Othman El Hammouchi

‘Misogyn gebral krijgt geen podium? Gedachtepolitie!’

Othman El Hammouchi Filosoof en opiniemaker, auteur van 'Lastige waarheden' (Polis)

‘Het recht op vrije meningsuiting wordt selectief ingeroepen’, schrijft Othman El Hammouchi. ‘Het lijkt wel alsof het publiek debat geen geheugen meer heeft.’

We leven toch in een heerlijk landje. Vlaanderen is een van de weinige plekken in de beschaafde wereld waar je de meest walgelijke misogyne onzin kan verkondigen, waarna er van heinde en verre publieke figuren komen aanlopen om je heilige recht te verdedigen hiervoor een podium te krijgen bij een publieke universiteit. Ja, dames en heren, wat een gemis zou het toch zijn geweest als Jeff Hoeyberghs niet welkom was op de UGent om zulke waardevolle inzichten te delen als dat ‘vrouwen hun benen niet meer willen opendoen’! Een aanslag op de verlichtingswaarden, wat zeg ik, de eerste stap naar regelrechte dictatuur. Weten wij immers niet allemaal hoe het beroemde gedicht van Martin Niemöller luidt: ‘Eerst kwamen ze voor de vrouwenhaters, en ik zei niks, want ik was geen vrouwenhater’.

Misogyn gebral krijgt geen podium? Gedachtepolitie!

De dappere zielen die, zoals Jean-Marie Dedecker in zijn laatste column, met gevaar voor eigen leven strijden tegen de orwelliaanse nachtmerrie van de gedachtepolitie van ‘een poco-linkse universiteit’ vallen ruwweg uiteen in twee kampen. Aan de ene kant heb je de relativistische both sides-menigte, die het werkelijk ge-wel-dig vindt wanneer een vuilrechtse oelewapper weer eens gortige onzin uitkraamt. Het biedt hen namelijk de gelegenheid om in de meest lyrische bewoordingen uit te weiden over hoe tolerant ze wel niet zijn voor ‘andere meningen’. Dit is niet meer dat bekrompen ‘links’ van weleer dat werd beknot door zulke vuige zaken als principes! En het verschijnsel dat we hier zien, blijft ook niet beperkt tot uitingen van vrouwenhaat: volgens hen moeten ook schedelmeters, klimaatontkenners en moslimbashers aan het woord gelaten worden. Een fris, nieuw geluid heet dat dan. Zou het? Ik ruik vooral een aangebrande mening.

Neem bijvoorbeeld een recente column van Nadine Van Der Linden in Het Laatste Nieuws, die aan de meer radicale kant van de rechterzijde op groot applaus werd onthaald. Na de obligate afzwering van de onderhavige haatuitspraken merkt ze op dat er ‘vrouwen bestaan die altijd kritiek hebben op mannen, maar zelf niets doen’. En iemand als Hoeyberghs durft dat nog te zeggen, aldus Van Der Linden. Oef, de dag is gered. We kunnen opgelucht ademhalen: dit verhaal blijkt alsnog twee kanten te hebben. De plastische chirurg kan geklasseerd worden onder ‘contraire stemmen’, de journalist heeft blijk gegeven van een zekere billijkheid, en het hele akkefietje kan afgeschreven worden als het zoveelste politieke relletje, waarbij iedereen wel een beetje gelijk had.

Wie een vlaai echter maar lang en aandachtig genoeg bestudeert, zal er bijna noodzakelijkerwijs een minder onwelriekend gedeelte in aantreffen. Als je de flagrante beledigingen en ontmenselijking even vergeet en er de meest zachtaardige interpretatie aan geeft, kan je uit de woordenbrij van Hoeyberghs misschien met wat verbeeldingskracht inderdaad een zinnetje distilleren dat niet geheel verwerpelijk is. Maar wat schieten we daarmee op?

Deze laffe artificiële relativering en rehabilitatie dient geen ander doel dan de illusie hoog houden dat er een geldig debat aan de gang is tussen twee gelijkwaardige zijden. Quod non.

Wanneer het aankomt op de gelijkwaardigheid en menselijkheid van vrouwen – en trouwens van alle mensen – is er maar één juiste mening. Van Der Linde vertelt ons, haast als een tweede Voltaire, dat men het niet eens hoeft te zijn met Hoeyberghs, maar dat zijn ‘speldenprikjes ons alert houden’. ‘Speldenprikjes’? Met vrees en consternatie probeert men zich in te beelden hoe messteken er dan wel niet uit zouden zien. Ik verkeerde altijd in de veronderstelling dat de principes van de verlichte debatcultuur dienden om op een onderbouwde manier en in alle serniteit en hoffelijkheid van mening te kunnen verschillen over controversiële filosofische en politieke vraagstukken. Klaarblijkelijk moesten ze in werkelijkheid d’Holbach, Diderot en Montesquieu in staat stellen zonder gêne onderling te keuvelen over de frequentie waarmee vrouwen hun benen opendoen.

Naast de liefhebbers van de kunstmatige evenwichtigheid werpt zich nog een andere groep op als verdedigers van het vrije woord: de vaste parade van politici en opiniemakers ter geradicaliseerde rechterzijde. De naïeveling die nog onder de aandoenlijke illusie verkeert dat er zoiets is als consistentie of intellectuele eerlijkheid bestaat in de politiek, zou zich hierover kunnen verbazen. Was het immers niet de N-VA die vorig jaar de partij ISLAM wilde verbieden wegens hun verwerpelijke meningen? Was het niet de N-VA die een jaar daarvoor een islamitische bijeenkomst in het Genkse stadhuis niet wilde tolereren omdat de sprekers muziek verkeerd vinden? Is het niet de N-VA die privéscholen wil sluiten waar volgens hen verwerpelijke meningen worden verkondigd (het is te zeggen: zolang ze niet Joods zijn)?

Achterlijke uitingen zouden niet illegaal moeten zijn. Maar daarom moet je ze nog nog geen platform geven.

Het publieke debat in dit land heeft geen geheugen. Radicaal rechts is de grootste vijand van de vrije meningsuiting wanneer die niet in hun straatje past. Vrije meningsuiting wordt alleen ingeroepen wanneer het hatelijke gebrabbel van de 45-jarige blanke man aan de toog uit de universiteit wordt geweerd, want God weet dat je kostbare gevoelens van die ‘bedreigde diersoort’ geen geweld mag aandoen.

Voor alle duidelijkheid: Ik zou liever hebben dat Hoeyberghs niet vervolgd wordt. Achterlijke dingen verkondigen zou niet illegaal moeten zijn. Maar daarvoor moet het nog geen platform krijgen. Je betekenisloze misogyne haatbrij mogen verkondigen in een universitair auditorium, gebouwd en onderhouden door de belastingbetaler, is geen mensenrecht. Journalisten en universiteiten hebben een morele verantwoordelijkheid als poortwachters van het publieke debat, een rol die ze in Vlaanderen te weinig ter harte nemen.

Het is een gekende vaststelling uit de moraalfilosofie dat het onmogelijk is een debat te voeren over sommige elementaire morele waarheden. Ofwel aanvaard je ze, ofwel niet. Als iemand vindt dat vrouwen hun benen niet meer genoeg opendoen, is het in beginsel onmogelijk om daar een rationele repliek tegen te verzinnen. De onderliggende morele stelling is namelijk dat vrouwen minderwaardige seksobjecten zijn, en dat is gewoon een fundamentele aanname. ‘We hold these truths to be self-evident‘, luidt de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, ‘that all men are created equal, that they are endowed by their creator with certain inalienable rights, that among these are life, liberty and the pursuit of happiness’.

Self-evident, als in vanzelfsprekend. Wie het niet eens is met dat minimum aan gemeenschappelijke grond – dat alle mensen gelijkwaardig zijn en mogen doen wat ze willen zolang ze geen derden schaden – hoort niet thuis in het publieke debat.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content