Vrienden Mia Doornaert en Frans Van Daele: ‘Ik was in de wolken toen Frans me vroeg’

Mia Doornaert: ‘Ik ben op een leeftijd gekomen dat ik het venijn kan negeren. Wie doet me wat?’ © Carmen De Vos

Ze werkten in 2009 kort samen op het kabinet van buitenlandminister Yves Leterme, maar kennen elkaar al sinds 1984: columniste Mia Doornaert en topdiplomaat Frans Van Daele. Beiden zijn ze van adel, maar de ene is wat voorzichtiger met woorden dan de andere.

‘Wil je Corona?’

Op het eerste gehoor is het een wat vreemde vraag van gastvrouw Mia Doornaert (78) aan Frans Van Daele (76). Maar de columniste blijkt te verwijzen naar haar lievelingsbier dat ze, in blik, in de koelkast heeft staan. Topdiplomaat Van Daele schenkt even later het Mexicaanse gerstenat als een volleerd barman in een glas.

Op dat moment hebben de twee vrienden er al een geanimeerd gesprek van een half uur op zitten: over het ‘vredesdividend’ dat we opgesoupeerd hebben, en over de dringende behoefte aan een daadkrachtige Europese defensie, maar ook dat het onzin is om over een ‘Europees leger’ te spreken. Tussendoor vernemen we dat Doornaert fan is van Ben Crabbé en dus al eens graag naar Blokken kijkt.

Wanneer de Corona even voor een pauze zorgt, grijpen we de kans om onze eerste vraag te stellen.

Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?

Frans Van Daele: Dat was toen ik woordvoerder van minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans (CVP) werd, in 1984. Mia werkte toen als journaliste voor De Standaard, en in die hoedanigheid hebben we elkaar voor het eerst ontmoet. Twee jaar later ben ik in Rome gaan werken, en nog enkele jaren later kwam ik bij de Verenigde Naties terecht. Maar we zijn altijd contact blijven houden. Uit die professionele ontmoetingen is een vriendschap gegroeid. Wat ik me vooral herinner van onze eerste ontmoetingen is Mia’s hulpvaardigheid.

Mia Doornaert: Frans had er toen al een indrukwekkende carrière op zitten, maar woordvoerder zijn is een heel aparte taak. Ik vond het toen mijn plicht als ervaren verslaggever maar ook als voorzitster van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België om hem mee wegwijs te maken in die voor hem nieuwe wereld. Hij bleek weinig coaching nodig te hebben, en werd al snel een van de beste woordvoerders die ik op Buitenlandse Zaken heb gekend.

Maar in die tijd werd men op Buitenlandse Zaken en ook op Defensie zomaar in die taak gegooid. Ik herinner me een woordvoerder van Defensie die, toen hij benoemd werd, vroeg of hij daarvoor tenminste een opleiding kon krijgen. Antwoord: ‘Een full kolonel heeft geen opleiding meer nodig.’ Een van zijn eerste briefings voor de pers ging over de komende Nuclear Planning Group van de NAVO. Dat is de bijeenkomst waarop de ministers van Defensie van het bondgenootschap alles bespreken wat met nucleaire bewapening te maken heeft. Die kolonel deed dat zeer secuur, en begon ook de agenda voor te lezen. Nu wist ik uit ervaring dat die agenda geheim was. Ik heb hem dat dan discreet gezegd. Ben ik dan een stielbederver?

Vriendschappelijk tableau met Mia Doornaert en Frans Van Daele © Carmen De Vos

Die agenda had op zich geen nieuwswaarde, de grote vragen van de dag waren bekend. Het enig resultaat zou geweest zijn dat de kolonel een pandoering zou krijgen, wat mij hoegenaamd geen genoegen zou hebben verschaft, en dat de persdienst helemaal zou dichtklappen. Het belang van de journalisten was veel meer gediend met een correcte relatie met de woordvoerder. We spreken hier over heel andere tijden. Ministers praten nu rechtstreeks met journalisten op hun mobiele telefoons. Maar journalisten waren toen veel meer aangewezen op de woordvoerders als primaire bron van informatie. Een relatie van vertrouwen was in beider belang.

Van Daele: Als journalist en als woordvoerder kun je een soort symbiose hebben. In beide beroepen draait het uiteindelijk om verwoordingen. Daarom ook dat er ook zo veel filologen in de diplomatie en de journalistiek zitten.

Thuis bij Mia Doornaert: ‘Ineens had ik bij alles hulp nodig’

U bent romanist, mevrouw Doornaert is classica. Wat weinigen weten is dat u, mevrouw Doornaert, al op uw zestiende aan uw universitaire studie begon.

Doornaert: Wel, ik leerde heel makkelijk, en heb terwijl ik nog in de kleuterschool zat spelenderwijs leren lezen met mijn broer die zijn eerste studiejaar deed. Na twee weken in mijn eerste jaar sprak de zuster mijn ouders aan: ‘Meneer en mevrouw Doornaert, Mia zit zich te vervelen, ze kent alles al. Zou ze niet beter meteen naar het tweede gaan?’ Mijn ouders waren tegen, want ik was sowieso al de jongste van de klas, omdat ik op 31 december geboren ben, en pas op de laatste dag van dat jaar zes zou worden. Maar twee weken later kwam de zuster opnieuw zeggen dat ik mijn tijd verloor en bovendien te veel zat te babbelen met andere kinderen die wél bij de les moesten blijven. Mijn ouders hebben dan toegegeven, en gelukkig maar. Dat heeft me jaren verveling bespaard, en gemaakt dat ik graag naar de klas ging, omdat ik uitgedaagd werd.

Ook mijn universitaire studie verliep vlot. Nadien heb ik twee jaar Latijn en Grieks onderwezen aan het Heilig-Hartinstituut in Heverlee. Ik gaf onder meer Grieks in een vierde Latijnse die een wonderklas was. De lerares Nederlands liet me op een dag sommige van hun opstellen over wat ze later wilden worden zien, en die stonden vol boeiende ambities. En ik dacht: als lerares zal ik jaar na jaar jongeren voor mij krijgen met een onbeperkte waaier aan mogelijkheden en dromen, terwijl de mijne jaar na jaar smaller zal worden.

Als Saulus op weg naar Damascus zag ik een soort verblindend licht: journalist worden, dat was wat ik wilde doen.

Mia Doornaert

Ik kon dat vooruitzicht niet aan. En ik wilde de wereld zien. Ik was in die tijd heel wereldvreemd en las zelfs geen krant – ik kan dat nu toegeven, want de misdaad is verjaard. Ik heb dan in één jaar een kandidatuur politieke wetenschappen gevolgd om greep te krijgen op de actuele wereld. En net toen ik me afvroeg wat ik daarna zou gaan doen, liep ik op de Bondgenotenlaan een neef tegen het lijf die me zei dat De Standaard journalisten zocht. Als Saulus op weg naar Damascus zag ik een soort verblindend licht: dat was wat ik wilde doen. Dat ik classica was, heeft me overigens geholpen, want dat geeft een historisch perspectief. Zeker als buitenlandjournalist kun je geen behoorlijk werk leveren zonder historisch inzicht.

Van Daele: Ik ben inderdaad romanist, en dat profiel is gewild binnen de diplomatie. Men zoekt daar generalisten. Al zijn er uitzonderingen, zo is er ooit een veearts ambassadeur geworden. Maar uiteraard gaan die generalisten zich specialiseren zodra ze aan het werk zijn in de diplomatie. Ik heb een groot deel van mijn carrière aan de Europese Unie besteed, maar dat had dus evengoed Latijns-Amerika kunnen zijn.

Oud-diplomaat Frans van Daele waarschuwt: ‘Het Westen zal zich door 2024 moeten knokken om te overleven’

U bent ook een generalist, mevrouw Doornaert. Zou de diplomatie iets voor u geweest zijn?

Doornaert: De bekende professor Omer de Raeymaeker, die ik in de pol en soc als docent had, was altijd op de uitkijk naar mogelijke toekomstige diplomaten. Hij sprak ook mij aan, maar ik was daar niet voor in de wieg gelegd. Bovendien: vrouwen gaan altijd mee met hun man, maar ook nu nog zijn weinig mannen bereid hun carrière in de steek te laten om van het ene land naar het andere mee te gaan met hun vrouw. De journalistiek lag me veel beter. Ik werd wat mijn vriend Benno Barnard een ‘sedentaire nomade’ noemt, die een groot deel van de wereld heeft gezien in een job die nooit als werk aanvoelde.

In de diplomatie wordt er ook wel op tafel geklopt en geroepen, maar dat is dan op het einde, als alle andere middelen uitgeput zijn.

Frans Van Daele

Er is geregeld kritiek op uw columns. Veel lezers zullen u niet als ‘diplomatisch’ omschrijven, vermoed ik.

Doornaert: Is dat zo? Waar ziet u al die kritiek?’

Op sociale media.

Doornaert: Daar steek ik mijn tijd niet in. Ik kan alleen maar zeggen dat ik in persoonlijke reacties heel veel bijval krijg. Ik ben tegendraads wat de toonzetting in de media betreft, maar wat ik schrijf leeft bij heel veel mensen. Wat ‘diplomatisch’ betreft: in mijn persoonlijke leven ben ik dat naar mijn eigen inschatting wel. Ik ben vriendelijk, zal niemand opzettelijk kwetsen, en mensen die me niet liggen zal ik gewoon niet opzoeken. Maar een column is een genre waarbij met de voet vooruit getackeld wordt. Bovendien ben ik op een leeftijd gekomen dat ik het venijn kan negeren. Mijn carrière en het grootste deel van mijn leven liggen achter mij. Wie doet me wat?’

Van Daele: De functie bepaalt alles. Een columnist moet het debat op gang brengen. Dat doe je niet vanuit het centrum.

Een diplomaat gaat anders te werk. Spitse opmerkingen helpen hem doorgaans niet. Al wordt er af en toe ook wel op tafel geklopt en geroepen, maar dat is dan op het einde, als alle andere middelen uitgeput zijn.

© Carmen De Vos

U schrijft uw columns nu voor De Standaard, mevrouw Doornaert, maar u bent daar niet gebleven als journaliste. Klopt het dat u, meneer Van Daele, haar hebt weggeplukt bij de krant?

Van Daele: Ik werd in 2009 door Yves Leterme (CD&V), die toen minister van Buitenlandse Zaken werd, gevraagd als kabinetschef. Mijn eerste taak was een kabinet samenstellen, met ook iemand die uitstekend was in het gesproken en geschreven woord. Ik dacht meteen aan Mia. Ik heb haar gebeld en gezegd: ‘Mia, I need your pen, and I need your brains.’

Doornaert: Ik werkte toen al 38 jaar als journalist, en kreeg het gevoel dat ik alles al eens geschreven had. Ik begon ook intellectueel weerwerk te missen op de redactie. En als je van Frans iets kan verwachten, dan is het wel net dat. Ik was dus in de wolken toen hij me vroeg. En ik was allicht ook de meest bedroefde Belg toen Herman Van Rompuy (CD&V) de eerste voorzitter van de Europese Raad werd, want toen volgde Frans hem als zijn kabinetschef en was mijn dreamteam er niet meer.

Jullie delen West-Vlaamse roots. Spreken jullie nog West-Vlaams?

Doornaert: Zeker. Ik ben blij dat ik een echt dialect ken, in dit geval het Harelbeeks. Ik erger me te pletter aan de Brabantse tussentaal van Thuis, Familie en andere reeksen.

Van Daele: Ik kan me uitdrukken in het West-Vlaams, al is het me niet met de paplepel ingegeven. Als zoon van een Belgische vader en een Nederlandse moeder ben ik geboren en getogen in Nederland. Pas toen ik twaalf was zijn we met het gezin naar Knokke verhuisd. Daar heb ik in een halfjaar het West-Vlaams onder de knie gekregen.

© Carmen De Vos

Wat jullie ook delen, is een adellijke titel: die van baron en barones. Wat betekent die titel voor jullie?

Van Daele: Ik denk dat ik voor ons beiden spreek als ik zeg dat dat een vorm van erkenning is voor het werk dat we tijdens ons leven gepresteerd hebben. Het is een eer.

U was een tijd kabinetschef van koning Filip. Hoe bent u gevraagd?

Van Daele: Ik heb hem leren kennen in de jaren tachtig, toen ik in Rome werkte. Hij was daar vaak op bezoek bij zijn zieke grootmoeder. We hebben toen geregeld lange wandelingen gemaakt en interessante gesprekken gevoerd. Op een gegeven moment zei hij me dat hij me zou vragen als kabinetschef als hij koning zou worden. Ik heb geantwoord dat ik op die vraag zou ingaan als hij het op dat moment nog altijd een goed idee zou vinden. En dat was vele jaren later blijkbaar nog steeds het geval.

Vriend en vijand zijn het erover eens dat hij het beter doet dan verwacht. Is dat ook uw verdienste?

Van Daele: Ik heb mijn steentje bijgedragen, maar in de eerste plaats is het de verdienste van de koning. En van de koningin, niet te vergeten.

Doornaert: Ik heb de koning al een aantal keren ontmoet toen hij nog kroonprins was. Hij bereidde zich altijd grondig voor op zijn reizen, en nodigde me dan uit voor een gesprek over de regio’s waarover ik schreef. Die gesprekken waren zowel gemoedelijk als interessant, want hij voelde zich op zijn gemak. Zijn verlegenheid maakte echter dat hij heel anders was als hij geconfronteerd werd met een batterij camera’s of een schare journalisten. Maar zoals de Vlaamse pers destijds over de kroonprins schreef of sprak, dat was beneden alle peil. Ik vind het ook nog altijd onvergeeflijk dat de grootmaarschalk van koning Boudewijn, Herman Liebaers, aan journalisten ging zeggen: ‘Filip kan het niet.’ Men klaagde altijd dat het hof te Franstalig was. Maar de eerste Nederlandstalige grootmaarschalk moest zo nodig de elementaire verbintenis van discretie schenden, en dan nog met een gemene opmerking over de kroonprins. De koning heeft inmiddels in Vlaanderen gestaag aan populariteit gewonnen. Hij toonde overigens al zijn scherpzinnigheid door als kabinetschef de best mogelijke persoon te kiezen: Frans Van Daele.

Kerstgesprek met Mia Doornaert: ‘De woke-dictatuur van vrouwenhaat is doorgedrongen in hoogste niveaus’

Mia Doornaert

31 december 1945: Geboren in Kortrijk.

1970-2009: Journaliste bij De Standaard, nu columniste.

2003: Wordt door koning Albert II in de adelstand verheven.

2024: Wordt door de denktank Libera! bekroond met de Prijs voor de Vrijheid.

Frans Van Daele

24 oktober 1947: Geboren in Oostburg, Nederland.

Als diplomaat en ambassadeur onder meer actief in Italië, de VS, bij de VN en de EU.

2003: Wordt door koning Albert II in de adelstand verheven.

2009-2012: Kabinetschef van voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy

2013-2017: Kabinetschef van koning Filip

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content