overal waar “een woord van wijsheid” te vinden is.’ Bekend is ook de uitspraak van de profeet dat degene die kennis zoekt die overal moet zoeken, tot in China toe. Met andere woorden zelfs in vreemde en verre culturen. Angst voor en afwijzing van andere manieren van denken en nieuwe inzichten is voor Diagne niet alleen intellectueel onvruchtbaar, maar in wezen ook on-islamitisch.
Diagne verzet zich met klem tegen een religieus denken dat voor eens en voor altijd vastgelegd zou hebben hoe de staat moet worden georganiseerd, welke de positie van de vrouw is, hoe de Koran moet worden gelezen, welke wetenschappelijke data aanvaard worden en welke niet, etc.
Diagne definieert moderniteit als ‘het inzicht dat het leven een beweging is die voortdurend bezig is uit de traditie te treden en, wat de rede betreft, haar onmondigheid achter zich te laten.’ Het is een definitie die aan Kant doet denken, maar het idee van het leven als een voortdurende beweging is ook schatplichtig aan de filosofie van Bergson. Het idee van het bestaan als een permanente verandering, als een nooit eindigend proces van ‘wording’, vindt Diagne terug in de geschiedenis van de islam, in de twee momenten waarop de islam expliciet de dialoog aanging met de filosofie. Dat gebeurde in de klassieke periode in het werk van denkers als Avicenna en Averroes, maar ook in het denken van Jamal al-Afghani, Mohammed Abdoe, Ali Abdel Raziq en Mohammed Iqbal, moderne vernieuwers uit de negentiende en de twintigste eeuw. Deze twee groepen denkers stonden in hun tijd lijnrecht tegenover denkers die de openbaring van de Koran letterlijk namen en het leven van de Profeet beschouwden als het absolute en enige na te volgen model voor een authentiek moslim zijn. In het denken van deze laatsten wordt de tijd uitgeschakeld: tijd is verandering en dus in se reeds verval. Het gaat hen fundamenteel om het onveranderlijke en eeuwige dat ligt opgeslagen in de Koran en in de daden en uitspraken van de Profeet, opgetekend in de hadiths. Het zijn stellingen die nog steeds verdedigd worden door de fundamentalisten, van de Moslimbroeders over de salafisten tot de aanhangers van Al-Qaeda en IS.
In dialoog met de hoger vermelde islamitische denkers (en met westerse filosofen) ontwikkelt Diagne een heel andere opvatting over de verhouding tussen religie en tijd: ‘Het gaat er namelijk om de wording anders te begrijpen, in het besef dat de tijd niet losstaat van de religie, maar haar structuur is. De tijd is niet – of niet alleen, niet in de eerste plaats – de beproeving van de religie, maar vormt juist de zelfontplooiing ervan: de tijd is God.’ Voor de dogmatische islam is dit zuivere blasfemie. Het is geen toeval dat Diagne zich vooral laat inspireren door de islamitische mystiek (het soefisme), die vanaf het begin van de islamitische geschiedenis op gespannen voet stond met iedere dogmatiek.
Diagne verdedigt de onvoltooidheid, de onbepaaldheid en de onbegrensdheid van de wereld – en dus het pluralisme en het multi-interpretabele ervan. Hij verzet zich met klem tegen een religieus denken dat voor eens en voor altijd vastgelegd zou hebben hoe de staat moet worden georganiseerd, welke de positie van de vrouw is, hoe de Koran moet worden gelezen, welke wetenschappelijke data aanvaard worden en welke niet, etc. Maar hij doet dat niet als een buitenstaander of als een modern denker die de religie verwerpt.
Toch is Diagne er zich van bewust dat een dialoog tussen intellectuelen, hoe belangrijk ook, geen fundamentele oplossing is voor de crisis waarin de islam zich bevindt.
Boeken over de islam die van binnenuit zijn geschreven, zijn een noodzakelijke aanvulling bij en correctie op de talloze analyses van de islam door westerse journalisten en academici. Niet dat deze laatste fout zouden zijn, maar de islam fungeert daarin steeds als een van de gevaarlijkste spelers in de huidige geo-politiek en zelden of nooit als een systeem van zingeving en spiritualiteit, laat staan filosofische reflectie.
Boeken als dat van Diagne geven een inzicht in het denken vanuit de islamitische referenties, die in het Westen veel te weinig bekend zijn. Wie, behalve de specialisten, is vertrouwd met de teksten van Avicenna, Averroes, Afghani of Iqbal, cruciale denkers om de hervormingsbeweging binnen de islam te kunnen begrijpen. Toch is Diagne er zich van bewust dat een dialoog tussen intellectuelen, hoe belangrijk ook, geen fundamentele oplossing is voor de crisis waarin de islam zich bevindt. Hij presenteert geen blauwdruk voor een toekomstige samenleving. Wel geeft hij een belangrijke aanwijzing: de absolute noodzaak aan degelijke scholing van de moslimbevolking: ‘De hervorming die de huidige moslimwereld nodig heeft, is voor alles een scholingsbeweging van deze wereld […] en niet een gesprek tussen verlichte geesten.’
In Filosoferen in de islam? vallen inhoud en vorm samen: het boek pleit voor bedachtzame en respectvolle ontmoetingen die het denken stimuleren en verrijken én is in die toonaard geschreven: niet militant en eenduidig, maar uitnodigend en meerstemmig. De waarheid is zo veelvuldig als de wereld open en oneindig is.
Erwin Jans
Souleyman Bachir Diagne, Filosoferen in de islam?, Vertaling: Pol van de Wiel. Nawoord: Herman Westerink & Evert van der Zweerde, Vantilt, 2016, 160 p.
ISBN 978 94 6001 509 0
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier