Ondanks de vele taalfouten: ‘Taalverloedering? Daar heb ik nog altijd geen bewijs van gezien’

Marten van der Meulen (1985) promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar onderzoekt hij de relatie tussen taaladvies en taalwerkelijkheid. © Franky Verdickt
Jeroen de Preter

In ‘Het geheime leven van taalfouten’, een bewerking van zijn doctoraat, neemt de Nederlandse taalkundige Marten van der Meulen de lezer mee voor een even leerrijke als vermakelijke wandeling door zijn omvangrijke collectie taalgidsen. ‘”Het meisje die” is geen onlogische fout.’

Taaladviseurs, zo merkt Marten van der Meulen ergens in het midden van zijn boek op, hebben de gewoonte taal met ‘iets anders’ te vergelijken. Zo was het in Vlaanderen lang gebruikelijk om taal voor te stellen als een tuin, inclusief ‘taalkundig onkruid’ dat ‘met harde hand moet worden verwijderd.’ Niet minder frequent werd en wordt taal vergeleken met het verkeer. Voor een ordentelijk verloop van het ‘taalverkeer’, zo is hier het idee, is respect voor de regels onontbeerlijk.

Van der Meulen geeft bij het begin van ons gesprek toe dat ook hij niet altijd aan de verleiding van de metaforiek kan weerstaan. ‘Ik gebruik graag vergelijkingen met het voetbal, de belangrijkste bijzaak van de wereld. Mensen kunnen er zich geweldig over opwinden en argumenteren vaak eerder emotioneel dan rationeel.’

Wie de debatten over taalregels een beetje volgt, weet waar Van der Meulen op doelt. Sommige taalregels lijken net als voetbalploegen over harde supporterskernen te beschikken. Een scheef woord over de geliefde regel en je krijgt het met hen aan de stok. Trek het bestaansrecht van een regel in twijfel, en blinde woede is je deel.

Van der Meulen weet dat hij met zijn boek dat risico loopt. ‘Omdat ik me niet uitspreek over wat goed of fout is, word ik wel eens gezien als zo’n taalwetenschapper die tegen regels is. Voor de goede orde: dat ben ik niet. Wel vind ik het geen interessante houding om bij elke taalfout ‘foei’, ‘lelijk’ of ‘dom’ te roepen. Het is nuttiger én leuker om te bestuderen waarom taalfouten worden gemaakt. Ik ben ervan overtuigd dat we met die benadering het taalinzicht en op die manier ook ons taalonderwijs kunnen verbeteren.’

© Franky Verdickt

Wat een taalfout is, wordt bepaald door een schare taaladviseurs. Maar, zo betoogt u, die adviseurs bedienen zich niet altijd van overtuigende argumenten. Zo worden varianten wel eens verworpen omdat ze ‘lelijk’ zijn.

Van der Meulen: Ik heb op zich geen problemen met een taaladviseur die taal beoordeelt op schoonheid. Dat is uiteraard een heel erg subjectieve beoordeling, maar als je het consequent doet en er transparant over bent, zou ik dat aanvaarden. Een taalboek als spiegel van iemands esthetische voorkeur, waarom niet? Waar ik wél moeite mee heb, is dat argumenten hier meestal volstrekt ad hoc worden gebruikt. De willekeur regeert. De ene keer wordt iets afgekeurd omdat het ‘lelijk’ is, de andere keer omdat het niet logisch zou zijn, nog een andere keer omdat de variant minder voorkomt. Over dat laatste argument – de taalgebruiker regeert – valt te discussiëren. Alleen, als je het argument gebruikt, moet je het natuurlijk wel consequent doen.

Taaladviseurs beroepen zich vaak op logica en coherentie. Maar in de praktijk blijken die eigenschappen vaak afwezig. Om een markant voorbeeld te noemen: ‘het meisje die’ wordt in taalgidsen streng afgekeurd omdat ‘meisje’ een onzijdig woord is. Maar als we die logica doortrekken, zouden we ‘het meisje neemt zijn fiets’ moeten zeggen, een variant die wordt afgekeurd.

Van der Meulen: Het is een mooi voorbeeld van die inconsequentie. Ik zeg niet dat we ‘het meisje die’ goed moeten rekenen, maar als je het geval wat nader bestudeert, zie je dat het geen onlogische fout is. Ze maakt deel uit van een grote ontwikkeling die zich, in Nederland veel sneller dan in Vlaanderen, in onze taal voltrekt. Nederlanders voelen het geslacht van een woord minder en minder aan, dus kiezen ze voor iets wat evidenter is, namelijk het biologische geslacht. Zoals we dat al doen in ‘het meisje neemt haar fiets’. Mijn punt is: je kunt als onderwijzer met een rode pen over ‘het meisje die’ gaan, maar het lijkt me, voor een goed taalbegrip, veel leerrijker om uit te leggen wat hier echt aan de hand is.

Taalfouten worden vaak gezien als een teken van taalverloedering. Terwijl er volgens u geen bewijs is dat onze taalbeheersing achteruit gaat.

Van der Meulen: Vijf jaar geleden was ik hier nog heel stelling over: de verloedering bestaat niet. Vandaag ben ik daar wat genuanceerder in geworden. Ik heb er nog altijd geen bewijs voor gezien, maar het gevoel bestaat, en dat moet je serieus nemen.  

Waar komt dat gevoel van verloedering vandaan?

Van der Meulen: Ongetwijfeld heeft het te maken met het gouden eeuw-syndroom: de neiging van veel mensen om te denken dat de dingen vroeger beter waren dan nu. Het is een neiging die onder meer voortkomt uit het feit dat we ons niet zo goed herinneren hoe het vroeger was. Als het gaat over taal hoor je oudere mensen wel eens zeggen dat de jeugd vroeger beter kon spellen. Terwijl klachten over de slecht spellende jeugd ook in hun tijd veel voorkwamen. Wat hier wellicht ook een rol speelt is een cognitieve illusie. Een fout als ‘groter als’ krijgt vandaag meer aandacht dan vroeger. Daardoor ga je er meer op letten, en lijkt het of die vandaag meer dan vroeger wordt gemaakt. Een beetje op dezelfde manier zoals ik, jonge vader, plots overal speeltuintjes zie die ik vroeger nooit zag.  

Volgens schrijver Geert van Istendael wordt de Nederlandse taal vandaag onder meer bedreigd door taalkundigen. Zo noemde hij die taalkundigen in een column voor MO Magazine ‘politieagenten die weigeren te doen waarvoor ze betaald worden.’ ‘Ze stellen vast dat iedereen door rood rijdt en in plaats van op hun fluitje te blazen, besluiten ze, oké, dat is nu eenmaal het gebruik, dat kun je niet tegenhouden, dus schaffen we maar beter die verkeerslichten af.’

Van der Meulen: Van Istendael begrijpt fundamenteel verkeerd wat wetenschappers doen. Een probleem los je niet op door alleen maar op je fluit te blazen. Noch in het verkeer, noch in taal. Je moet snappen wat aan een probleem ten grondslag ligt. Wij taalwetenschappers bestuderen waarom mensen juist bij specifieke taalstoplichten door rood rijden. Door te begrijpen waarom ze dat doen, kunnen we beter proberen de situatie te verhelpen. Juist daarom is het zo belangrijk ook bij taalfouten deze houding aan te nemen. Het verkeer lijkt me bovendien een slechte metafoor. De verkeersregels zijn extreem rechtlijnig. Als het rood is, moet je stoppen. Taal is veel ingewikkelder. Je hebt, naast een standaardtaal, ook dialecten en oneindig veel registers. In de ene situatie kunnen totaal andere regels gelden dan in de andere. Om een voorbeeld te geven: ik ga regelmatig naar voetbalwedstrijden kijken. Daar gelden heel andere taalnormen. Als ik op de tribune Standaardnederlands praat, plaats ik mezelf buiten de groep. En het lijkt me al helemaal een slecht idee om me daar als lid van de taalpolitie te gedragen (lacht).   

© Franky Verdickt

In dezelfde column stelt Van Istendael dat het een vergissing is om te denken dat je taalontwikkeling niet kunt ombuigen. Heeft hij gelijk?

Van der Meulen: Op die vraag bestaat geen eenduidig antwoord. Wél kan je met zekerheid zeggen dat het verschilt per taalniveau. De impact van regels en normen is het grootst op het niveau van de spelling. Dat zie je bijvoorbeeld bij spellingshervormingen. Als de regel dicteert dat we ‘product’ of ‘locatie’ niet langer met een ‘k’ mogen schrijven, wordt die meestal snel opgevolgd. Op het niveau van de woordenschat zie je dat de impact meestal veel kleiner is. Denk aan de strijd van de puristen, die het Nederlands willen beschermen tegen vreemde woorden. Gebruikers zien die nieuwe woorden vaak als een verrijking, en dat zijn ze ook vaak. Denk aan ‘backpack’. Puristen zouden zeggen dat wij daar met ‘rugzak’ een perfect woord voor hebben. In de praktijk zie je dat we backpack vandaag gebruiken om een specifiek soort rugzak mee te benoemen: die waarmee we lange trektochten maken. De strijd wordt ook nog eens bemoeilijkt door de snelheid. We importeren woorden in een ontzettend hoog tempo, en ze burgeren heel snel in. Het woord ‘inburgering’, een Duits importproduct, is daar trouwens een voorbeeld van. Net als bijvoorbeeld ‘slagroom’, ‘aanhangwagen’ en ‘theepot’ herkennen we het niet meer als leenwoord. Maar er is, naast woordenschat en spelling, ook nog een derde niveau: dat van de grammatica. De vraag of taaladvies hier ontwikkelingen kan ombuigen, is niet makkelijk te beantwoorden. Mijn antwoord zou zijn: meer dan we denken. De druk van het taaladvies heeft hier op z’n minst een vertragend effect.  

Het voorbeeld van de ‘groter als’-fout doet vermoeden dat de impact eerder klein is. Ondanks het gehamer van de taaladviseurs wordt de fout, zeker in de gesproken taal, nog voortdurend gemaakt.

  Van der Meulen: Hier hebben we te maken met een soort patstelling. De variant houdt inderdaad stand, maar het is ook niet zo dat hij terrein wint. Wél zie je dat dat aanhoudende verzet van de taaladviseurs voor een onbedoelde bijwerking zorgt. Ik heb het dan over hypercorrecties. Omdat mensen bang zijn om die fout te maken, gaan ze het woord ‘als’ vermijden. Daardoor hoor je dingen als ‘hij is even groot dan ik’, een fout die, toen het taaladvies nog soepeler omging met die kwestie, nooit werd gemaakt.   Je ziet iets gelijkaardigs ook bij het gebruik van ‘hun’ in Nederland. Nederlanders gebruiken die vorm soms als onderwerp – zoals in ‘hun hebben’, wellicht omdat het anders dan ‘ze’, meteen duidelijk maakt dat het over mensen gaat. Taaladviseurs leveren daar al decennia strijd tegen, met als bijwerking een soort algemene ‘onthunning’. Omdat taalgebruikers onzeker worden, en ‘hun’ proberen te vermijden, krijg je zinnen als ‘Zij hebben hen fiets laten staan.’     

‘Hun hebben’ hoor je tegenwoordig ook wel eens bij jonge Vlaamse mannen. 

Van der Meulen: Is dat zo? Het zou in elk geval niet raar zijn dat het de Vlaamse jonge mannen zijn die als eerste de regels overtreden. Jongens vinden taalanarchie, veel meer dan meisjes, cool.     

Om het nog even over ‘groter als’ te hebben: in een aantal oudere taalgidsen werd die variant goedgekeurd. Om verschillende redenen lijkt het een goed idee om dat opnieuw te doen. Risico’s op misverstanden zijn er niet, de hypercorrecties zouden verdwijnen en – vooral – het zou onze taal eenvoudiger maken, bijvoorbeeld voor nieuwkomers. 

Van der Meulen: Allemaal waar. Als je de kwestie puur grammaticaal bekijkt, is het een nodeloos ingewikkelde regel. ‘Even groot als’, ‘groter dan’, ‘niet zo groot als’ en ‘niemand anders dan’, het is niet raar dat mensen dat niet feilloos aanvoelen en er onzeker van worden. Dus ja, er zijn veel argumenten om hier altijd ‘als’ te gebruiken, of minstens de twee varianten toe te laten. Maar er is ook een belangrijk tegenargument. ‘Groter als’ zijn heel veel mensen gaan zien als een uiting van slechte taalbeheersing. Daardoor is het een hele beladen kwestie geworden. Dat is bijvoorbeeld gebleken toen er enkele jaren geleden een nieuwe versie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) werd gepubliceerd. Daarvan werd abusievelijk aangenomen dat ‘groter als’ plotseling was goedgekeurd. Hoewel de ANS absoluut niet pleitte om die variant daarom te tolereren, ontstond er een grote rel. Gezien de huidige maatschappelijke context zal je wellicht nog een veel grotere rel organiseren als je die variant toelaat met als expliciet argument dat het nieuwkomers zou helpen. Minstens de hele rechterkant van het politieke spectrum zou in opstand komen. 

© Franky Verdickt

Moeten taaladviseurs daarvoor terugdeinzen?  

 Van der Meulen: Ik denk dat je het grammaticale en sociale niet kunt scheiden. Je moet bij dit soort overwegingen ook rekening houden met sociale argumenten.     

Een politicus zou zeggen dat er voor ‘groter als’ geen draagvlak is.

Van der Meulen: Precies. In dit opzicht lijkt taaladvies ook op politiek. Er is niet één juist pad. Je hebt argumenten pro en contra. Je beleidskeuze hangt af van welke argumenten je de belangrijkste vindt. In het geval van ‘groter als’ lijkt me het sociale argument belangrijker dan het taalkundige. Maar je hebt ook kwesties waarin dat sociale argument vandaag veel minder zwaar weegt. ‘Een hele mooie auto’ wordt in sommige taalgidsen nog aangeduid als fout. ‘Heel’ is hier een bijwoord, en dat wordt in principe niet verbogen. Toch komt ‘hele mooie’ frequent voor, en zie je de weerstand ook in taalgidsen langzaam verdwijnen.  

Dat draagvlak is er allicht niet voor het foutieve gebruik van ‘letterlijk’, een verschijnsel waarvan je Intuïtief zou denken dat het uit het Engels is overgewaaid. U laat zien dat er reden is om aan die oorsprong te twijfelen. Hendrik Conscience liet 150 jaar geleden al iemand ‘letterlijk aan haar lippen’ hangen. 

Van der Meulen: Juist, al is ‘Conscience deed het al’  niet per se een argument om het goed te keuren. Ik heb hem geciteerd om iets te vertellen over taalontwikkeling. Mijn hypothese is dat Conscience hier ‘letterlijk’ gebruikte op dezelfde manier als jongeren het vandaag gebruiken: als een versterker. Met andere woorden: net als de zondaars vandaag gebruikte hij ‘letterlijk’ niet in de letterlijke betekenis. Dat kan erop wijzen dat het woord 150 jaar geleden al een betekenisontwikkeling had ondergaan. Gelijkaardige ontwikkelingen zien we wel vaker, en noemen we in de taalkunde verbleking. Precies hetzelfde is bijvoorbeeld gebeurd met ‘echt’. Als ik zeg dat iemand ‘echt in vuur en vlam staat’, zal jij meteen begrijpen dat ik dat niet letterlijk bedoel. Ik wil ermee zeggen dat die persoon ‘heel erg’ in vuur en vlam staat. Net zoals Conscience met zijn ‘letterlijk’ wellicht wou benadrukken dat die persoon heel sterk aan iemands lippen hing. 

Niemand zal erover vallen als ik zeg dat ik ‘echt’ aan iemands lippen heb gehangen. Terwijl dat – als je het letterlijk neemt - natuurlijk even vreemd is als het als fout gebrandmerkte ‘letterlijk’ aan iemands lippen hangen. 

Van der Meulen: Het is opnieuw een mooie illustratie van de willekeur van het taaladvies. En de vraag is inderdaad fascinerend: waar komt die weerstand vandaan? Mijn hypothese is dat het gebruik van letterlijk als een versterker al minstens sinds Conscience voorkomt, maar dat het lang niet als fout is opgemerkt. Tot het, op een gegeven moment, een taaladviseur begon op te vallen. Zo verraadt deze casus ook een beetje hoe taaladvies werkt. Wie een taalgids schrijft, zal in de regel aandacht moeten besteden aan de klassieke taalfouten. Maar de auteur geeft zijn gids natuurlijk pas bestaansrecht als je naast de ‘golden oldies’ ook enkele nieuwe fouten introduceert. Ik vermoed dat het zo ook gegaan is met ‘letterlijk’, al heb ik nog niet precies kunnen vinden welke taaladviseur het wanneer als een fout introduceerde.  

(Lees verder onder de cover.)

Marten van der Meulen, Het geheime leven van taalfouten, Uitgeverij Sterck & De Vreese, 352 p., 27,90 euro.

Tot slot nog een vraagje over de taalwetenschapper als politieagent. Durft u op het fluitje blazen als een van uw naasten een pijnlijke taalfout maakt? 

Van der Meulen: Over die kwestie is al in 1900 al een toneelstuk gemaakt: ‘De spreektaalveredelingsbond’. Uit dat stuk valt op te maken dat mensen dat toen al heel erg irritant vonden. Maar ook in dit geval hangt veel af van de situatie. Ik ben vader van een kind dat net begint te praten. Wanneer hij later ‘hij loopte’ zou zeggen, zal ik in mijn respons de juiste vorm gebruiken. Dat lijkt me een weinig agressieve manier van verbeteren, die me in wel meer contexten de meest aangewezen lijkt.  

Durft u uw partner te verbeteren?  

Van der Meulen: Als ze me zou vragen om een sollicitatiebrief na te lezen zal ik dat niet weigeren. Maar ongevraagd, aan de keukentafel? Nee, dat doe ik niet.

Marten van der Meulen, Het geheime leven van taalfouten, Uitgeverij Sterck & De Vreese, 352 p., 27,90 euro.

Marten van der Meulen
-1985: geboren in Den Haag.
– 2017: coauteur van het boek ‘Opzienbarende ontdekkingen over taal’.
– 2018: coauteur ‘Het groot Vlaams Vloekboek’.
– 2023: promoveert aan de Radboud Universiteit NIjmegen met een proefschrift over het samenspel tussen taalregels en taalgebruik.
– 2024: werkt als beleidsadviseur en geeft trainingen over wetenschapscommunicatie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content