‘De onbewuste parallellen tussen ‘De Leeuw van Vlaanderen’ en ‘Braveheart’ springen meteen in het oog’

© Lannoo
Rolf Falter
Rolf Falter Historicus, auteur en hoofd van het Bureau van het Europees Parlement in België.

Deze week verschijnt bij uitgeverij Lannoo het nieuwste boek van historicus Rolf Falter, over 1302, het jaar van de mythe’ (Lannoo). Aan het einde van zijn verhaal gaat de auteur ook uitgebreid in op de mythevorming doorheen de eeuwen rond dat historisch kantelpunt. Voor deze voorpublicatie pikken we in zijn betoog aan bij de meest succesvolle van alle mythevormers: Hendrik Conscience, de aartsvader van de Vlaamse literatuur. En Falter komt tot enkele verrassende vaststellingen.

Zo kunnen we meteen naar bijna halverwege de negentiende eeuw springen, met de Leeuw van Vlaanderen van Hendrik Conscience, die toen waarschijnlijk nog Henri heette. Ook daarover is al ontzettend veel inkt gevloeid. Sinds de (uitstekende) biografie van de vader van de Vlaamse Letteren door Johan Vanhecke van het Antwerpse Letterenhuis (uitgegeven in 2021), weten we dat het ontstaan van dat boek van eind 1838 ingebed was in een groeiende interesse voor 1302 vanwege de nog prille stroming die ijverde voor een eigen Vlaamse cultuur.

Er was meer dan alleen het schilderij van Nicaise De Keyser over de Guldensporenslag uit 1836. Dat doek was zelf geïnspireerd door de Galerie des Batailles die de nieuwe Franse burger-koning Louis Philippe in die jaren in het paleis van Versailles liet aanbrengen ter ere van het glorierijke verleden van de Franse monarchie. Daar kwam in 1841 ook een schilderij van Charles-Philippe Larivière over Philippe Le Bel bij. Je ziet hem, nauwelijks geharnast en met donkere haardos, als een krachtige jonge man driftig inhakken op zijn tegenstanders, met een reuzegrote berg en een kerkje erop in de achtergrond: Mons-en-Pévèle!


Louis-Philippe had in 1832 zijn dochter Louise uitgehuwelijkt aan Leopold van Saksen-Coburg, de weduwnaar van de prinses van Wales en 22 jaar ouder dan Louise, om de banden met het nagelnieuwe en nog fragiele België te versterken. Het belette Leopold en zijn regering – inbegrepen de uit Saint-Quentin afkomstige en in Luik opgegroeide Antwerpse gouverneur Charles Rogier – niet om, eentalig in het Frans, kwistig subsidies uit te delen aan de versterking van de Nederlandse taal en cultuur.


Het doel was de altijd wat te gretig ogende zuiderbuur duidelijk te maken dat België meer was dan een van nature Franstalig gebied. De Keyser werd op die manier betaald. En Conscience mocht zelf met knikkende knieën en een oude pitteleer 400 frank gaan afhalen bij Leopold op het paleis in Brussel, na zijn eerste Vlaamse roman Int Wonderjaer, over de Beeldenstorm van 1566.

De werking van Conscience

Al die heerlijke Belgische paradoxen zitten ook in Consciences Leeuw. Hijzelf was de zoon van een gewezen matroos uit Besançon (Franche-Comté) die had gediend in Napoleons marine. Vader Conscience ging na 1807 als burger in (het toen door de Fransen ingepalmde) Antwerpen zijn kennis van scheepvaart aanbieden. Hij bleef daar hangen in de armen van een Antwerpse met blauwe ogen en blonde krullen, Henri’s moeder.


Henri, opgevoed in het Antwerps, werd op zijn achttiende onderwijzer. Hij doceerde Frans en Nederlands in Borgerhout. Maar hij engageerde zich in oktober 1830 meteen voor de Belgische Revolutie, waarvan hij het chaotische nieuwe leger vijf jaar zou dienen als soldaat. Kort daarna ontlook zijn schrijverstalent in een vriendenkring van Antwerpse kunstenaars.


De motieven van Conscience voor het schrijven van zijn Leeuw waren divers: omdat historische romans in de literaire mode waren, omdat verhalen over de vrijheidsstrijd van ‘de Belgen’ in het verleden aangemoedigd werden door de overheid, omdat hijzelf een overtuigd Belgisch patriot was. Bovendien raakte hij, zoals het hoort bij kunstenaars en dus ook de meeste van zijn vrienden, bezield door het revolutionaire elan van 1830.

Zij wilden in democratisch opzicht verder gaan dan de grondwet van 1831 en dus ook het gewone volk toegang geven tot de macht. Een van de ideeën daartoe, dat in deze tijden van romantiek was uitgebroed, was het volk aan te spreken in zijn taal en niet alleen in het elitaire Frans. In de beroemde inleiding tot de eerste uitgave van De Leeuw liet Conscience zijn felle verontwaardiging over de discriminatie van de Vlaamse taal in het nieuwe België de vrije loop.

(Lees verder onder de cover.)

Rolf Falter, ‘1302 − Het jaar van de mythe’, Lannoo, 400 p., 29,99 euro. © Lannoo


De Antwerpse auteur deed voor zijn boek heel wat opzoekingswerk vooraf in de stadsbibliotheek. Hij trok door Oost- en West-Vlaanderen om ter plekke de plaatsen te bekijken die hij zou beschrijven, met
hulp van lokale historici. Hij hanteerde zelfs een pak voetnoten in de eerste uitgave. Maar hij maakte er evenmin een geheim van dat hij vooral een goed verhaal wilde brengen.

Dat is het dan ook geworden, met stevig geweld en veel bloed, een verzonnen liefdesgeschiedenis – heel kuis nog in die dagen, en zelfs dat was al te veel voor de clerus in het nabije Mechelen – en een heuse deus ex machina: Robrecht van Bethune in hoogsteigen persoon, die op het cruciale moment in een verguld harnas in het felle zonlicht aan de horizon van het slagveld van Kortrijk verschijnt, zich in de strijd stort en daar de beslissing afdwingt. Er kan ook geen twijfel bestaan over goeden en slechten: over het Fransche volk schreef Conscience dat ‘de opgeblazenheid het kenmerk hunner inborst is’, terwijl de Vlamingen enkel ‘met een heilig vuer vervuld zijn’.


We hebben in hoofdstuk 16 al verwezen naar Braveheart, de succesvolle Hollywood-verfilming van het leven van William Wallace, de leider van een Schotse opstand tegen Edward I uit 1297. Mel Gibson zorgde daarvoor in 1995, met stevige financiering trouwens van Amerikanen van Schotse afkomst. De onbewuste parallellen met wat Conscience deed in zijn Leeuw springen meteen in het oog.


Ook Gibson slingerde kwistig bloedende afgehakte ledematen en hoofden over het grote scherm. Hij dichtte Wallace, die hij zelf speelde, louter onbaatzuchtigheid en vrijheidsdrang toe, zag hem enkel verliezen als er verraad in het spel was. En de held kroop – naar de normen van de jaren 1990 vrij discreet – tussen de lakens met Isabella, jawel, la Louve de France, de dochter van Filips de Schone die spoedig koningin van Engeland zou worden. In de reële historische chronologie moet zij toen minder dan vijf jaar oud geweest zijn.


De nochtans heerlijke Française Sophie Marceau – vier jaar later een behoorlijk perverse Bond-girl tegenover Pierce Brosnan – wekte daarbij op de pellicule de indruk enigszins verbijsterd in die rol te zijn getuimeld.

Hoe dan ook: Conscience zou vandaag carrière kunnen maken als scenarist in Hollywood. En dus kreeg zijn Leeuw een impact die zelfs zijn stoutmoedigste dromen of angsten overtrof. Het bekendste voorbeeld is Ernest Claes, die in zijn succesroman De Witte uit 1920 een apart hoofdstuk besteedde aan het lezen van De Leeuw door het alter ego van zijn eigen jeugd. Mijn eigen leraar van het vierde studiejaar van de lagere school in Wilsele las ons Leeuw en Witte integraal voor, elke laatste twee lesuren van de week, toen nog op zaterdagvoormiddag tussen tien en twaalf. Ik beken dat ik gefascineerd heb zitten luisteren.

De Witte ontdekte het boek van Conscience in het kolenkot van de school tijdens een opsluiting als straf van de meester. Hij las het vijf dagen aan één stuk door in een korenveld. En hij raakte zo geënthousiasmeerd dat hij de Slag bij Kortrijk ging naspelen in een stormloop tegen een bundel stro (een schoof).


‘De Witte zag opeens tegen de doornenhaag van den hof, een tiental meters verder, een verlaten schoof stroo staan. Hij zette zich in postuur, hield de speer stevig onder zijn arm geklemd, en stormde er op los, roepend dat het over ’t hof klonk: “Vlaanderen den Leeuw! Wat walsch is valsch is, sla dood!”’

De charge bekwam hem slecht. Claes beschrijft hoe de vader van de Witte, die al enigszins sceptisch was over zijn zoon, nu dacht dat hij helemaal kierewiet was geworden.


Zo is De Leeuw vele decennia na Consciences dood de oermythe geworden van de flaminganten, inbegrepen diegenen die, helemaal in tegenstelling tot onze Antwerpse auteur, vanaf 1914 het verdwijnen van België nastreefden. Tot 1945 gebeurde dat niet zelden met subsidies van de Duitse overheid. Tegelijkertijd bleef 1302 ook de oermythe van de Belgische natievorming, mede dankzij de bijzonder fraaie en enthousiastebladzijden die Henri Pirenne daaraan besteedde, in het Frans, in zijn Histoire de Belgique.


Pirenne, uit Verviers afkomstig en hoogleraar in Gent, geldt als de schepper van een nationalistisch Belgisch geschiedenisbeeld in het begin van de twintigste eeuw, maar tegelijkertijd ook als de beste en meest inspirerende historicus die dit land ooit heeft voortgebracht. Hij was het die de stedelijke sociale dimensie achter de Vlaamse opstand van 1302 ging uitdiepen. Een tijdlang konden ook socialisten zo 11 juli cultiveren.

Het paradoxale effect van Pirennes verhaal in Franstalig België is dat men er vandaag meer eensgezind de Guldensporenslag als nationaal erfgoed koestert dan in het verdeelde Vlaanderen, dat er nochtans bij decreet zijn ‘nationale’ feestdag van heeft gemaakt.


De nationalistische bombarie van die tijd klinkt vandaag vooral oubollig. Maar je mag niet vergeten dat in de eerste helft van de twintigste eeuw de buren van het kleine en rijke België een grote gretigheid om binnen te vallen werd toegedicht, vaak door hun historici onderbouwd met argumenten uit het verleden. Die argumenten bestrijden met eigen versies was dus toen niet alleen politiek correct, maar leek ook levensnoodzakelijk en op zijn minst vaderlandse plicht. Die nationalistische sfeer ga je vandaag onvermijdelijk in Oekraïne terugvinden.


De aanhangers van het illusoire onafhankelijke Vlaanderen deden dat na, net als de schaarse Groot-Nederlanders, zij het dat beide enkel imperialisme aan de zuidergrens van België ontwaarden en een blinde vlek naar het oosten toe cultiveerden. We kunnen daar nu gelukkig mee lachen, al hebben we onze eigen taboes wat politieke correctheid betreft, zoals elk tijdsgewricht die heeft.


Het tweede, ongewilde effect van Consciences Leeuw was dat hij de staatkundige notie ‘Vlaanderen’ creëerde zoals we die vandaag gebruiken, dus van De Panne tot Kinrooi. Het verhaal van 1302 was tot 1830 hoofdzakelijk en sporadisch een identitaire mythe van het graafschap Vlaanderen, dat formeel tot 1794 was blijven bestaan (ook al was er in Gent geen titularis van de graventitel meer langsgekomen sinds Filips II in 1549). In augustus en september 1830, toen de Belgische revolutionairen nog zochten naar een nieuwe vlag ter vervanging van die van koning Willem, hingen ze in Gent aan het Gravensteen opnieuw de leeuwenvlag uit, zoals ze in Brussel de Brabantse kleuren gebruikten waaruit de Belgische vlag zou ontstaan.


De Antwerpenaar Conscience verspreidde met het succes van zijn Leeuw die symboliek naar alle Nederlandstalige provincies van het nieuwe België. Alleen wilde men de provincies waar Nederlands gesproken werd na 1830 niet meer ‘Nederlands’ noemen, uit afkeer voor de verdreven troepen en ambtenaren van koning Willem.


De terminologie van ‘Vlaemsche tael’ voor alle varianten van het Nederlands die in de Zuidelijke Nederlanden werden gebruikt, dateert al van Jan Frans Willems, voor 1830 dus. Maar doordat Conscience daar, vooral in zijn vlammende inleiding tegen de discriminatie van de ‘Vlaemsche tael’, vol voor ging en varianten als ‘Nederduytsch’ en ‘Nederlandsch’ negeerde, werden door het succes van zijn werken de termen ‘Vlaams’ en ‘Vlaanderen’ de geaccepteerde benamingen voor de Nederlandstalige provincies van het nieuwe België. Inclusief het kernland van het oude hertogdom Brabant rond Antwerpen en Brussel, en Belgisch Limburg ofte het oude graafschap Loon, dat ruim vier eeuwen lang deel had uitgemaakt van het onafhankelijke prinsbisdom Luik.

Rolf Falter, ‘1302 − Het jaar van de mythe’, Lannoo, 400 p., 29,99 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content