Pedagoog Philippe Noens: ‘We voeden eerder te veel dan te weinig op’

Philippe Noens: ‘Wie af en toe een pedagogische tik uitdeelt, is daarom nog geen slechte ouder.’ © TIM DIRVEN
Jeroen de Preter

In zijn lezenswaardige boek Mogen we nog wel straffen? pleit pedagoog Philippe Noens ervoor de pedagogische tik niet te criminaliseren. Maar vóór alles roept hij ouders op om hun kinderen wat vaker aan hun lot over te laten.

Mag papaatje anno 2022 zijn kleutertje nog slaan? ‘Sla gerust’, schrijft pedagoog Philippe Noens in zijn zopas verschenen boek. ‘Maar waarschuw vooraf en geef daarna een woordje uitleg’ en, ook belangrijk, ‘doe het in de beslotenheid van een warme thuis’.

Voor wie eraan zou twijfelen: Noens bedient zich hier van ironie. Als alles goed gaat, wordt binnenkort het ‘recht op geweldloze opvoeding’ en dus ook ‘het verbod op geweld’ in het Burgerlijk Wetboek opgenomen. Noens noemt dat een goede zaak. Tegelijk waarschuwt hij voor een criminalisering van de befaamde pedagogische tik. ‘Wie weleens zo’n tik uitdeelt, is daarom nog geen slechte ouder’, zegt Noens. ‘Ik vrees dat het recht op geweldloze opvoeding in de media opnieuw zal worden gepresenteerd als het verbod op de pedagogische tik. Terwijl dat recht het kind in de eerste plaats wil beschermen tegen zwaardere vormen van fysiek, mentaal en psychologisch geweld.

Wordt de impact van die tik overdreven?

Philippe Noens: De pedagogische tik bestaat eigenlijk niet. Iedereen vult dat begrip op een andere manier in. Onlangs zag ik aan zee een jongen zand in het gezicht van zijn liggende vader gooien. Die vader reageerde door recht te veren en de jongen een gecontroleerde schop onder zijn derrière te geven. In de ogen van de omstanders was dat een onschuldige reactie, maar strikt genomen ging het hier om een pedagogische tik, hetzelfde begrip waarmee we een gloeiende oorveeg in het gezicht aanduiden.

Een pedagogische tik is net zo min een eerste stap naar fysiek geweld als een knuffel dat is naar seksueel misbruik.

Philippe Noens

Voelt een ouder niet zelf aan waar de grens ligt?

Noens: Wij zijn als samenleving tot een soort collectief voortschrijdend opvoedingsinzicht gekomen dat je je kind niet slaat, net zoals je je partner of je huisdier niet slaat. Maar dat inzicht komt niet overeen met de individuele praktijk. Volgens cijfers van een langlopend Vlaams onderzoek van JOnG! krijgt bijna 50 procent van de Vlaamse kinderen jonger dan één jaar vroeg of laat een tik. Bij een recente enquête rond opvoedkundig geweld in België keurde bijna 40 procent van de bevraagde ouders een tik goed als straf. Blijkbaar leeft bij een deel van de ouders nog steeds het idee dat een fysieke straf iets nuttigs of evidents is.

Experts kunnen dan de dooddoener dat er ‘niets pedagogisch is aan zo’n tik’ wel laten vallen, maar daarmee sluiten ze het gesprek af in plaats van het aan te gaan.

U schrijft dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de schadelijkheid van zo’n tik.

Noens: Het is in elk geval niet zoals bij roken, waarover je kunt zeggen dat elke sigaret schaadt. Over de gevolgen van het slaan van kinderen bestaat een berg voornamelijk Engelstalig onderzoek naar spanking, en het enige waarover een consensus bestaat, is dat veelvuldig slaan op korte of lange termijn tot angststoornissen, leerproblemen en een laag zelfbeeld kán leiden. Maar een causaal verband is niet aangetoond, en er is ook veel nuance. Een kind dat tijdens zijn jeugd een paar tikken heeft gehad, is volgens spanking-onderzoekers zoals Diana Baumrind en Robert Larzelere niet veroordeeld tot een angstig, ongelukkig bestaan. Zeker niet als dat kind voor het overige in een warm en liefdevol klimaat is opgegroeid. Je hoort ook weleens het argument dat de pedagogische tik een eerste stap is naar steeds ernstigere vormen van fysiek geweld. Ook dat lijkt me wetenschappelijk niet hard te maken. Volgens dezelfde redenering zou een regelmatige knuffel de eerste stap zijn naar seksueel misbruik.

Een recente Harvardstudie stelt dat een tik hetzelfde effect heeft op de hersenen als ernstige mishandeling.

Noens: Dat was toch de kop boven de krantenartikels die daarover berichtten. De onderzoekers zelf waren meer genuanceerd. Zo stipten ze aan dat niet alle kinderen op dezelfde manier reageren op een tik. Het is ook belangrijk wie de fysieke straf uitdeelt, een ouder of de eenmalige babysitter, en hoe hard er wordt getikt. En de steekproef van 147 kinderen was nu ook weer niet zo groot. Maar een belangrijke boodschap uit deze studie is dat er geen veilige ondergrens bestaat. Zelfs een tik tegen het handje kan bij een kind voor verwarring en onrust zorgen, min of meer op dezelfde manier als een kind dat opgroeit in een onveilige omgeving die emoties moet beleven.

Ouders willen zekerheid in de vorm van algemene waarheden, maar zo zijn er in de pedagogie niet veel.

Philippe Noens

Voor alle duidelijkheid: u bent niet tegen de opname van dat ‘recht op geweldloze opvoeding’ in het Burgerlijk Wetboek.

Noens: Kinderen geweld aandoen, inclusief een tik, is moreel verwerpelijk. Ik ben voorstander om dat in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, maar dan meer vanuit een ethisch principe, en niet te hard leunend op wetenschappelijk onderzoek, dat in deze kwestie niet eenduidig is. Of zo’n nieuw artikel in het wetboek een mentaliteitswijziging onder ouders zal teweegbrengen is overigens nog maar de vraag. Een goede wet kapteert wat al onder de bevolking leeft. In dit debat wordt vaak verwezen naar Zweden, dat in 1979 een wettelijk verbod op lichamelijke straffen invoerde. Daarna daalde de prevalentie van de tik van 53 naar 11 procent. België is een van de weinige landen waar de tik nog niet verboden is. Anders gesteld: mocht dit een onderzoek zijn, fungeren we als een controleland. Wel, ik maak me sterk dat de opvoedingsmentaliteit ook bij ons sinds 1979 sterk is veranderd. Toch is zo’n recht nodig omdat we als samenleving een duidelijke boodschap aan onze kinderen willen geven.

Collectief zijn we het erover eens geworden dat je kinderen niet slaat. Dat inzicht omzetten in de individuele praktijk is nog wat anders. Omdat de drang soms sterker is dan onszelf?

Noens: Impulsief zijn we geneigd om negatief gedrag met negatief gedrag te beantwoorden. Van volwassenen mag je verwachten dat ze die negatieve cirkel kunnen doorbreken, en hun impulsen onderdrukken. Maar dat lukt niet altijd. Dat hoeft geen drama te zijn. Als ouder heb je minimaal 18 jaar tijd om je kinderen op te voeden. Dat is een lange periode, waarin je onvermijdelijk fouten zult maken, maar wellicht nog veel meer dingen goed zult doen. In verreweg de meeste gevallen zal het kind zich vooral het goede herinneren.

De psychologe Nina Mouton schreef met Mild ouderschap een invloedrijk opvoedboek waarin ze ervoor pleit kinderen niet te straffen. Volgt u haar pleidooi?

Noens: Mild ouderschap, positief opvoeden, gentle parenting: op zich komen die opvoedingstermen op hetzelfde neer. Je stemt jouw opvoeding het best af op de persoon die jij bent, de persoon die jouw kind is en de personen die rond jullie cirkelen. Dat inzicht is prima. Maar de vraag of straffen daarbij hoort, en welke vorm die straffen dan krijgen, laten we toch het best aan ouders over. Waar ik ook wel wat van huiver in het mildouderschapsdiscours is het idee dat kinderen met een afwijkend gedrag ons iets willen vertellen, en dat we vooral op zoek moeten gaan naar onderliggende behoeften, noden en emoties. Alsof stout zijn niet meer is dan een fysiologische reactie op een emotionele stresstoestand. Maar kinderen en jongeren tasten voortdurend grenzen af óm grenzen af te tasten. Dan schuilt daar geen onderliggende nood achter. De nieuwe generatie doet dan precies wat we van haar verwachten: het de oude generatie moeilijk maken. Bovendien bestaat het risico dat ouders zich beginnen te gedragen als pseudopsychologen en met al die reflexieve gesprekjes hun kinderen overbevragen. Niet alles hoeft altijd uitgeklaard te worden. Zoals het nummer van Depeche Mode ons leert: words are very unnecessary, enjoy the silence.

Philippe Noens: ‘Ouders overschatten hun rol in de opvoeding van hun kinderen.’
Philippe Noens: ‘Ouders overschatten hun rol in de opvoeding van hun kinderen.’ © TIM DIRVEN

Mild ouderschap is niet het enige boek in zijn soort. Ouders worden tegenwoordig overstelpt met opvoedboeken vol praktische tips. Die boeken zouden niet uitgegeven worden als ouders zeker waren van zichzelf.

Noens: Ik zie een analogie met de kookboekenhype van enkele jaren geleden, en het markante succes van Dagelijkse kost van Jeroen Meus. Waarom kenden die boeken zo’n eclatant succes? Ik vermoed omdat we een beetje waren vergeten hoe dat moest, onze dagelijkse kost bereiden. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van die opvoedingsboeken vol praktische tips. Ze vertrekken vaak vanuit het idee dat ouders zijn vergeten hoe dat moet, hun kinderen zindelijk maken of laten gehoorzamen. Al die boeken vullen een gat. Nog niet zo lang geleden werden oudere kinderen mee ingeschakeld in de opvoeding van hun jongere broertjes of zusjes. Je kunt deze praktijk soms nog terugvinden bij gezinnen met een andere culturele achtergrond. Je leerde gaandeweg opvoeden, en zodra je ouder was, verfijnde je je opvoedingsstijl door goed te luisteren naar familie die dichtbij woonde. Zulke huis-tuin-en-keukenadviezen geven we niet langer door van de ene generatie op de andere.

Een opmerkelijke paradox: volgens u maken al die opvoedboeken ouders zo mogelijk nog onzekerder.

Noens: Elk opvoedboek vertrekt vanuit de impliciete belofte dat als je het zo aanpakt de opvoeding van jouw kind beter zal verlopen. Maar een one size fits all-model bestaat niet in de opvoeding. Het beste wat je kunt doen als ouder is zo’n boek doorbladeren en alsnog jouw eigen ding doen. Het helpt ook niet dat experts elkaar zo vaak tegenspreken. Dat hoeft ook niet te verbazen. Ouders willen zekerheid in de vorm van algemene waarheden, maar zo zijn er in de pedagogie niet veel. Onze ideeën daarover zijn vooral cultureel bepaald. In Japan slapen kinderen tot hun tiende in het bed van hun ouders. Op het Indiase platteland beginnen ze kort na de geboorte met zindelijkheidstraining. In Mexico worden kinderen al op jonge leeftijd voor langere periodes alleen gelaten. Dat toont niet alleen de relativiteit van opvoedtips, het zegt ook iets over de relativiteit van de ouderlijke rol. Ouders hebben vaak het idee dat ze het alfa en het omega van de opvoeding zijn.

Dat is niet zo?

Noens: Het is een overschatting. In 1998 publiceerde de Amerikaanse psychologe Judith Harris Het misverstand opvoeding, een boek waarin ze dat punt terecht onderstreepte. Behalve de ouders spelen bijvoorbeeld ook leeftijdsgenootjes en de genen een bepalende rol. Dat staat haaks op de boodschap die ouders vandaag horen: als je het juist aanpakt dan komt het goed met jouw kind. Maar mensen zijn ingewikkeld, en onze levensloop maakt nu eenmaal rare kronkels. Bovendien, als je kind op latere leeftijd met depressieve gevoelens rondloopt, wil dat dan zeggen dat je het als ouder tijdens de opvoeding verkeerd hebt aangepakt? We mogen de fout niet maken om alles terug te brengen tot de ouderlijke rol. Dat is freudiaans 2.0.

Psychologen zijn getraind om problemen te detecteren. Het risico bestaat dat ze een kind dat het even moeilijk heeft een stoornis toedichten.

Philippe Noens

Mogelijk wordt de ouderlijke onzekerheid ook aangewakkerd door het idee dat het met onze jongeren de foute kant op gaat. Die aanname ligt aan de basis van Laat ze niet schieten, een boek van de vermaarde psychiater Peter Adriaenssens over probleemgedrag bij jongeren.

Noens: Dat is een goed boek, maar de cijfers spreken die aanname tegen. De statistieken laten zien dat kinderen en jongeren vandaag minder lichte vergrijpen, zoals vandalisme of overlast, plegen dan vroeger. Het gebruik van cannabis en alcohol neemt op de leeftijd tussen 12 en 18 af. Op veel vlakken doet deze generatie het beter dan de vorige. Jammer genoeg worden de excessen breed uitgesmeerd in de media. Onlangs sloegen jongeren in Brugge een wandelaar in coma. Dat is een zeldzame uitzondering, maar door de aandacht daarvoor krijgen we de indruk dat de opkomende generatie gewelddadiger wordt.

Toch lijkt er iets aan de hand met onze jongeren. De afgelopen twee jaar is het aantal jongeren dat extra zorg nodig heeft op school met 18 procent toegenomen. Vooral autisme is aan een duidelijke opmars bezig. Wordt dat probleem inderdaad groter, of is het, zoals ontwikkelingspsycholoog Wim Van den Broeck onlangs in De Standaard verklaarde, eerder zo dat ‘heel wat kinderen de diagnose krijgen zonder dat ze echt ASS hebben’?

Noens: Op zich is het goed dat de geestelijke gezondheid van jongeren meer aandacht krijgt. Psychologische ondersteuning zoeken of krijgen is niet langer een taboe. Maar ik zie toch ook een schaduwzijde. In onze samenleving is er een duidelijke tendens naar psychologisering. Ik ken de cijfers niet, maar ik kan Wim Van den Broeck begrijpen. Kinderen en jongeren krijgen te snel een psychologisch label opgeplakt. Dat komt deels omdat pedagogen, psychologen en andere ondersteuners nu eenmaal getraind zijn om problemen te detecteren. Het risico bestaat dat zij, met de beste bedoelingen, een kind een stoornis of probleem toedichten terwijl het gewoon een wat moeilijkere periode meemaakt. Een diagnose is ook aantrekkelijk. Zo weten ouders en leerkrachten hoe ze het kind kunnen helpen. Het gevaar is dan dat de complexe eigenheid van de jongere naar achteren schuift, en de ‘eenvoudige’ stoornis naar voren. Wie de jongere is, valt dan in de ogen van bijvoorbeeld leerkrachten hoe langer hoe meer samen met de gedragsstoornis of het leerprobleem. Maar een kind is altijd meer dan zijn dyslexie of haar ADD.

Ouders zijn bezorgder dan ooit. Dat is vreemd, want onze wereld is er zeker niet gevaarlijker op geworden.

Noens: Ouderlijke bezorgdheid is van alle tijden – wie kinderen heeft, maakt zich zorgen – maar ook daar spelen de media een versterkende rol. In de nasleep van de affaire-Dutroux werd elk geparkeerd wit busje in een dorpscentrum argwanend bekeken. Maar niet alleen de media treffen schuld. Het grote buitenspeelonderzoek (2020) van Kind en Samenleving is duidelijk: steeds minder kinderen spelen op straat, op pleinen of in parken. De publieke ruimte wordt dus hoe langer hoe meer vermeden. Als kinderen buiten spelen, dan is dat in de voor- of achtertuin. Veel heeft ook te maken met het feit dat we onze buren niet langer kennen. Als we willen dat kinderen graag buitenkomen en de wereld verkennen – en welke ouder wil dat niet? – zullen we dat zelf ook moeten doen. Met buurtfeesten, speelstraten, bereikbare en veilige speelplekken. Dat betekent ook dat we het vertrouwen in de ander moeten herwinnen. It takes a village to raise a child. Als we echt recht willen doen aan dat gezegde, zullen we erop moeten vertrouwen dat we als ouders niet de enige zijn die kunnen ingrijpen wanneer zich iets voordoet.

Philippe Noens: ‘Wie zijn kind liever thuis houdt, doet daar niet slecht aan. Maar je baby naar een kwaliteitsvolle kinderopvang sturen is net zo waardevol.’
Philippe Noens: ‘Wie zijn kind liever thuis houdt, doet daar niet slecht aan. Maar je baby naar een kwaliteitsvolle kinderopvang sturen is net zo waardevol.’ © TIM DIRVEN

Ouders proberen te veel op te voeden?

Noens: Vandaag zijn we eerder te veel dan te weinig aan het opvoeden. De neiging bestaat om te ‘helikopteren’ boven de hoofden van onze kinderen, en zo veel mogelijk op de hoogte te zijn van hun doen en laten. Dat fenomeen is nog versterkt tijdens de pandemie, een situatie waarbij de kinderen noodgedwongen in de nabijheid van hun ouders vertoefden en de neiging om aan overparenting te doen nog werd versterkt. Dat is niet alleen onnodig, het is ook contraproductief. Door zo kort op de bal te spelen, en gedurig mogelijke struikelblokken te verwijderen, ontnemen we onze kinderen de mogelijkheid om te falen en te leren uit hun fouten.

U schrijft niet zonder sympathie over de ‘liefdevolle verwaarlozing’ als pedagogische leidraad.

Noens: De Nederlandse psycholoog Dolph Kohnstamm introduceerde het begrip al eerder, maar het is vooral in de picture gezet door de Britse journalist Tom Hodgkinson. Het idee om je kinderen liefdevol aan hun lot over te laten sluit in elk geval dicht aan bij hoe ik zelf probeer op te voeden. Er zijn bij ons heel wat regels en afspraken, maar onze kinderen krijgen de ruimte om ermee te spelen, die in een onbewaakt moment te overtreden, en zo spelenderwijs kennis te maken met de implicaties en consequenties die erbij horen. Kinderen moeten kunnen experimenteren, zonder voortdurend onder toezicht van volwassenen te staan. Een goede dag is een dag waarop we onze kinderen niet veel hebben gezien maar ze zich kostelijk hebben geamuseerd.

Het tragische overlijden van een baby leidde onlangs tot een stevig debat over de kwaliteit van de kinderopvang in Vlaanderen. Naar aanleiding van dat debat betoogden twee psychotherapeuten in De Standaard dat we onze kinderen veel te vroeg naar die opvang sturen. ‘Een baby hoort bij zijn moeder te zijn, de stress van een kinderdagverblijf is op die leeftijd nefast.’

Noens: Het is bijzonder jammer om twee opvoedingsmilieus, het gezin en het kinderdagverblijf, op die manier tegen elkaar op te zetten. Wie zijn kind liever thuis houdt, doet daar niet slecht aan, maar je baby naar een kwaliteitsvolle kinderopvang sturen is net zo waardevol. Natuurlijk is de voorwaarde dat er in die kinderdagverblijven voldoende tijd en mensen zijn. Het is duidelijk dat we daar wel een probleem hebben, en er dringend iets moet gebeuren. Kinderopvangexpert Michel Vandenbroeck pleit voor een staten-generaal over de kinderopvang en ik kan hem daarin volgen. Maar er was nog iets dat me in dit debat opviel. Telkens weer werd het argument gebruikt dat de eerste duizend dagen de rest van ons leven in grote mate bepalen. Dat de bouwstenen voor een goede partnerrelatie, professioneel succes en mentaal welbevinden in die periode gelegd worden. Ik betwijfel niet dat de eerste jaren meetellen, maar het leven is meer dan een rekensom waarvan het eerste getal doorslaggevend is. Er bestaan eenvoudigweg geen garanties. Laatst stelde de bekende kinderpsychiater Binu Singh dat van de gevangenen in de VS bijna iedereen een slechte start heeft gekend, net zoals Hitler en Poetin. Zorg goed voor je kinderen – of meer algemeen, investeer als samenleving in kinderen – of ze dreigen uit te groeien tot moordzuchtige volwassenen. Die visie is te kort door de bocht. Ook mensen die een slechte start hebben gemaakt, kunnen uitgroeien tot aangename, waardevolle mensen.

Hét opvoedingsdoel – als zoiets al zou bestaan – is ervoor zorgen dat onze kinderen niet opgroeien tot egocentrische hufters, maar tot aangename mensen.

Philippe Noens

Een ‘aangenaam mens’ worden is volgens u het einddoel van de opvoeding. Om die reden laat u zich in uw boek kritisch uit over ‘jezelf kunnen zijn’, het thema van De Warmste Week. U noemt het een gemiste kans.

Noens: Waar de campagne van De Warmste Week nogal slordig aan voorbijging, is dat je pas jezelf kunt ‘vinden’, en vooral uit jezelf kunt ‘groeien’, dankzij, via en door de anderen. Dankzij een warm nest, aangename buren, attente leerkrachten, goede vrienden, sympathieke collega’s, en een samenleving die gelijkwaardigheid en respect hoog in het vaandel draagt kunnen we zijn wie we willen zijn. Het centrale punt is dat we niet opvoeden tot individualiteit maar tot solidariteit. Je wordt lid van de Grote Mensenclub, en die lidkaart brengt nu eenmaal een aantal gemeenschappelijke waarden, idealen, en gedeelde geschiedenissen met zich mee. Hét opvoedingsdoel – als zoiets al zou bestaan – is ervoor zorgen dat onze kinderen niet opgroeien tot egocentrische hufters, maar tot aangename mensen. Uiteraard strookt jouw definitie van ‘aangenaam’ niet met die van mij, op dezelfde manier als een aangename kennismaking voor jou het begin van een vervelend gesprek voor mij kan zijn. Wat interessant is aan het woord ‘aangenaam’ is dat je het niet over jezelf kunt zeggen, toch niet op de manier waarop je kunt stellen dat je ‘gelukkig’ of ‘voldaan’ bent. Je hebt anderen nodig. Het zijn zij die je meedelen dat je een genaam mens bent, of dat ze graag in jouw aanwezigheid vertoeven. We ‘zijn’ dus niet zozeer onszelf. Wij worden onszelf. En voor dat wordingsproces zijn we onherroepelijk aangewezen op de ander.

Philippe Noens

– 1985 geboren in Temse

– Na een opleiding pedagogie wordt hij beleidsondersteuner en leerkracht in het secundair onderwijs

– Doctoreerde in de pedagogische wetenschap met een onderzoek naar de manier van spreken en schrijven over gezinsopvoeding

– Werkt als pedagoog aan het Kenniscentrum Gezinswetenschappen (Hogeschool Odisee, campus Schaarbeek)

– Publiceerde zopas Mogen we nog wel straffen?, een kritische analyse van de hedendaagse opvoedingspraktijk

– Noens is vader van vier jonge kinderen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content