Sophie Bollen

‘Van een kennisrijk curriculum naar een canon voor geschiedenis?’

Sophie Bollen Lerarenopleider Universiteit Antwerpen

‘Elke geschiedenisleerkracht weet het: kiezen is verliezen. Er zijn meer relevante lesonderwerpen dan lestijd’, schrijft lerarenopleider Sophie Bollen. Ze formuleert een aantal bezorgdheden bij de nieuwe minimumdoelen voor het vak geschiedenis.

Op 9 mei ll. stelde minister van onderwijs Zuhal Demir trots de nieuwe minimumdoelen voor het kleuter- en lager onderwijs voor. Als lerarenopleider geschiedenis juich ik het toe dat historisch denken daarin een prominente plaats krijgt. Het werk van de commissie die de nieuwe minimumdoelen geschiedenis heeft opgesteld, bevat zeker sterke elementen. Toch formuleer ik graag enkele bezorgdheden.

De onderwijsvernieuwing in het kleuter- en lager onderwijs zet sterk in op kennisdoelen vanuit het argument dat de focus op competentiegericht onderwijs heeft geleid tot een dalende onderwijskwaliteit. Kunnen kan inderdaad nooit zonder kennen: wie bijvoorbeeld een automotor wil repareren, heeft eerst de theoretische kennis nodig om te weten hoe een verbrandingsmotor precies werkt.

Dat geldt ook voor geschiedenis, de wetenschap die het verleden bestudeert door middel van bronnen uit dat verleden. Wie bijvoorbeeld de Bello Gallico als bron gebruikt om de Gallische Oorlogen te bestuderen, moet kritische vragen kunnen stellen over deze bron.

Om deze vragen te beantwoorden, is ook voldoende kennis nodig over de maker van de bron én de Romeinse en Keltische samenleving uit de 1ste eeuw v.C. Zonder deze combinatie van kennis én kritische historische vaardigheden valt geschiedenis ten prooi aan foute interpretaties en mythevorming. Dat de Belgen de dappersten van alle Galliërs waren, bijvoorbeeld.

Van kennis naar canon

Enkel wie een gedegen kennisbasis heeft van het verleden, kan dus op een hoger niveau historisch redeneren over dat verleden. Dat geldt voor leerlingen, maar evenzeer voor leerkrachten. In het secundair onderwijs wordt geschiedenis gegeven door vakexperten. Leerkrachten kleuter- en lager onderwijs ontberen die doorgedreven vakkennis. De oude doelen voor het lager onderwijs boden weinig handvaten om deze leerkrachten zonder veel vakexpertise inhoudsrijke lessen over het verleden te geven.

De belangrijkste verdienste van de nieuwe doelen is zeker dat ze voor veel leerkrachten meer ondersteuning en duidelijkheid bieden. Toch wringt daar net ook het schoentje: doordat de commissie de richtlijn kreeg in te zetten op historische feitenkennis, werd zo toch een aanzet tot canonisering van het geschiedenisonderwijs gegeven.    

Herinnert u zich trouwens de canondiscussie nog? In de zomer van 2019 kondigde de nieuwe Vlaamse regering in haar regeerakkoord aan dat er een Canon van Vlaanderen zou komen. Die geschiedeniscanon kon dan ingezet worden in het onderwijs en inburgeringstrajecten. Er volgde een felle polemiek vanuit de academische wereld en daarbuiten, waarbij tegenstanders hekelden dat geschiedenis voor politieke doeleinden werd gebruikt.

Ondanks deze kritiek toog een canoncommissie aan het werk, selecteerde inhouden en vertaalde deze in zestig ‘canonvensters’. In mei 2023 werd de Vlaamse canon voorgesteld aan het publiek in de vorm van een website en een publicatie. Verplichte leerstof in de geschiedenisles werd de canon niet.

Lijkt daar nu verandering in te komen voor het kleuter- en lager onderwijs? Misschien niet zozeer omdat canonvensters letterlijk terug te vinden zijn in de huidige minimumdoelen, zoals de Maasvallei of de introductie van de anticonceptiepil. Wel omdat een oplijsting van ‘te kennen’ personen, plaatsen en gebeurtenissen op zich natuurlijk ook een vorm van canonisering is.

Mogelijk wordt hier – buiten de intentie van de commissie zelf – een opstap gecreëerd naar een invoering van de canon in de geschiedenislessen van het secundair onderwijs. Binnen de logica  van een kennisrijk curriculum dient deze leerlijn immers verdergezet te worden in het secundair onderwijs, waarbij de inhouden aansluiten bij die van het lager onderwijs.

Van kennis tot inzicht in het verleden

Historisch denken is echter meer dan het aanleren van feitenkennis. Inzicht in hoe menselijke samenlevingen zich organiseerden op verschillende domeinen gaat een stap verder. Idealiter worden die inzichten voor leerlingen stapsgewijs opgebouwd tot enkele big ideas over menselijke samenlevingen in het verleden.

Bijvoorbeeld dat de meeste conflicten in essentie over grondstoffen gaan. Dat migratie van alle tijden is. Of dat interculturele contacten samenlevingen kunnen verrijken. Ideeën die gelden voor samenlevingen uit het verleden, maar ook bijdragen aan inzicht in de huidige samenleving en complexe wereld van vandaag.

Wie vakexpert is, ziet in de huidige minimumdoelen zeker kansen om deze big ideas aan te brengen. Moeilijker wordt het voor de leerkracht die een brede historische kennis mist. Was het dan niet beter om ook deze big ideas te formuleren in plaats van enkel een ogenschijnlijke onsamenhangende verzameling van feiten?

Wat het waard is om te herinneren

Uiteraard is het positief dat de commissie voldoende oog had voor niet-westerse samenlevingen zoals de Arabische wereld tijdens de middeleeuwen of het Kongo-koninkrijk. Ook is er aandacht voor vrouwengeschiedenis. Hiermee worden zeker enkele bakens verzet in de impliciete canon. Want die is er natuurlijk sowieso.

Vergelijk maar eens de inhoudstafels van de huidige handboeken geschiedenis van het secundair onderwijs: ze tonen onderling weinig variatie. Sterker nog: ze wijken ook weinig af van de inhoudstafels van veertig jaar geleden. Hiermee hebben handboeken in belangrijke mate de boot gemist met de gewijzigde focus van het historisch academisch onderzoek, waar onder andere wereldgeschiedenis zijn intrede heeft gedaan.

Toch zijn enkele niet-westerse samenlevingen opvallend afwezig in de nieuwe doelen. Het Ottomaanse Rijk bijvoorbeeld, of het Chinese Rijk. Andere keuzes roepen eveneens vragen op. Zo is Johannes Vermeer de enige kunstenaar die wordt genoemd, maar ontbreken Pieter-Paul Rubens of Pieter Bruegel de Oude in het lijstje. En waarom wordt er bijvoorbeeld niet stilgestaan bij de historische wortels van de taalgrens?

Elke geschiedenisleerkracht weet het: kiezen is verliezen. Er zijn meer relevante lesonderwerpen dan lestijd. Alleen is het jammer dat minister Zuhal Demir niet meer experten, partners uit de onderwijs- en erfgoedsector én leerkrachten heeft geconsulteerd over wat het waard is om geleerd te worden in de geschiedenisles. Of anders: wat het waard is om herinnerd te worden.

Geschiedenisonderwijs behelst immers meer dan inzicht in het verleden. Het draagt bij aan historische identiteitsvorming en legt de bouwstenen van collectieve herinnering. Meer nog: geschiedenisonderwijs ís collectieve herinnering, zeker als vanaf nu een gemeenschappelijk kenniskader voor onze kinderen – de burgers van morgen – wordt opgebouwd.

De vraag over welke en wiens geschiedenis verteld wordt, verdient daarom een breder maatschappelijk debat. Dat hoort zo in een democratische samenleving.

Eén van de drie pijlers van de minimumdoelen heeft trouwens als titel ‘Reflectie en dialoog over verleden en geschiedenis’. Het stemt hoopvol dat de toekomstige politici die nu nog op de schoolbanken zitten, hier tenminste wel bedreven in zullen zijn.

Sophie Bollen is lerarenopleider geschiedenis aan de Universiteit Antwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content