Klopt het dat de taalvaardigheid van leerlingen almaar meer achteruitgaat? ‘Sommige leerlingen kunnen zelfs geen groentes of vogels meer benoemen’, klinkt het in de Oost-Vlaamse Leraarskamer van Knack.
Deze week komen de vijf nieuwe Leraarskamers van Knack voor het eerst samen. Alle panels hebben het over hetzelfde thema: de groeiende meertaligheid en de dalende taalvaardigheid van hun leerlingen. ‘Sommige jongeren spreken alleen nog een triestige vorm van Nederlands’, is de conclusie van de Oost-Vlaamse Leraarskamer, die in GO! Talent in Zele aanschoof.
Klopt de boutade dat elke leerkracht tegenwoordig een taalleraar moet zijn?
Frans Blokland (leerkracht techniek): Je kunt je leerlingen ook motiveren om op hun taal te letten zonder echt taalles te geven. Niet alleen door hen op fouten te wijzen, maar ook door hen een compliment te geven als ze het wél goed doen. Als ik tegen zo’n jonge puber zeg dat het berichtje dat hij me stuurde heel keurig was opgesteld, dan zie ik hem groeien.
Peter De Knock (verantwoordelijke duale trajecten): De whatsapps die leerlingen me vanaf hun werkplek sturen, staan vaak vol fouten. Natuurlijk wijs ik hen daarop. Uiteindelijk moeten ze ook in staat zijn om hun werkgever een bericht te sturen als ze bijvoorbeeld ziek zijn, of om informatie in een computer in te geven. Maar van mijn collega die autotechniek of metaalbewerking geeft, verwacht ik niet meteen dat die de taalfouten van zijn leerlingen verbetert.
Laurent Verhoeven (leerkracht houtbewerking): Ik doe dat nochtans wel. Toen ik onlangs naar de kapper was geweest, vroeg een van mijn leerlingen: ‘Meneer, bent ge kapper?’ Dan zeg ik: ‘Nee, maar ik ben wel náár de kapper geweest.’ Als je dat consequent blijft doen, leren ze echt wel bij. Al lukt het niet altijd om iedereen mee te krijgen. Een tijd geleden hadden we een leerling die twee jaar nadat hij vanuit Syrië naar België was gekomen al heel goed Nederlands sprak. Tot hij vaktermen moest leren, want dat lukte totaal niet. Een jaar lang hebben we hem in onze richting kunnen houden door hem intensief te ondersteunen. Op den duur maakte ik voor die klas zelfs een powerpointpresentatie met foto’s van de verschillende gereedschappen. Maar uiteindelijk is die jongen toch naar een andere richting overgestapt.
Blokland: Om een stevige tafel of een ander schrijnwerkstuk te maken heb je toch nog andere vaardigheden nodig dan taal alleen?
Verhoeven: Ja, maar het is wel belangrijk dat onze leerlingen de veiligheidsfuncties van onze machines kennen. Ze mogen er pas mee werken wanneer ze minstens 80 procent hebben behaald op de toets over die theorie. Dat ligt niet voor de hand voor leerlingen die de taal niet goed beheersen.
Karlien De Brouwer (leerkracht taalbadklas in het lager onderwijs): Ik herken het probleem. Nieuwkomers krijgen dagelijkse, sociale taal vaak snel onder de knie, maar het duurt veel langer voor ze instructie- of vaktaal begrijpen.
De Knock: Als leerkracht zijn wij vertrouwd met jongeren die nog Nederlands aan het leren zijn, maar sommige werkgevers hebben minder geduld. Dat begrijp ik ook. Als een sanitairinstallateur een van onze leerlingen vijf keer moet vragen om een stuk gereedschap te halen en die jongen komt telkens met het verkeerde terug, schiet zijn werk natuurlijk niet op. Zo’n kleine zelfstandige wil onze leerlingen het vak wel leren, maar heeft niet de tijd om ook nog aan hun Nederlands te werken.
Uit onderzoek blijkt dat ook leerlingen die al hun hele leven naar een Nederlandstalige school gaan steeds minder taalvaardig worden. Merken jullie dat ook in de klas?
Kathy Bauters (leerkracht derde leerjaar): Zeker. Veel van mijn leerlingen kunnen zelfs geen groenten meer benoemen. Het verschil tussen prei en selder? Kennen ze niet. Dat hangt natuurlijk samen met een maatschappelijke evolutie. Sinds corona zie je bijvoorbeeld veel minder ouders die samen met hun kinderen boodschappen doen. Terwijl dat natuurlijk hét moment is waarop ouders met hun kinderen praten en producten benoemen.
Sofie Noppe (kleuterleerkracht): Wat ook meespeelt, is de snelheid waarmee kinderen vandaag zowel in de media als online worden geconfronteerd. Vroeger zongen kleuters liedjes als In een klein stationnetje, die ze heel rustig aangeleerd kregen. Nu zingen ze meteen mee met nummers van K3, waarvan ze misschien twee woorden begrijpen. Als ik mijn kleuters vraag welke kleur ze zien, antwoorden ze soms met het stemmetje van Dora uit de gelijknamige animatiereeks: ‘Yellow!’ Maar wel zonder een verband te leggen met het Nederlandse woord geel.
‘Veel leerlingen spreken verschillende talen door elkaar, maar dat wil nog niet zeggen dat hun taalgebruik rijker wordt.’
Lies Vanhove (leerkracht Nederlands): Onlangs vroeg een leerling me hoe je ‘struggle’ schrijft. Ik antwoordde dat hij misschien gewoon ‘worsteling’ kon gebruiken. Daar keek hij echt van op. Veel leerlingen spreken tegenwoordig verschillende talen door elkaar, maar dat wil nog niet zeggen dat hun taalgebruik rijker wordt. Integendeel, ze gebruiken steeds minder verschillende woorden en amper figuurlijke taal.
Gianni Goossens (leerkracht Engels en Duits): Mijn leerlingen denken vaak dat ze goed zijn in Engels tot we met grammatica beginnen. Ze kennen wel veel losse woorden, maar het gaat mis zodra ze die in een volledige zin moeten gebruiken. Als ik hen bijvoorbeeld uitleg dat ‘I’ in de betekenis van ‘ik’ in het Engels altijd met een hoofdletter wordt geschreven, kijken ze me raar aan. ‘Dat moet toch helemaal niet, meneer?’ zeggen ze dan verbaasd.
Hans de Grave (OKAN-leerkracht en leerkracht geschiedenis): In de heel diverse Antwerpse school waar ik sinds twee jaar geschiedenis geef, heb ik veel leerlingen die hier zijn geboren en Marokkaanse roots hebben. Telkens weer kijk ik ervan op hoe arm hun Nederlands is. Hun toetsen staan steevast vol spelfouten en ook hun zinsconstructies kloppen niet. Als ik hen dan tijdens een les over het Ottomaanse Rijk vraag om een paar woorden in het Arabisch te vertalen, blijken ze ook dat niet te kunnen, want ze kennen de moedertaal van hun ouders niet meer echt. Die jongeren spreken dus alleen nog een triestige vorm van Nederlands.
De Brouwer: We zien inderdaad dat veel leerlingen geen enkele taal meer echt goed kennen, en dat is natuurlijk heel zorgwekkend.
De Grave: Vaak is het contrast groot met de anderstalige nieuwkomers aan wie ik in Gent wiskunde geef. Zij spreken tegen het eind van het schooljaar soms al beter Nederlands dan jongeren met een migratieachtergrond die hier geboren zijn. Dat komt natuurlijk doordat ze intensief taalonderwijs krijgen, maar ook omdat OKAN-leerlingen hip zijn. Vrijetijdsorganisaties staan te springen om hun werking aan hen voor te stellen. Vaak vinden leerlingen op die manier een activiteit die hen interesseert waardoor ze ook buiten de school met Nederlands in contact komen. Ook veel anderstalige jongeren die hier al veel langer zijn, zouden daar baat bij hebben. Nu blijven die vaak in hun triestige Nederlands hangen.
Blokland: Toch zie ik ook een hoopgevende evolutie. Tot voor kort waren er op school verschillende groepen. Jongeren van Turkse afkomst spraken onderling Turks en leerlingen met een Marokkaanse achtergrond Arabisch. Maar door de superdiversiteit in de grote steden worden er nu tientallen talen gesproken. Het gevolg is dat leerlingen vaker Nederlands met elkaar beginnen te praten omdat ze elkaar anders niet verstaan. Nederlands is simpelweg de enige gemeenschappelijke taal die ze nog hebben.
De Leraarskamer van Knack komt tot stand met de steun van de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij.
‘Door de superdiversiteit is het Nederlands soms de enige gemeenschappelijke taal die onze leerlingen nog hebben.’
De foto’s van de samenkomsten van de Leraarskamers van Knack worden afwisselend gemaakt door drie fotografiestudenten van het KASK & Conservatorium Gent. Helena Verfaillie nam dit keer de Oost-Vlaamse Leraarskamer voor haar rekening.