Waarom Aileen en Senne zo graag leerkracht zijn: ‘Iemand moet toch in die kinderen blijven geloven?’

© Debby Termonia
Ann Peuteman

Terwijl veel van hun leeftijdgenoten teleurgesteld uit het onderwijs stappen, doen Senne Heremans en Aileen Debusscher hun job nog altijd ontzettend graag.

‘Ik ben het zat om me de hele tijd voor mijn beroep te moeten verantwoorden’, zegt Aileen Debusscher. ‘Zodra ik vertel dat ik leerkracht ben, worden alle clichés uit de kast gehaald. Dat ik amper 22 uur per week werk, dat een uur voor mij maar 50 minuten duurt, dat ik drie maanden vakantie heb. Allemaal waar, maar dat wil nog niet zeggen dat ik een gemakkelijke job heb. Al die vooroordelen hebben een enorme impact. Waarom zouden jonge mensen nog voor de klas willen staan als ze de hele tijd te horen krijgen dat leerkrachten profiteurs en luiaards zijn?’

Net als Senne Heremans maakt Debusscher sinds het begin van dit schooljaar deel uit van De Leraarskamer van Knack, die zich op geregelde tijdstippen uitspreekt over de staat van ons onderwijs. Zij is leerkracht Nederlands en geschiedenis in de eerste graad van Hotelschool Gent, waar jongeren worden opgeleid om kok of bakker te worden. Hij geeft les in het vijfde en zesde leerjaar van freinetschool De Steltloper in Oosterlo, een deelgemeente van Geel. Terwijl veel van hun leeftijdgenoten het onderwijs teleurgesteld de rug toekeren, doen zij hun job nog altijd graag. ‘Maar dat neemt niet weg dat er iets moet veranderen’, zegt Heremans. ‘Vandaag laten we kinderen achter omdat we te weinig tijd hebben om hen te geven wat ze nodig hebben. Dat is ongelooflijk frustrerend. Het tij kan alleen worden gekeerd als er weer meer in leerkrachten wordt geïnvesteerd zodat wij elke leerling op zijn eigen niveau kunnen uitdagen.’

In mijn klas zitten kinderen van twaalf die in de lagere school jarenlang aan hun lot zijn overgelaten.

Aileen Debusscher

Zou het beroep dan weer aantrekkelijker worden?

Senne Heremans: Dat denk ik wel. Nu zitten we vast in een vicieuze cirkel. Doordat er te weinig leerkrachten zijn, worden de klassen groter en blijft de werkdruk stijgen. Gevolg: ons beroep wordt nog minder aantrekkelijk. Ik werk in een klein team, maar ook bij ons vallen de hele tijd mensen uit. Vorig jaar heb ik vaderschapsverlof opgenomen na de geboorte van mijn dochtertje. In één week tijd moesten vijf verschillende mensen mijn klas overnemen: onze coördinator, de turnjuf, de leerkracht zedenleer en nog twee invallers van het lerarenplatform. Je had moeten zien hoe blij de kinderen waren toen ik terug was. Ze snakten naar rust.

Aileen Debusscher: In mijn school zijn er verschillende vacatures die maar niet ingevuld raken. Daardoor mogen steeds meer mensen voor de klas staan terwijl ze daar helemaal niet voor zijn opgeleid. Natuurlijk is het mooi als iemand vol overtuiging van een andere sector naar het onderwijs overstapt. Alleen hebben wij niet genoeg tijd om hen goed te begeleiden. Ik zou al die zij-instromers in de klassen rond me heel graag helpen, maar ik heb mijn handen al meer dan vol met mijn eigen leerlingen.

Er wordt beweerd dat meer mensen leerkracht zullen willen worden als het systeem van vaste benoemingen wordt afgeschaft.

Debusscher: Dat zou wel eens kunnen kloppen. Zelf ben ik pas sinds dit schooljaar vastbenoemd en dat is een hele opluchting. Daarvoor was ik de hele tijd bang dat ik mijn job zou verliezen. Zo werkt het systeem van vaste benoemingen nu eenmaal. Zelfs als de directie erg tevreden over je is, bestaat de kans dat je moet vertrekken doordat iemand met meer anciënniteit van elders in de scholengroep overkomt. Die onzekerheid is moordend. Daardoor heb je als jonge leerkracht ook het gevoel dat je niet al te kritisch mag zijn, beter niet te veel vragen stelt en overdreven hard je best moet doen.

Heremans: Jonge leerkrachten die naar een vaste benoeming hunkeren, worden daardoor vaak gebruikt om allerlei klusjes op te knappen. Door de manier waarop het systeem vandaag werkt, is de concurrentie tussen collega’s ook groot. Maar dat is nog geen reden om de vaste benoemingen helemaal af te schaffen. Met meer begeleiding en een betere evaluatie zouden we al veel opschieten.

© Debby Termonia

Debusscher: Wat is in jouw ogen dan de grote meerwaarde van dat statuut?

Heremans: De werkzekerheid. Als je zeker weet dat je op een school kunt blijven lesgeven, engageer je je meer en kun je ook projecten op langere termijn opzetten. Sinds ik vastbenoemd ben, voel ik me ook meer verantwoordelijk voor mijn school.

Debusscher: Mensen die in de privésector met een contract van onbepaalde duur werken, zijn toch ook niet de hele tijd bang dat ze ontslagen zullen worden? Wel kunnen zij gemakkelijker van werk veranderen. In het onderwijs ligt dat veel minder voor de hand. Zodra je vastbenoemd bent, zit je eigenlijk aan je school vast.

Door de invoering van het M-decreet, dat volgend schooljaar wordt vervangen door het leersteundecreet, kregen leerkrachten de voorbije jaren almaar meer kinderen met speciale zorgnoden in de klas. Ook dat zou sommigen van jullie collega’s hebben weggejaagd.

Heremans: Ik ben helemaal voor inclusie in het onderwijs, maar het M-decreet heeft onze job echt wel zwaarder gemaakt. Het ging uit van het romantische idee van een knuffelbaar meisje met het syndroom van Down dat met open armen wordt ontvangen in een gewone school waar iedereen samen voor haar zorgt. In werkelijkheid kregen we kinderen met de meest uiteenlopende leerstoornissen en beperkingen in de klas. Het grootste probleem was dat we totaal niet op hun komst waren voorbereid. Ondertussen hebben we wel een uitgebreid zorgnetwerk om ons heen gekregen. Er zitten nu bijvoorbeeld twee ondersteuners in mijn klas, die elk een van mijn leerlingen begeleiden, en onze zorgcoördinator heeft extra uren gekregen. Ik voer ook de hele tijd gesprekken met logopedisten, ergotherapeuten en mensen van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding. Voor de essentie van mijn job, het lesgeven, blijft daardoor almaar minder tijd over.

Debusscher: Ik heb leerlingen met ASS, ADD, ADHD en ga zo maar door. Eigenlijk hebben zij allemaal een andere aanpak nodig. Het moeilijkste is misschien wel dat er in dezelfde klas kinderen zitten met wat ik ‘tegenstrijdige stoornissen’ noem. Een hoogsensitief kind dat niet tegen lawaai kan, zit bijvoorbeeld vlak bij een klasgenoot met ASS die de hele tijd kabaal maakt. Die kinderen worden knettergek van elkaar, maar ik kan moeilijk een van hen naar de de gang sturen. Dus zet de ene een koptelefoon op en moet de andere iets onder zijn voeten stoppen zodat hij niet de hele tijd met zijn schoenen op de grond tikt. En dan moet ik nog beginnen met lesgeven.

Heremans: Wanneer ik vorig schooljaar een dictee gaf, moest ik dat op zes verschillende manieren doen. Voor een kind dat halftijds thuis les kreeg omdat er in de klas te veel prikkels waren, moest ik de tekst inspreken. Een andere leerling moest een invuldictee krijgen en nog een paar anderen maakten het dictee op hun computer. Dat is echt wel intens.

© Debby Termonia

Debusscher: Waar ik me vooral zorgen over maak, is het klasseverschil dat is ontstaan. Kinderen van ouders die zich hebben ingelezen, de wetgeving begrijpen en desnoods een advocaat in de arm kunnen nemen, komen wel degelijk terecht op de plek waar ze de meeste kansen krijgen. Maar als de ouders de taal niet machtig zijn, ons onderwijssysteem niet goed snappen en weinig middelen hebben, dan is de kans groot dat hun kind steeds verder afzakt. Bij ons op school hebben we bijvoorbeeld een meisje met het syndroom van Down. Zij zit de hele tijd tussen de andere kinderen in de klas, maar ze volgt de lessen niet mee. Haar ouders huren begeleiders in die haar de hele schooldag vergezellen. Tijdens de Nederlandse les geeft een van hen haar dan bijvoorbeeld rekenoefeningen. Als dat meisje ouders met minder kennis en middelen had gehad, dan zat ze nu in het buitengewoon onderwijs.

Wat is er dan wel nodig om het Vlaamse onderwijs echt inclusief te maken?

Heremans: Kleinere klassen en meer leerkrachten. Alleen dan zullen we echt op maat van al onze leerlingen kunnen werken. Nu concentreren we ons vaak noodgedwongen op de grootste groep in de klas, waardoor we altijd een paar kinderen moeten achterlaten. Geen enkele leerkracht wil die keuze maken, maar we kunnen niet anders. Daarnaast zouden we in de lerarenopleiding de expertise moeten meekrijgen om met al die verschillende kinderen om te gaan. Ik ben heel blij dat ik na mijn studie nog een extra opleiding buitengewoon onderwijs heb gevolgd, maar eigenlijk zou elke leerkracht die vaardigheden moeten hebben. Dan zou de helft van alle externe experts die vandaag in onze scholen rondlopen niet meer nodig zijn.

Debusscher: Ik was totaal niet voorbereid op de grote diversiteit in mijn klas. Stagiaires schrikken zich ook altijd een hoedje als ze bij ons terechtkomen. Niemand heeft hen voorbereid op de realiteit in onze klassen. Het niveau van de leerstof die ze willen geven, is voor onze leerlingen ook niet haalbaar.

Hoe bedoelt u?

Debusscher: Ik geef vooral les in de B-stroom, waar kinderen terechtkomen die niet zijn geslaagd voor het lager onderwijs. Wij hebben twee jaar de tijd om hen op het niveau van de andere leerlingen te krijgen door de hele tijd leerstof uit de lagere school te herhalen.

Heremans: Elk jaar zijn er bij ons een viertal kinderen die zonder getuigschrift naar het secundair onderwijs vertrekken. Als leerkracht van het zesde leerjaar vind ik het een zware verantwoordelijkheid om daarover te moeten beslissen, want ik besef heel goed wat voor gevolgen dat heeft. Meestal ben ik wel behoorlijk zeker van mijn beslissing, maar ik kan me natuurlijk altijd vergissen. Soms is het ook moeilijk om in te schatten wat er de komende jaren op cognitief gebied nog uit zo’n kind kan komen.

Debusscher: Tot voor kort had het oordeel van de lagere school veel minder impact. Kreeg een kind geen getuigschrift van het basisonderwijs, dan konden wij het nog altijd in de A-stroom laten starten. Nu mag dat niet meer. Wie niet is geslaagd voor het lager onderwijs, moet naar de B-stroom. Ook als we denken dat het daar niet thuishoort. De ene lagere school geeft kinderen ook veel gemakkelijker een getuigschrift dan de andere. Het gevolg is dat er binnen de B-stroom heel grote niveauverschillen zijn. In zo’n klas zitten kinderen die moeilijk leren, maar zich wel heel goed kunnen uitdrukken. Sommigen van hen zouden misschien wel de A-stroom aankunnen. Zij krijgen samen les met leerlingen die niet eens hun naam kunnen schrijven en ook geen echte zin kunnen bouwen. Als ze naar het toilet moeten, zeggen ze: ‘Ik plassen.’ Sommigen van hen zijn nooit verder geraakt dan het derde, vierde of vijfde leerjaar. Er arriveren hier kinderen van twaalf die in de lagere school jarenlang aan hun lot zijn overgelaten. Zodra duidelijk wordt dat ze nooit een getuigschrift lager onderwijs zullen kunnen behalen, krijgen ze een kleurboek toegestopt om zich bezig te houden tot ze oud genoeg zijn om naar de middelbare school te gaan. En dan zitten wij dus met de gebakken peren.

Is het haalbaar om die leerlingen in twee jaar tijd bij te werken?

Debusscher: Zeker voor de B-stroom ligt de lat veel te hoog. Volgens de eindtermen moet ik mijn leerlingen leren hoe ze in een zin de persoonsvorm, het onderwerp en het lijdend voorwerp kunnen vinden. Totaal absurd als je werkt met kinderen die niet verder raken dan ‘ik plassen’. Mocht ik de lat leggen waar die officieel moet liggen, dan raakten mijn leerling daar simpelweg niet over. Ze zouden voor elke toets weer nul op tien behalen, naar de bijles gestuurd worden en dan nog niet slagen. Zo’n kind krijgt dan dus keer op keer de boodschap dat het dom is. Daar weiger ik aan mee te werken. De persoonsvorm is misschien te hoog gegrepen, maar ze kunnen wel werkwoorden leren herkennen. Dus doen we dat.

© Debby Termonia

Heremans: Ik vind dat we de lat net hoger moeten leggen, want dan presteren kinderen ook beter. Vorig schooljaar hebben mijn leerlingen allemaal een Franse brief moeten schrijven en tot hun eigen verbazing zijn ze daar ook allemaal in geslaagd. Weet je hoe dat komt? Doordat wij er veel tijd voor hebben uitgetrokken en elke leerling intensief hebben begeleid.

Debusscher:(lacht) Een brief schrijven in het Frans? Dat zou voor mijn leerlingen al een hele uitdaging zijn in het Nederlands.

Heremans: Toch denk ik dat ieder kind zulke dingen kan leren, ook als het naar de B-stroom gaat. Er zitten in mijn klas leerlingen die later dokter of advocaat zullen worden en andere die in de haven van Antwerpen zullen werken of poetshulp zullen worden. Voor elk van hen apart moet de lat iets hoger worden gelegd. Ik ben ervan overtuigd dat élke leerling kan leren om het onderwerp en de persoonsvorm in een zin te vinden. Maar dan wel op voorwaarde dat leerkrachten genoeg tijd en ruimte krijgen om zich met hem bezig te houden.

Debusscher: Maar moet elk kind de persoonsvorm wel kunnen herkennen? Onze leerlingen willen later bakker of kok worden en dus hebben ze er meer aan als ik hun de vaardigheden bijbreng die ze nodig hebben om een menukaart op te stellen, met hun klanten te communiceren of een briefje aan de deur te hangen waarop staat dat de zaak uitzonderlijk gesloten is. Een bakker hoeft ook de stelling van Pythagoras niet te kennen om de prachtigste croissants te maken, maar hij moet wel goed genoeg kunnen rekenen om het juiste wisselgeld terug te geven. Ik ben ervan overtuigd dat we minder kinderen zouden achterlaten als we meer vrijheid zouden hebben om de leerdoelen op elke leerling af te stemmen.

Vandaag vallen te veel leerlingen uit de boot?

Debusscher: Natuurlijk. Alle kinderen moeten nu bijvoorbeeld de eindtermen voor basisgeletterdheid behalen. Als wij vragen wat er gebeurt als dat niet lukt, zegt de overheid: ‘Ja, maar het moet.’ Oké, maar wat als ze dat niet kúnnen? Daar krijg je geen antwoord op. Vorig jaar had ik de regel ingevoerd dat wie niet slaagde voor een taaltoets die de volgende les opnieuw moest doen, net zo lang tot het wel lukte. Sommigen slaagden al na een paar pogingen, maar er was ook een leerling die na 26 keer nog altijd niet de helft van de punten behaalde. Wat moet je dan als leerkracht met zo’n kind doen? Niemand die het lijkt te weten.

Heremans: De Vlaamse minister van Onderwijs herhaalt alleen maar dat onze leerlingen moeten presteren en excelleren. Allemaal populistische praat. Iederéén gelooft dat we het beste uit kinderen en jongeren moeten halen, maar de vraag is op welke manier dat moet gebeuren. Dáár loopt het vandaag fout.

Debusscher: De minister neemt ook de hele tijd beslissingen waar wij als leerkrachten niets van begrijpen. Op den duur krijg je het gevoel dat je eerder wordt tegengewerkt dan ondersteund. Ik denk dat je dit werk alleen volhoudt als je het echt voor je leerlingen doet.

Zien jullie jezelf tot aan jullie pensioen lesgeven?

Heremans: Ik doe mijn job enorm graag, maar ik heb het er wel moeilijk mee dat ik die zware verantwoordelijkheid alleen moet dragen. Co-teaching zou voor mij veel oplossen. Als ik heel eerlijk ben, denk ik dat ik in mijn carrière nog wel iets anders zal doen. Maar ik ben er ook bijna zeker van dat ik uiteindelijk toch weer in het onderwijs zal belanden.

Debusscher: Ik denk dat ik een leerkracht ben en niets anders. Ook al is de job soms erg zwaar. Er zijn momenten dat ik me afvraag waarvoor ik het allemaal doe. Maar elke keer dat ik met een van mijn leerlingen iets heb kunnen bereiken wat haast onmogelijk leek, weet ik het weer. Ik kan me dan ook niet voorstellen dat ik een andere job zou doen. Iemand moet in die kinderen blijven geloven.

Senne Heremans

1994: geboren in Mechelen

Studeerde leerkracht lager onderwijs (Groep T)

Banaba buitengewoon onderwijs (UCLL)

Sinds 2016: leerkracht vijfde en zesde leerjaar in freinetschool De Steltloper

Aileen Debusscher

1993: geboren in Gent

Volgde lerarenopleiding Nederlands, geschiedenis en niet-confessionele zedenleer (HoGent)

Van 2016 tot 2017: leerkracht Nederlands in het Atheneum Gentbrugge

Sinds 2017: leerkracht Nederlands en geschiedenis in de Hotelschool Gent. Ze gaf er ook al wiskunde, niet-confessionele zedenleer, ICT, PAV en MaVo

Partner Content