‘Op goede jeugdliteratuur staat geen leeftijd: geef ook literatuur die zich op jonge lezer richt een plaats in de canon’

Voor de Universiteit Van Vlaanderen legt Vanessa Joosen uit waarom elke volwassene ook jeugdboeken zou moeten lezen. Hier legt ze uit waarom we in het debat over de literaire canon de jeugdliteratuur niet uit het oog mogen verliezen.

Er is deze zomer veel gedebatteerd over de literaire canon, en dan vooral over de vraag of Jef Geeraerts daar een plaats verdient. Lezers van jeugdliteratuur werden echter met een gemis van een andere orde geconfronteerd: in haar reglement weert de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren alle literatuur die zich tot jonge lezers richt. Daarmee doet ze niet alleen de literaire waarde van jeugdboeken tekort, maar mist ze de kans om aansluiting te vinden bij een doelgroep waar ze expliciet op mikt: jongeren in het middelbaar onderwijs. Bovendien is het een misvatting dat boeken die gericht zijn aan kinderen en jongeren niet geschikt zouden zijn voor volwassenen. In tegendeel, op goede jeugdliteratuur staat geen leeftijd, en sommige titels voor kinderen bevatten betekenislagen en grapjes die zelfs eerder voor volwassenen dan voor kinderen bedoeld lijken.

Op goede jeugdliteratuur staat geen leeftijd: geef ook literatuur die zich op jonge lezer richt een plaats in de canon.

Graag doe ik dan ook een paar voorstellen om de KANTL op andere gedachten te brengen, en omdat de Academie ook het debat over de canon wil stimuleren, geef ik er een paar interessante dilemma’s bij.

Nemen we “het oudste jeugdboek” als criterium, dan is Kleine gedigten voor kinderen een goede kandidaat. Hieronymus van Alphen schreef in 1778 de eerste bestseller voor de jeugd, die meteen veelvuldig geïmiteerd en later geparodieerd werd. “Jantje zag eens pruimen hangen” vond zijn weg naar menig klaslokaal, tot ver in de twintigste eeuw. Van Alphen schreef poëzie volgens de pedagogie van John Locke, als “spelend leren,” al benadrukt hij vooral het leren. “Zou ik mijn tijd besteden / Aan duizend nietigheden?” vraagt het kind, om dan de volwassenen naar de mond te praten: “Mijn lessen wil ik leeren, / Mijn meesters zal ik eeren.” De bundel is een tijdsdocument dat een levendige inkijk geeft in de manier waarop achttiende-eeuwse volwassenen hun kinderen wilden zien opgroeien. Bovendien komt een breed gamma van gevoelens uit het kinderleven aan bod. Het verdriet van de kleine Willem, die om zijn overleden zusje treurt, snijdt nog steeds diep. “Voor mij ook / is ’t gevaar van sterven groot,” bedenkt hij zich, “Gistren liep zij met mij speelen / gistren nog! en nu – reeds dood!” (Wie het boek wil ontdekken, kan het gratis vinden op de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren of DBNL.)

Kijken we naar internationale waardering, dan mag Anne Frank niet in de canon ontbreken. Zij is nochtans dubbel uitgesloten, want ook dagboeken komen niet aanmerking voor de KANTL. Het onderscheid tussen dagboeken en literair proza is echter vaak moeilijk te trekken. Frank was al bezig aan een literaire herwerking van haar schriften toen ze opgepakt werd. Haar internationale faam – met meer dan 70 vertalingen – heeft ze niet alleen aan haar tragische lot te danken, maar ook aan haar scherpe observatiezin en frisse stijl. Ze inspireerde bovendien talloze later auteurs: kinderen, zoals de Bosnische Zlata Filipovi?, maar ook volwassenen, zoals Aidan Chambers en John Green. Overigens heeft Frank wel een plaats gekregen in de Nederlandse canon voor het onderwijs. Daarbij ligt de nadruk echter op de historische waarde van haar dagboek, eerder dan op de literaire kwaliteiten.

Anne Frank spreekt kinderen, jongeren en volwassenen aan. Toch moest ze de duimen leggen voor Thea Beckman toen lezers van de Volkskrant het “Mooiste kinderboek aller tijden” verkozen. De vraag is hoeveel van die lezers Kruistocht in Spijkerbroek recent nog hadden gelezen. Of gaf nostalgie de doorslag? Als volwassenen goede herinneringen overhouden aan kinderboeken, dan willen ze de literaire mankementen graag door de vingers zien. Kruistocht in spijkerbroek kon veel jonge lezers bekoren met de combinatie van geschiedenis, avontuur en sensatie, maar doorstaat moeilijk de kritische toets. Recensenten hekelden de rommelige stijl, clichématige personages, historische ongeloofwaardigheden en het opgestoken vingertje.

Die kritiek werpt de vraag op wie de plaats van jeugdliteratuur in de canon mee mag bepalen: jonge lezers of volwassen deskundigen? Die laatsten geven de voorkeur aan auteurs als Paul Biegel, die met Het sleutelkruid, De tuinen van Dorr en Het nachtverhaal tijdloze sprookjes schreef. Zijn bij Beckman stijl en diepgang ondergeschikt aan de plot, dan wordt Biegel net geroemd voor zijn zorgvuldig gestileerde, filosofische jeugdboeken met een sterke symboliek.

Kijken we naar Vlaanderen, dan komt Henri Van Daele met zijn Pitjemoer in het vizier. Daar fileert een jongen via een verhaal over zijn opa zijn hele omgeving. Dit zijn boeken die bij specialisten op de hoogste plank liggen en het verdienen om opnieuw een breder publiek te bereiken. Een plaats in de canon kan daarbij helpen. Alleen al de korte beschikbaarheid van kwaliteitsvolle jeugdboeken is een probleem. Veel werk van Paul Biegel is gelukkig recent nog herdrukt, maar boeken als die van Henri Van Daele zijn al te snel uit roulatie verdwenen.

Soms zijn kinderen en volwassenen het in hun voorliefde voor boeken eens. Nostalgie en literaire kwaliteit hoeven elkaar evenmin uit te sluiten. Annie M.G. Schmidt wordt niet voor niets “de koningin van de jeugdliteratuur” genoemd. Ze werd gelauwerd met de Hans Christian Andersen Medal, de officieuze Nobelprijs van de jeugdliteratuur, en haar boeken boeien al generaties lang lezers van alle leeftijden. Welke titel verdient dan die plaats in de canon? Met Pluk, Minoes en Otje creëerde ze personages die in het collectief geheugen gegrift staan. De kortverhalen over Jip en Janneke blijven in al hun eenvoud geestig, ook al oogstten de burgerlijke rollenpatronen die ze etaleren wat kritiek. Het was echter vooral met haar gedichten dat Schmidt een nieuwe wind door de naoorlogse jeugdliteratuur liet waaien. In Het fluitketeltje en Dit is de spin Sebastiaan is niet alleen haar fantasie opmerkelijk, maar ook de durf om kinderen aan te spreken zonder te moraliseren. (De twee dichtbundels zijn eveneens gratis beschikbaar via de DBNL.)

Schmidt dankt haar succes niet alleen aan haar talige creativiteit, maar ook aan de samenwerking met illustratoren als Wim Bijmoer en Fiep Westendorp. Ook dat is eigen aan kinderboeken: het samenspel tussen tekst en beeld biedt een unieke leeservaring. Volgens die redenering horen ook vernieuwende schrijvers-illustratoren als Max Velthuijs, bekend van Kikker, of Dick Bruna, de illustrator van Nijntje, thuis in de canon.

De KANTL geeft lezers de kans om zelf een voorstel voor een titel in te dienen. Het zou echter absurd zijn om een veld dat zo rijk en divers is als de jeugdliteratuur tot één boek te reduceren. Hoog tijd dus om het reglement te herzien en kinderboeken een volwaardige plaats in de canon en in het debat te geven.

Meer oude kinderboeken kan je (her)ontdekken op de site “Onze Kinderboeken” van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren.

Partner Content