‘Als Stan Lauryssens niet uitkijkt belandt hij in het museum van verkalkte goden’

Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

Lamentatio praecox. De leeftijd begint Lauryssens toch parten te spelen. De schrijfstijl wordt stroever, de kunstgrepen doorzichtiger, de toon cynischer en uitzichtlozer. Het Dode Meisje dreigt een epitaaf te worden voor de meest tomeloze van onze thrillerschrijvers.

Stan Lauryssens, Het Dode Meisje
Stan Lauryssens, Het Dode Meisje

In flarden heeft Lauryssens het nog. Ik hou van kogels die door “de luxaflex van de ribben” gieren. Van het boksersrefreintje “oep zijn bakkes”. Van bloed als “Luikse siroop”. Fijnzinnige details als “het krokodilletje heeft hij van de polo geknipt, het schraapte tegen zijn linkertepel”. Het goddelijke is nog niet weg uit Lauryssens baaierd. Maar het beverig menselijke haalt stilaan de overhand. Achilleus op zijn retour. Lauryssens begint zich meer en meer te verschuilen achter het rondstrooien van opzoekingswerk, van kennis uit wikipedia. Jef Geeraerts in zijn nadagen. Bob Mendes in zijn pensioen. Als Lauryssens niet uitkijkt belandt ook hij in het museum van verkalkte goden, naast Raes, Ruyslinck, Berkhof, Lampo.

En dat zou jammer zijn, als de gimmicks (versneden tekst, herhaling, pseudo aanplakbiljetten, citaten uit vorige omschrijvingen, psychische kortsluitingen) de Schwung van de natuurlijke boosheid, gruwel, grand guignol en onsteplbare gedrevenheid verdringen. Lauryssens dreigt zijn punch kwijt te raken. Zij grinta sterft af. Zijn obsessieve vechtlust. Waar Lauryssens tot voor kort één hyperbool was, één sympatieke overdrijving, begint hij nu op krukken te lopen. Een gepistoneerde Pistorius. Met pedante stijlfouten als toetje. Natuurlijk is de Schelde een stroom, géén rivier – want ze mondt uit in zee. En de eeuwige Vlaamsismen, “verhelpen aan”, “graffiti is”, “de vraag stelt zich” en tutti quanti. Maar dat is onbetekenend als je ziet hoe amechtig het verhaal verloopt. Ik had soms het akelige gevoel Christian De Coninck te lezen. Teveel zelfoppeppen, teveel zelfverdediging. Uitleggerij, zoals overbodige vertalingen, vooral uit het Frans. Teveel somberte ook. Net als bij zijn hoofdfiguren. Commissaris-op-rust Sam die een (letterlijk en figuurlijk) kankerende collega Eddy Thielemans node ter hulp komt en dus zijn lief kwijtraakt. En Thielemans zijn leven. Zoals er wel meer agenten de roeiboot over de Styx nemen, als het tot een afrekening komt binnen het korps. Met een duister verleden van overspel en rode-licht-faveurkens op de achtergrond, en een dood heroïnehoertje dat ieders dochter kan zijn.

Maar zelfs daar treedt verstilling op bij Lauryssens. De kogelgaten zijn herhaaldelijk “mooi rond”, waaruit “een geiser van bloed” gulpt. “Plaats van de misdaad – plaats delict of locus delicti in het Latijn – zijn de maïsvelden” (5-6). Hoe dat te combineren valt met de reconstruktie op het einde is mij een raadsel. “Wel, er was gewoon geen bloed. (…) het slachtoffer werd elders vermoord en is na haar dood getransporteerd naar het maïsveld” (224). Ik mis de knalharde, meeslepende goorheid van beestachtige moorden, zoals ik die kon lezen in Rode Rozen of Doder dan Dood. Het rauwe, standrechtelijke afmaken van de moordenaar door een inspecteur die niks te verliezen heeft behalve zijn leven dat toch al wegrot door kanker haalt nooit meer het niveau van de bloederige schietpartijen bij de roof in de Nationale Bank. Die bijna brave beschrijving van een executie als de man “valt met een smak op de vloer in een plas van zijn eigen bloed (…) en sleept zich als een lappenpop naar de verste hoek van de verhoorkamer, tong uit de mond, met evenveel gaten in zijn lichaam als een ouwerwets vergiet” tart alle dynamiek. Ik zie een man met veertien van dichtbij afgevuurde kogels in zijn lijf, een doorboorde long, en gebroken ribben niet direkt naar een hoekje kruipen. Nee, Het Dode Meisje vertoont duidelijke symptomen van uitputting en slordigheid. Ik wil het geen vroegtijdige vergrijzing noemen, of afstervende verbeelding. Het lijkt me eerder een boekje op traditionele bestelling te zijn, eentje uit de verwisselbare reeks, zonder schofterigheid en jeunende uitdaging uit het toetsenbord gesleept. Niet langer geramd. Misschien speelt bij Lauryssens ook de – zelf gezochte – dwang van de seriële afelevering, en wordt het tijd dat hij opnieuw verkast. Niet van het Antwerpen, dat in zijn aderen stroomt en dus geen frikkerige uitleg behoeft, naar het verlepte Brussel, dat was duidelijk een miskleun. Maar misschien beter, zoals Bavo Dhooge en Guido Eekhaut, naar een compleet andere habitat, voor mijn part El Hierro of de Caraïben. Waar nauwgezetheid van beschreven politiemetodes en -omgeving minder van tel is. En het genot van wreedheid opnieuw de bovenhand neemt. Zoals zijn ongeremde barbaarsheid jarenlang de blos op burgerlijke wangetjes joeg. Zoals zijn grote leermeester Dalì zichzelf alleen in de spiegel au sérieux nam, maar nooit voor de camera. Zoals wuft vertier nog echt wuft kon zijn als er geen oorbellen en jaden hangers bij te pas kwamen, maar flipperende borsten en juichende zonde.

Stan Lauryssens heeft zichzelf wat in de voet geschoten met dit minder dan middelmatig thrillertje (dat overigens weinig aan de verbeelding overlaat, de dader is vrij vroeg en vrij makkelijk te ontdekken). Hij heeft recht op een korte verpozing, op een minder moment. Maar omschrijf dit boekje niet alsof “je amper tijd krijgt om te ademen”. Eerder amper tijd om een langgerekte geeuw te onderdrukken. En ik weet het, het zal Lauryssens adrenaline niet temperen, met hetzelfde onbevangen enthousiasme zal hij zijn nieuwste product de hemel blijven inprijzen – als het al niet zal verfilmd worden ! Dat is ook de warme kant van de schrijver. Hij loopt als een gedrongen olifant door het genre en schurkt zich zelden tegen een onwillige boom van kritiek. Die gepantserde huid beschermt hem ook tegen echte inzinkingen. Daarom geloof ik dat de kroon van de thrillerkoning niet ontbloot is. Alleen zijn hoofd. Om het zweet af te vegen. En straks opnieuw uit te pakken met een verwoestende hara-kiri. Van zijn personages. Liefst.

Lukas De Vos

Stan Lauryssens, Het Dode Meisje. Antwerpen, Manteau 2014, 265 blz

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content