‘Vlaams minister van Onderwijs Zuhal Demir lijkt met haar woorden het eeuwenoude misprijzen voor ‘de pedagoog’ nieuw leven in te blazen’, schrijven Jan Masschelein en Maarten Simons na de gastles die de minister deze week gaf aan 800 studenten psychologie en pedagogie van KU Leuven.
In haar ‘les’ voor psychologen en pedagogen eerder deze week aan de KU Leuven zegt onderwijsminister Zuhal Demir dat een ‘aantal pedagogen’ zich in het verleden te veel met het onderwijs hebben beziggehouden in de plaats van onderwijsspecialisten. En dat dat zou moeten veranderen. De invloed van pedagogen zou geleid hebben tot verpampering en het vergeten van het belang van kennis.
Over de indruk die ze heeft nagelaten bij de studenten psychologie en pedagogiek in de zaal moeten we niet al te zeer twijfelen: dat we in het onderwijs eigenlijk geen pedagogen hoeven. Die indruk blijkt ook uit het commentaar op ROB, de regionale zender die van het gebeuren verslag uitbrengt, waar het niet gaat over een ‘aantal’ pedagogen, maar over ‘de’ pedagogen.
Maar los van het nalaten van die indruk zijn haar uitspraken verontrustend. De minister lijkt met haar woorden het eeuwenoude misprijzen voor ‘de pedagoog’ nieuw leven in te blazen.
Of iemand heeft ingefluisterd wat ze heeft gezegd, weten we niet, maar de minister beschikt duidelijk niet over volledige of correcte informatie. Studenten pedagogiek verdienen erkenning voor hun engagement en potentieel — ze verdienen vertrouwen en ondersteuning, niet wantrouwen nog voor hun opleiding goed en wel begonnen is.
Verlichte onderwijsexperten
We vinden het onze verantwoordelijkheid naar de studenten toe om de uitspraken van de minister over pedagogen te corrigeren. Vooreerst waren de ‘pedagogen in het verleden’ waar de minister naar verwijst eigenlijk altijd al zogenaamde onderwijsspecialisten. Daaronder ook prominente beleidsbepalers onder verschillende Vlaamse onderwijsministers in de afgelopen decennia, naast tal van onderwijsspecialisten in onder meer de lerarenopleidingen.
Ook toen al wilden die onderwijsdeskundigen zich maar al te graag onderscheiden van ‘de pedagogen’ omdat die volgens hen te normatief of belerend zouden zijn. Het zou die pedagogen aan deskundigheid ontbreken en als er iets mis loopt in het onderwijs dan is de zondebok snel gevonden.
Dat neerkijken op pedagogen was er toen, en dat is er nu nog steeds in hoofde van tal van beleidsmakers en zogenaamde ‘echte’ wetenschappers. Wat op zich natuurlijk heel paradoxaal is: aan de ene kant worden pedagogen vaak verguisd en buiten het beleid gehouden, maar tegelijkertijd zijn ze de grote schuldigen als het fout loopt ook al stonden ze de facto buitenspel. Zondebokken dus.
We moeten ook in herinnering brengen dat een aantal van die invloedrijke onderwijsspecialisten niet zozeer didactisch of onderwijskundig naar onderwijs keken. Ze wilden in zeer grote mate gewicht aan hun expertise geven door zich te beroepen op de psychologie. Niet enkel de psychotherapeutische stromingen wanneer het om de ontdekking van ‘welbevinden’ gaat, maar ook de cognitieve psychologie en de verschillende visies op kennisconstructie. In handen van die onderwijsspecialisten werd het pedagogisch-didactische of het onderwijskundige louter een vorm van toegepaste psychologie (daarbij fundamenteel onrecht doend aan de eigenheid van zowel de psychologie als bijvoorbeeld de didactiek).
Vanuit deze experten werd bovendien in belangrijke mate de focus op ‘welbevinden’, maar ook het zogenaamde ‘competentiegericht’ en ‘competentie-gebaseerd’ onderwijs mee gepromoot. Vanuit deze hoek was er een uitgesproken voorkeur voor datgene wat men ‘leerling-gecentreerd’ onderwijs noemt (onderwijs op maat, en meer en meer ook gepersonaliseerd onderwijs), waarbij de leerkracht in eerste instantie een coachende rol heeft en waar de inhouden louter informatie(f) en dus functioneel zijn.
En hier is er trouwens weinig nieuws onder de zon: een aantal onderwijsspecialisten zal vandaag opnieuw de cognitieve psychologie inroepen om bijvoorbeeld het belang van (voor)kennis in onderwijsdoelen te onderlijnen (iets dat trouwens al decennialang door (vak)didactici wordt bepleit), en om nu komaf te maken met die focus op competenties, welzijn en coaching die een aantal van die specialisten voorheen zelf sterk hebben bepleit. Uiteraard, voor die verlichte onderwijsexperten die vandaag het hoge woord voeren zijn de pedagogen opnieuw kop van jut.
In tegenstelling tot wat de onderwijsminister beweert, heeft het beleid en de onderwijspraktijk de laatste vijfentwintig jaar dus niet zozeer naar een aantal pedagogen geluisterd, maar naar een aantal onderwijsspecialisten die zich uitdrukkelijk geen pedagoog wilden noemen. Misschien hadden beleidsmakers precies wat meer kunnen luisteren naar een aantal pedagogen. Zo waren er pedagogen die al aan het begin van het vorige decennium de school verdedigden tegen al de pogingen om de inhoud (of de rijke werelden van de taal, de getallen, de dieren, natuurkrachten, ….) te verwaarlozen ten voordele van generieke en af te vinken competenties.
Ook toen al waren er vanuit pedagogische hoek vragen bij de expliciete focus op psychisch welbevinden waarvan men blijkbaar ‘wist dat’ men dan sneller of beter leert. Het moet bijna twintig jaar geleden zijn dat die pedagogen bij leerkrachten het belang van de ‘liefde voor het vak’ onderlijnden om te vermijden dat alles verdampt in generieke competenties en toen ook durfden spreken van zoiets als de noodzaak van ‘pedagogische discipline’.
Misschien had men ook kunnen luisteren naar een aantal pedagogen die al halverwege het vorige decennium signaleerden dat het centraal stellen van de leerling en de obsessie met onderwijs op maat, de emanciperende kracht van de school uitholt.
Bedachtzaamheid en terughoudendheid
Het punt is niet dat deze pedagogen het bij het rechte eind hadden, en de opgevoerde onderwijsspecialisten niet. We vragen alleen om enige vorm van bedachtzaamheid en terughoudendheid wanneer het gaat om onderwijsbeleid en het volgen van experten, zeker wanneer die onderwijsexperten zich uitdrukkelijk boven anderen plaatsen.
Maar we vrezen dat de geschiedenis zich herhaalt. Ook nu is er een kleine krans van onderwijsspecialisten dat de waarheid in pacht heeft en samen met de minister het beleid uitstippelt.
Misschien nog meer dan vijfentwintig jaar geleden sabelen deze specialisten alle afwijkende inzichten, ideeën of voorstellen haast a priori neer als ‘onwetenschappelijk’ en onderscheiden ze zich weer uitdrukkelijk van ‘de pedagogen’. Net zoals toen vragen we dus om enige voorzichtigheid wanneer pedagogen zonder meer opzij worden geschoven.
We hopen dat de heftigheid waarmee dat gebeurt toch enige argwaan oproept ten aanzien van de geclaimde wetenschappelijkheid van die experten (alsof anderen opzij duwen de enige manier is om zichzelf in de kijker te plaatsen).
Een aantal van die opzij geschoven pedagogen zegt trouwens dat net zoals de uitgesproken focus op het welbevinden van de leerling en op competenties destijds, de exclusieve focus op gedragsmanagement en kennis vandaag de kracht van de school compleet uitholt. Die pedagogen voeren aan dat we op de korte termijn misschien wel beter zullen scoren op de Vlaamse en internationale toetsen, maar dat dit hoegenaamd niet bijdraagt tot een grondige, brede basisvorming en jonge mensen met maturiteit.
Een aantal van die pedagogen voeren bovendien aan dat precies daardoor de school nog meer aantrekkingskracht verliest voor jongeren én voor leerkrachten (met nog meer lerarentekorten en nog meer leerlingenuitval tot gevolg). Het zijn pedagogen die vandaag pleiten om de school meer school te laten zijn, meer in te zetten op een avontuurlijke, spannende, geëngageerde en ja ook gedisciplineerde kennismaking met (nieuwe) werelden. En dit in de plaats van enkel op het najagen van goed gedrag en leerwinst (een heel ‘volwassen’ maar erg lege passie).
Een aantal van die pedagogen denkt dat we over twintig jaar gaan zeggen: hoe kan het toch dat het onderwijsbeleid zich twee keer na elkaar heeft laten vangen door haast blindelings achter de vlag te lopen van een kleine groep specialisten? En we maken ons geen illusies. Over vijfentwintig jaar zal men uiteraard weer kunnen zeggen: het was de schuld van de pedagogen.
We hebben ze al eerder geformuleerd, maar we herhalen graag onze voorzichtige hypothese, dat de sterkte van het Vlaamse onderwijs lag in de rijkdom van het pedagogische landschap, met een enorme diversiteit aan vormen van school-maken en pedagogisch leven. Sommige onderwijsspecialisten zien hierin een nostalgisch verlangen van ons, als pedagogen, naar lang vervlogen (katholieke) tijden. Daar gaat het niet om.
Waar het om gaat is om opnieuw te durven inzetten op nieuwe vormen van school-maken. Het gaat vandaag misschien toch echt wel om meer dan effectiever doen wat we al doen. Dus niet louter het effectiever maken van het leren, maar andere dingen doen, dingen die jongeren terug aandachtig en nieuwsgierig maken, om de school voor zowel kinderen als leerkrachten interessant te maken. De school terug als een uitdagend vormingsmilieu dat meer en iets anders belooft en biedt dan (leer)winst.
Zoals voor alle leven geldt wellicht ook voor het school-leven dat de diversiteit van haar vormen (bio-diversiteit) tegelijk de levenskracht en de levengevende kracht van afzonderlijke vormen versterkt. En dat is misschien ook een reden om een grote diversiteit aan onderzoek en deskundigheid te erkennen, die precies een rijk schoolleven kan ondersteunen en mee vorm geven– rijk en boeiend, vormend.
Een school die op het moment dat kinderen er vertoeven interessant en leven-gevend is, en niet enkel omwille van de beloofde opbrengsten later.
Dit is trouwens iets dat we onze toekomstige pedagogen aan de universiteit willen bijbrengen. Deze studenten volgen de opleiding ‘pedagogische wetenschappen’ – dus in het meervoud. En degene die zich in onderwijsmaterie willen specialiseren in de master kiezen voor ‘onderwijs- en vormingswetenschappen’ – onderwijs én vorming dus op dezelfde hoogte.
We denken dat deze pedagogen wel degelijk kunnen bijdragen aan een zorgzame én effectieve organisatie van het lesgeven en het schoolleven. Niet door anderen – waaronder ook leerkrachten of directies – te kleineren of weg te zetten als ‘niet-wetenschappelijk’, maar door pedagogische (jawel) bedachtzaamheid die vertrekt van de daadwerkelijke erkenning van vele expertises en vele betrokkenheden. Een erkenning ook van het brede engagement voor deze specifieke vorm van leren én leven die we ‘school’ noemen en waar onze kinderen een groot deel van hun tijd doorbrengen.
Dat lijkt ons een gedeelde verantwoordelijkheid die weet dat het erg risicovol is om een groep specialisten te volgen die een dominant discours vertolkt.
Jan Masschelein en Maarten Simons zijn pedagogen aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de KU Leuven.