Moeten leerlingen de kans krijgen om op school af en toe hun thuistaal te gebruiken? ‘Ze mogen er in elk geval niet voor worden gestraft, want dan raken ze alleen maar gedemotiveerd om Nederlandse te leren’, klinkt het in de Limburgse Leraarskamer van Knack.
Deze week komen de vijf nieuwe Leraarskamers van Knack voor het eerst samen. Alle panels hebben het over hetzelfde prangende thema: de groeiende meertaligheid en de dalende taalvaardigheid van leerlingen. De Limburgse Leraarskamer mocht de spits afbijten in De Berk in Hasselt, een basisschool voor buitengewoon onderwijs.
28 procent van de Vlaamse leerlingen zou een andere thuistaal hebben dan het Nederlands. Is dat bij jullie op school ook zo?
Greet Keunen (kleuterleerkracht): In mijn klas zitten kleuters die geen woord Nederlands kennen, en soms geldt dat ook voor hun ouders. Gelukkig hebben we tegenwoordig hulpmiddelen zoals Google Translate om met hen te communiceren.
Monica Joris (klasondersteuner in het lager onderwijs): Het is heel moeilijk om verbinding te maken met kinderen van 2,5 jaar die niet verstaan wat je zegt. Ik hoor de kleuterjuf geregeld Frans praten tegen het ene kind en Engels tegen het andere. Gewoon om contact met hen te krijgen.
Mogen anderstalige leerlingen bij jullie op school hun thuistaal gebruiken?
Alexandra Waumans (leerkracht Nederlands): Ik heb een Chinese leerling die ik af en toe zijn thuistaal laat spreken. Chinees behoort tot een heel andere taalfamilie dan het Nederlands waardoor het voor hem een grote uitdaging is om onze taal leren. Omdat er soms met hem wordt gelachen, vraag ik hem weleens om zijn klasgenoten een paar woorden Chinees te leren.
Wouter Cuppens (leerkracht economie): Er moet binnen de schoolmuren zo veel mogelijk Nederlands worden gesproken. Ook op de speelplaats, want anders ontstaan daar groepjes die onderling hun thuistaal spreken.
Simon Heijens (leerkracht zedenleer en filosofie): Bij ons zijn de regels strikt: leerlingen mogen op de speelplaats geen andere taal spreken. Ik begrijp dat, maar ik vrees dat het voor leerlingen lijkt alsof we hun thuistaal afwijzen. Zelf ken ik een beetje Arabisch en ik leer de leerlingen weleens een paar woordjes als ze studie hebben. Dan zie ik telkens weer de verbazing op de gezichten van jongeren van, bijvoorbeeld, Marokkaanse afkomst. Zij zijn helemaal het niet gewoon dat hun taal als een verrijking wordt voorgesteld.
‘De makers van leerboeken lijken te denken dat ik domme leerlingen heb. Daar weiger ik in mee te gaan.’
Joris: We moeten op school duidelijk maken dat Nederlands onze gemeenschappelijke taal is en dat we die gebruiken als we samen zijn. Maar dat betekent niet dat we andere talen geen plekje kunnen geven. Laten we niet vergeten dat de thuistaal van leerlingen deel uitmaakt van hun identiteit.
Cas Vanommeslaeghe (leerkracht geschiedenis en Nederlands): Het valt me telkens weer op hoe belangrijk het voor anderstalige leerlingen is om tijdens de schooldag even Oekraïens of Russisch met elkaar te kunnen spreken. Zo kunnen ze heel even een pauze nemen van de constante immersie in het Nederlands. Maar we moeten er natuurlijk wel voor zorgen dat ze in zo veel mogelijk situaties Nederlands spreken. En dat dat iets positiefs blijft. Straf jongeren niet wanneer ze even in hun thuistaal communiceren. Zo raken ze alleen maar gedemotiveerd om Nederlands te leren.
Caroline Coppens (leerkracht godsdienst): Anderstalige leerlingen worden inderdaad de hele dag in een taalbad ondergedompeld. Ik heb er dan ook geen probleem mee dat ze soms – op een emotioneel moment bijvoorbeeld – in hun eigen taal hun hart bij elkaar luchten. Als hun klasgenoten daar iets over zeggen, antwoord ik: ‘Stel je voor dat je na een paar heftige jaren je land bent ontvlucht en terechtkomt op een plek waar je je de hele tijd moet assimileren en ook nog de taal moet leren. Zou jij dan niet af en toe een pauze nodig hebben?’
Waumans: Dat heeft een grote impact op hun welbevinden. Die Chinese leerling over wie ik het had, heeft zich twee jaar lang slecht gevoeld op school. Maar doordat er nu nog een Chinese jongen is, kan hij af en toe Chinees praten. Niet alleen is hij daardoor helemaal opengebloeid, hij behaalt ook betere punten en zijn Nederlands wordt beter. Louter doordat hij zich nu op de speelplaats verbonden voelt met een andere leerling.
Eleonore Collotta (leerkracht Frans): Voor mij is het een openbaring om zulke genuanceerde meningen te horen. In mijn school, die vlakbij de taalgrens ligt, worden leerlingen gestraft als ze Frans of een andere taal spreken. Toch praat ik in de gangen af en toe Frans met mijn leerlingen. Dat gaat vanzelf, want ik ben ook Franstalig. Ik begrijp dus heel goed dat het voor anderstalige jongeren een verademing kan zijn om tijdens de drukke schooldag even hun eigen taal te kunnen spreken.
Roos Ulenaers (leerkracht economie): Ik geef les in een multiculturele school met veel jongeren die Turks of Arabisch als thuistaal hebben. Er wordt van hen verwacht dat ze zowel in de klas als thuis Nederlands spreken. Ik probeer hen zo goed mogelijk uit te leggen dat ik hun moedertaal ook belangrijk vind, maar dat ik wil begrijpen wat ze tegen elkaar en tegen mij zeggen. Dat kan alleen als ze allemaal Nederlands spreken.
Cuppens: Als het kind in kwestie baat heeft bij het spreken van zijn thuistaal, moet dat inderdaad kunnen. Tenzij leerlingen dat bewust doen omdat anderen hen dan niet kunnen verstaan. En zodra de klasdeur dichtgaat, moet het voor iedereen duidelijk zijn dat er alleen nog in het Nederlands gecommuniceerd mag worden.
Laura Vranken (leerkracht buitengewoon lager onderwijs): Ik heb dertien jaar lesgegeven in een basisschool in Schaarbeek. In mijn klas zaten vooral kinderen met een andere thuistaal. Als leerkracht voel je dan – zeker in het eerste leerjaar – een grote druk, want tegen het eind van het schooljaar moeten die allemaal een aantal leerdoelen hebben bereikt. Toch liet ik hen soms vrij spelen en dan communiceerden sommigen in hun eigen taal. Daardoor voelden ze zich goed in hun vel en bloeiden ze vaak helemaal open, waardoor ze ook meer Nederlands oppikten.
Hebben jullie de neiging om de lat wat lager te leggen als er veel leerlingen in de klas zitten die een andere thuistaal hebben of gewoon weinig taalvaardig zijn?
Coppens: Ik doe dat bewust niet. Vroeger gaf ik mijn leerlingen op voorhand een lijst met woorden uit mijn les waarvan ik dacht dat ze die niet zouden kennen. Daar ben ik van afgestapt. Nu vraag ik hen om de woorden die ze niet begrijpen op het bord te schrijven en die vervolgens aan elkaar uit te leggen. Pas daarna overloop ik de woorden die ze zeker moeten kennen omdat ze conceptueel belangrijk zijn voor mijn les.
Keunen: Ik leg de lat ook niet lager. Als je op zoek gaat naar verschillende manieren om les te geven en er genoeg tijd voor neemt, lukt het kleuters die niet taalvaardig zijn uiteindelijk ook wel. Op voorwaarde dat je eerst aan hun welbevinden werkt. Kinderen die terechtkomen in een omgeving waar ze de taal niet begrijpen, voelen zich niet goed. Als je ervoor kunt zorgen dat ze wel goed in hun vel zitten, staan ze open voor de kennis die je hen aanbiedt en pikken ze die ook snel op.
Vanommeslaeghe: Weten jullie waar ik me ontzettend aan erger? De handboeken Nederlands die ik in de doorstroomfinaliteit en de dubbele finaliteit gebruik. In de laatste versie hebben ze de helft van de hoofdstukken gemakkelijker en daardoor ook minder interessant gemaakt. Ik kan alleen maar concluderen dat de makers van dat boek denken dat ik domme leerlingen heb. Daar weiger ik in mee te gaan. Tegen mijn leerlingen zeg ik: ‘We gaan nu Willem Elsschot lezen. Jullie zullen niet alles begrijpen, maar ik zal jullie helpen.’ Zo wek ik hun interesse én geef ik hen zelfvertrouwen.
De Leraarskamer van Knack komt tot stand met de steun van de Koning Boudewijnstichting en de Nationale Loterij.
De foto’s van de samenkomsten van de Leraarskamers van Knack worden afwisselend gemaakt door drie fotografiestudenten van het Kask in Gent. Sander Van Damme nam dit keer de Limburgse Leraarskamer voor zijn rekening.