Professor openbare financiën Frank Naert (UGent) staat stil bij de vraag wat de meest zinvolle manier is om vaccins te ontwikkelen.
De discussie over het opheffen van het patentrecht op coronavaccins blijft voortduren. Nadat gewezen Open VLD-voorzitter Gwendolyn Rutten de knuppel in het hoenderhok had gegooid kwam er al snel reactie vanuit N-VA-hoek met het verwijt dat Ruttens standpunt een verloochening van de liberale leer en de negatie van het vrije ondernemerschap betekende. Ook op het internationale vlak begint er iets te bewegen met het Europees Burgerinitiatief No Profit on Pandemic dat reeds 1 miljoen handtekeningen kon verzamelen.
Als econoom verbaas ik me soms over de manier waarop deze politieke discussie wordt gevoerd. Het debat over patenten op en overheidssteun voor vaccinonderzoek komt nochtans niet uit de lucht gevallen. In de huidige coronacrisis worden we niet voor het eerst geconfronteerd met de vraag hoe een falen van de markt best wordt gecorrigeerd. Vaccinonderzoek en farmaceutisch onderzoek in het algemeen zijn immers echte publieke goederen. Ze bezitten de twee eigenschappen die een goed publiek maken, met name dat ze niet-rivaal en niet-uitsluitbaar zijn. Niet-rivaal, omdat het gebruik van de onderzoeksresultaten, voordat de overheid tussenkomt, door één actor (een farmabedrijf bijvoorbeeld) het gebruik door andere actoren niet hindert.
Coronavaccins ontwikkelen: gebruiken we publiek of privaat geld?
Dit valt te vergelijken met de openbare weg. Zolang er geen files zijn hindert een extra gebruiker de andere gebruikers niet. Nog essentiëler is de niet-uitsluitbaarheid van het vaccinonderzoek. Eens die resultaten gepubliceerd zijn in vaktijdschriften is het, zonder overheidsbescherming via patentrecht, niet moeilijk voor een zogenaamde vrijbuiter om die resultaten te dupliceren en met vaccins op de markt te komen zonder de kosten voor een onzekere ontwikkelingsfase te moeten doorlopen. Dit risico van vrijbuitersgedrag leidt tot grote terughoudendheid om, zonder overheidsbescherming, onderzoek te doen. Daardoor zouden er quasi geen vaccins op de markt komen en zou de vrije markt dus falen. Als de markt faalt moet de overheid klaar staan.
In het geval van een publiek goed zoals vaccins zijn er twee mogelijkheden. Het eerste type overheidsinterventie is het patentsysteem dat een publiek goed tijdelijk privatiseert en er intellectuele eigendomsrechten op installeert. Dit komt neer op tijdelijke monopolievorming en blokkering van de vrije markt. De framing van de discussie die door Rutten op gang is gebracht lijkt dan erg merkwaardig. Het opgeven van het patentsysteem op vaccins vernietigt immers het tijdelijke monopolie en betekent een terugkeer naar de volledig vrije markt van voordien. Sommige reacties doen haar evenwel in de ban door te stellen dat ze de vrije markt en het vrij ondernemerschap en hun zegeningen juist ondermijnt. Quod non dus, er is zonder overheid geen vrije markt.
De tweede soort interventie is dat de overheid het onderzoek zelf financieel ondersteunt. Via allerlei kanalen op allerlei overheidsniveaus stromen subsidies naar fundamenteel en toegepast onderzoek. Ook voor de ontwikkeling van coronavaccins is dit duidelijk gebeurd. Bedragen tot 12 miljard dollar doen de ronde.
De overheden passen dus beide types interventie toe en de huidige discussie gaat eigenlijk over de effectiviteit en de efficiëntie van dergelijk beleid.
De vraag die dan moet gesteld worden is of deze twee instrumenten op de gepaste manier tegen vrijbuitersgedrag beschermen of niet. Bij patenten is de vraag of de periode van bescherming, doorgaans 20 jaar, het juiste bedrag aan monopoliewinsten voor de patentbezitter oplevert om de ontwikkelingskost terug te betalen. Een exacte match zal uitzonderlijk zijn. Ofwel is de tijd te kort en scheurt het farmabedrijf zijn broek, ofwel is de beschermingsperiode te lang en wint het bedrijf de jackpot. Er moet daarnaast ook rekening mee gehouden worden dat meerdere nieuwe geneesmiddelen tegelijkertijd in de pijplijn zitten, waarvan er een aantal ongetwijfeld op een sisser zullen uitlopen en waarvoor de gemaakte kosten dus moeten afgeschreven worden. Het wedervaren van Galápagos dat onlangs een aantal onderzoeken moest stopzetten omdat niet het verhoopte resultaat werd bereikt, illustreert dit perfect. Dat maakt dat een succesvol geneesmiddel ook de kosten moet compenseren van de mislukkingen.
Nog gecompliceerder wordt het als overheden met hun tweede instrument op de proppen komen en zelf de onderzoekskosten of een gedeelte ervan dragen, zoals het geval is bij de coronavaccins. De publieke middelen dienen dan net zo goed om de omvangrijke ontwikkelingskosten te financieren. Deze methode heeft dus ongeveer hetzelfde effect als een patent, met dat verschil dat het hier de belastingbetaler is die de kost draagt in plaats van de gebruiker van de vaccins die door het patent een hogere prijs moet betalen.
In de mate dat overheden via de publieke middelen van de ziekteverzekering tussenkomen in de vaccinatiekosten is het verschil nog miniemer. Ook hier is het niet duidelijk of de overheidssubsidiëring te gering, juist genoeg of te hoog is in vergelijking met de reëel gemaakte ontwikkelingskosten en stelt zich hetzelfde probleem als bij de duur van het patent.
De dubbele verdedigingswal tegen vrijbuitersgedrag zorgt dus voor een verdubbeling van de onzekerheid. Het is moeilijk te achterhalen of overheden aan overshooting dan wel undershooting doen. Was die 12 miljard, in combinatie met de patentbescherming teveel of te weinig? Voor een antwoord daarop is het wellicht te vroeg. In het licht van dit inzicht ligt het dus niet voor de hand om zo maar voor een, al dan niet tijdelijke, opheffing van de patentbescherming of, waarom niet, voor een verkorting van de beschermingsduur, te pleiten, hoe goed dergelijk pleidooi vandaag ook klinkt. De farma-industrie heeft immers niet het meest sympathieke imago. Denk aan misbruik van patenten (zoals bij de zaak van baby Pia) en een structurele neiging tot concurrentieverstorende afspraken die wereldwijd tot veroordelingen door mededingingsautoriteiten hebben geleid.
Hoopgevend kan zijn dat AstraZeneca heeft aangegeven zijn vaccin wereldwijd tegen kostprijs te willen verkopen en dus de monopoliewinst te laten vallen. Wat pleit tegen het voorstel van Rutten? Het is nooit goed beleid om de regels halverwege de wedstrijd, nadat de ontwikkelingskosten zijn gemaakt, te veranderen. En ten slotte lijkt het opheffen van patenten ook weinig impact te hebben op de snelheid waarmee de vaccins kunnen aangemaakt worden.
Frank Naert is emeritus professor openbare financiën aan de UGent.