Waarom schrijf je, vroeg een literair festival haar. De Canadese schrijfster Miriam Toews zocht het antwoord bij de dood van haar vader en zus. En al bracht het haar geen troost, het leidde tot een van de mooiste boeken van 2025.
Het is een schijnbaar huiselijk tafereel. Ergens in Toronto zit Miriam Toews aan haar keukentafel naar me te zwaaien. Een dampkap, een tl-lamp, en in de linkerbovenhoek van mijn scherm nog een fletse kerstslinger. De vrolijke zestiger past op de kleinkinderen. ‘Mijn man (scenarist Erik Rutherford, nvdr) zit voor zijn werk in Los Angeles, samen met mijn dochter, dus ik ben de babysit van dienst. Ze kunnen zich wel een uurtje in stilte bezighouden, brand maar los.’
Gewoon een oma die tijdens de winterdagen op haar kleinkinderen past, zou je denken. Maar dat gemoedelijke geluk is niet vanzelfsprekend.
Miriam Toews heeft een bewogen leven achter de rug. Ze groeide op in een mennonietengemeenschap, een strikt religieuze afsplitsing van het lutheranisme die ze op haar achttiende de rug toekeerde. Niet gemakkelijk, zeker omdat haar vader Melvin Toews, leraar en oprichter van de lokale bibliotheek, een man van aanzien was in de kleine gemeenschap. Minder zichtbaar voor zijn geloofsbroeders was zijn levenslange worsteling met een bipolaire stoornis, een ziekte die hij maar niet onder controle kreeg. Op 13 mei 1993 gooide de gepensioneerde leraar zich moegestreden voor een trein. Miriam was toen vierendertig.
‘Het is een blijvende kwelling: waarom stappen geliefden uit het leven, uit jouw leven?’
Twaalf jaar later kreeg Toews een tweede klap te verwerken: ook haar zes jaar oudere zus Marjorie ontnam zich van het leven, op dezelfde dag als haar vader. ‘Misschien wilde mijn zus ons een rouwdag besparen’, zal Toews halverwege ons gesprek wrang opperen. ‘Misschien wilde ze haar vader zo de hand reiken. Hoe dan ook, ze zijn nu verenigd in de dood, en wij moeten verder met onze vragen en ons schuldgevoel. Het is een blijvende kwelling: waarom stappen geliefden uit het leven, uit jouw leven? Is er iets wat we hadden kunnen doen? Was hulp überhaupt mogelijk?’
In haar meest recente boek Het windmuseum – in het Engels verschenen als A Truce That Is Not Peace – probeert Toews haar rouw in woorden te gieten. Aanleiding is de vraag van een Mexicaans literair festival. Waarom schrijf je, willen de organisatoren weten, en Toews graaft in haar verleden, op zoek naar de eerste pennenstreek. Het resultaat is een knoopwerk van herinneringen, doorweven met verdriet en zwarte humor. Natuurlijk faalt Toews in haar opzet, de bron van haar schrijverschap blijft in het duister gehuld en ook haar dode geliefden krijgt ze met taal niet tot leven gewekt. Dood is waar de taal faalt en Het windmuseum is een prachtige mislukking. Knack Focus bekroonde Toews’ memoires dan ook met een eerste plek in de literaire top tien van 2025.
Bij wijze van opwarmertje vertel ik Toews over mijn recente interview met schrijver John Irving, de Amerikaanse titaan die al jaren in Canada woont, naar eigen zeggen in vrijwillige ballingschap. Zolang Donald Trump president is, weigert Irving nog een voet op Amerikaanse grond te zetten. Bij de aanvang van zijn tweede ambtstermijn noemde Trump Canada misprijzend de 51e staat, een aanhangsel dat dringend bij de VS gevoegd moest worden. Of Toews zich geen zorgen maakt, wil ik weten, met zo’n bullebak als buur.
‘Op mijn achttiende kwam al die hel en verdoemenis me de oren uit, ik weigerde me nog langer een eeuwige zondaar te voelen.’
‘Trump is een belachelijk figuur. Ik heb niet de indruk dat mijn landgenoten zijn gebral ernstig nemen. Waarschijnlijk was het een spelletje blufpoker, een opmaat voor zijn tarievenoorlog. Maar met zo’n gek weet je nooit. Kijk maar naar Venezuela. Hij blijft natuurlijk de opperbevelhebber van het machtigste leger ter wereld, ik denk niet dat onze mounties (de Canadese politie in bekende rode uniformen, nvdr) veel weerstand zouden bieden. Maar hoe loos ook, het dreigement werkt. Hij boezemt angst in, soms is met de vuist zwaaien efficiënter dan de klap. Trump is een kinderachtige pestkop, maar de wereld buigt wel naar zijn grillen.’
Uw voorvaders kwamen uit Oekraïne. Kijkt u naar de oorlog met net iets meer interesse dan uw landgenoten?
Miriam Toews: Mijn voorouders komen inderdaad uit Odessa, toen nog Russisch grondgebied. De mennonieten zijn gevlucht omdat de bolsjewieken de geloofsgemeenschap wantrouwden. Canada bood hen goedkope grond aan, dus zijn de stichters hier neergestreken. Maar ook hier worden de mennonieten scheef aanzien. Dat hebben we gemeen met de Joden, we zijn altijd klaar om te verhuizen. Toch zal ik je moeten ontgoochelen, in Canada ligt niemand wakker van de Russische invasie. Te ver van ons bed.

Hoe zag uw jeugd eruit? Strohoeden en huifkarren?
Toews: (lacht) Je verwart met de amish. De mennonieten schuwen het moderne leven en gaan kritisch om met technologie, maar ze leven niet in de middeleeuwen. Anderzijds, ik heb mijn eerste film pas op mijn zeventiende gezien, toen mijn moeder me meenam naar de stad om inkopen te doen. Pas dan mocht het, als we ver genoeg waren van onze medegelovigen en niemand bij de ouderen kon gaan klikken over onze zondige uitstap. Verder draait het geloof vooral om dienstbaarheid en studie: elke dag word je bestookt met Bijbelcitaten. Op mijn achttiende kwam al die hel en verdoemenis me de oren uit. Ik weigerde me nog langer een eeuwige zondaar te voelen. Ik ben uit het geloof gestapt en ben gaan studeren. Dat was geen heldendaad, mijn zes jaar oudere zus was me voorgegaan en heeft me ondersteund. Dankzij haar ben ik film en Engelse literatuur gaan studeren.
Tot ongenoegen van uw vader, hoewel hij ook een geleerd man was, een intellectueel buitenbeentje.
Toews: Hij en mijn moeder waren de enige hoogopgeleiden in de gemeenschap. Hij publiceerde een lesboek en was een veellezer. Geen romans natuurlijk, dat was te frivool, maar hij moedigde me wel aan om te lezen en te schrijven. Zolang het maar achter gesloten deuren gebeurde. Pronken met kennis was ongehoord.
In wezen leidde hij een dubbelleven. Als iemand met een bipolaire stoornis was hij gebaat bij de orde van een religieuze gemeenschap en het regelmatige lerarenbestaan. Maar tegelijk had hij een enorme vrijheidsdrang. De weinige keren dat we op vakantie gingen, zag ik een andere vader, een blije man die met volle teugen van het avontuur genoot, die misschien zelfs gelukkig was. Toen hij met pensioen ging, had ik gehoopt dat hij zou losbreken, maar het wegvallen van de structuur gaf vooral zijn ziekte ruim baan.
‘Ik heb in een zeer donkere periode ook aan een rivier gestaan. Raar gezegd, maar het vergt veel moed om de laatste sprong te wagen.’
U hebt zijn zelfdoding niet zien aankomen?
Toews: Totaal niet. Hij werd op zijn zeventiende gediagnosticeerd, dus je zou denken dat hij ermee leerde leven. Makkelijk was het niet, ik heb hem gezien in zijn manische én zijn depressieve buien, dat is geen pretje voor een kind. Dus hoe moet het voor hem geweest zijn? (zwijgt even)
Bij mijn zus heb ik het wel zien aankomen. Zij was al jaren depressief en had al een poging ondernomen. Bij haar heb ik er iets meer vrede mee: voor haar was de dood een verlossing.
Bipolaire stoornissen kunnen erfelijk zijn. Hebt u nooit getwijfeld om zelf een gezin te stichten?
Toews: Daar wilde ik niet bij stilstaan. Er zijn onderzoeken die een correlatie aantonen, maar ik wilde me niet laten beperken door mogelijke erfelijkheidsfactoren. Daarnaast zijn er ook genetici die onderzoek doen naar een mogelijk zelfmoordgen: zijn er biologische factoren die suïcide bevorderen? Vooralsnog is er geen wetenschappelijke eensgezindheid. Dit gezegd zijnde, ik was wel extra waakzaam toen mijn kinderen opgroeiden. Maar als ik hen mag geloven, zijn ze uitgegroeid tot gelukkige, stabiele mensen.

Ook u bleef niet gespaard. In Het windmuseum vertelt u openlijk over uw suïcidale gedachten.
Toews: Ik heb inderdaad aan een rivier gestaan. Mijn gsm had ik al in het kolkende water gegooid. Ik zat toen in een zeer donkere periode. Raar gezegd, maar het vergt veel moed om de laatste sprong te wagen. Uiteindelijk ben ik van de oever weggestapt. Daarna ben ik in therapie gegaan. Dat is de enige raad die ik mensen kan geven. Als je de duisternis niet meester kunt, ga met iemand praten. Therapie heeft me gered.
En niet de literatuur?
Toews: (lacht schamper) Je weet zelf toch ook dat literatuur niets oplost. Je brengt je verdriet onder woorden, maar taal brengt zelden troost. Toch niet voor de schrijver. Wat ik wel gemerkt heb, is dat lezers ermee geholpen worden. Blijkbaar druk ik uit wat zij voelen. De nabestaanden van zelfmoordenaars kampen vaak met schuldgevoelens die bij een natuurlijk overlijden veel minder voorkomen. Dat geeft hun verdriet een eenzaam randje: bij wie kun je terecht? Dat pijnlijke isolement heb ik ook in Het windmuseum verwerkt.
‘Literatuur lost niet op. Je brengt je verdriet onder woorden, maar taal brengt zelden troost. Toch niet voor de schrijver.’
Literatuur is geen elixir, althans niet voor de auteur. Vaak zelfs integendeel. Als ik u even mag citeren: Literatuur kent geen mededogen, literatuur is oorlog.
Toews: Die zin behoeft enige context. Ik ben professor aan de universiteit van Toronto en een van mijn studenten tackelde me over Wat ze zeiden, het boek dat ik over mijn vader heb geschreven. De student vond dat ik me schuldig maakte aan culturele toe-eigening: het was ongepast dat ik me verplaatst had in een zelfmoordenaar. Mijn antwoord lag voor de hand: er zijn weinig zelfmoordenaars die na hun dood nog memoires publiceren. Literatuur is niet voor doetjes. Elk goed boek is een strijd, een strijd tegen onze demonen, ons verdriet, tegen het onvermogen van de taal, tegen het onrecht in de wereld. Schrijvers leven in de loopgraven.
Tegelijk merk ik dat ik met de jaren milder ben geworden. Op dit moment zorg ik voor mijn 91-jarige moeder en hoewel ik een rabiate atheïst ben, begeleid ik haar nog altijd naar de mennonitische kerkdiensten. En als ik memoires publiceer, laat ik het manuscript altijd nalezen door vrienden en familie. Het is niet de bedoeling dat ik mijn geliefden nodeloos pijnig, mijn familie heeft al genoeg kwetsuren opgelopen.
In uw boek droomt u over een windmuseum, een plek waar je alle types wind kunt ervaren. Hoe kwam u op dat idee?
Toews: Vroeger wilde ik als kind een regenmuseum oprichten. Dat leek me praktisch haalbaar, mits de juiste douchekoppen en regenmachines. Elke bezoeker zou dan een regenjas en verse handdoeken krijgen. Een windmuseum is een ander verhaal: hoe prop je een cycloon in een gebouw? Ik dacht dat het onmogelijk was, maar sinds ik mijn boek gepubliceerd heb, ben ik al door een aantal curatoren gecontacteerd om het idee uit te werken. Ik vrees dat ze snel op de grenzen van de werkelijkheid zullen botsen.
Het is een beeld dat ik poëtisch uitgepuurd heb. Natuurlijk staat het windmuseum symbool voor het stormachtige leven van mijn zus. Tot aan haar laatste adem waaide haar geest alle richtingen uit. Maar tegelijk is de wind ongrijpbaar – probeer maar eens een briesje te vangen. Net zo faalt de taal in mijn memoires. Je tast in het ijle.
‘Het is niet de bedoeling dat ik mijn geliefden nodeloos pijnig met mijn boeken. Mijn familie heeft al genoeg kwetsuren opgelopen.’
Falen is een rode draad in Het windmuseum. Zo probeerde u via brieven uw zus te redden.
Toews: Hoe naïef kun je zijn? Toen ik in Europa rondreisde, eiste mijn zus dat ik haar op de hoogte hield van mijn avonturen. Bijna dwangmatig schreef ik haar brieven, in de hoop dat de correspondentie haar depressies zou verlichten, haar in leven zou houden – wacht nog met de dood tot de volgende ansichtkaart. (Zwijgt even)
Het heeft niet mogen baten. Het was een dwaas pact. Zoals ik al zei: literatuur biedt geen redding. Mijn zus was een verwoed lezer. Haar partner bleef haar voeden met boeken, maar toen hij op een keer naar de bibliotheek ging om een nieuwe voorraad, zag ze haar kans schoon. Terwijl hij voor de boekenkasten stond, heeft ze zich van het leven beroofd. Intussen is het meer dan vijftien jaar geleden en is een groot deel van het verwerkingsproces achter de rug, maar de rouw eindigt natuurlijk nooit. Het wordt zachter, maar onder de korst loert altijd de wonde.
Wat mag ik u nog wensen voor 2026?
Toews: Tijd. Ik droom er al een tijdje van om een oude mobilhome te kopen en rond te reizen. Door Canada, door de VS als we daar nog binnen mogen. Maar nu moet ik voor mijn moeder zorgen. Tijd in dit gruwelijk korte leven, dat zou een mooi cadeau zijn.
Miriam Toews, Het windmuseum, Cossee, 224 blz., 22,99 euro.
Denkt u aan zelfdoding en hebt u behoefte aan een gesprek, dan kunt u terecht bij de Zelfmoordlijn op het gratis nummer 1813, of via zelfmoordlijn1813.be.
Miriam Toews
21 mei 1964: Geboren in Steinbach, een overwegend mennonitische stad in Canada.
1982: Studeert journalistiek en film aan de universiteit van Manitoba.
Debuteert in 1996 met Summer of my Amazing Luck.
In 2022 verschijnt de film Women Talking, gebaseerd op Toews’ gelijknamige roman. Francis McDormand en Rooney Mara spelen de hoofdrollen.
In 2025 wordt Toews geridderd als Officer in The Order of Canada