Journalist Piet Piryns over cancelcultuur: ‘Het is toch niet verboden dat een journalist idealen heeft?’

© KAROLY EFFENBERGER
Walter Pauli

In Amsterdam hielp journalist Piet Piryns vorige week Rinus Ferdinandusse ten grave dragen, in de jaren zeventig en tachtig wellicht de belangrijkste journalist van Nederland. Wat blijft er over van de erfenis van die vrije tijden? ‘De cancelcultuur begon al met het hoofddoekenverbod van Patrick Janssens.’

‘Ik was weer de kraai van dienst’, zegt Piet Piryns aan de telefoon. Er klinkt verdriet in zijn stem, en berusting. ‘Voor de vierde keer in een half jaar tijd. Eerst was er het afscheid van Bernard Dewulf. Dan dat van oud-collega Kees Schaepman, mijn vaste maatje bij Vrij Nederland. Dan Jeroen Brouwers. En nu dus Rinus Ferdinandusse.’ In Nederland was het overlijden van de negentigjarige Ferdinandusse groot nieuws. Van 1969 tot zijn pensioen in 1996 was hij de legendarische hoofdredacteur van Vrij Nederland. Het belang van dat weekblad in die jaren valt amper te overschatten. Vrij Nederland was dé stem van het nieuwe, vrijgevochten, antiautoritaire land. De redactie werkte vanaf de Raamgracht in Amsterdam, de stad van de provo’s, van de jongens met lange haren en de vrouwen in hotpants, van de vrije liefde en de vrije wiet. Het Nederland en Amsterdam van films als Turks Fruit – die in Vlaanderen nog fezelend ‘seksfilms’ werden genoemd.

De redactie van Vrij Nederland bestond uit journalisten die tijdens hun actieve jaren al halve legenden waren, zoals Joop van Tijn, Martin van Amerongen, Gerard van Westerloo, Max van Weezel, columnisten als Renate Rubinstein (‘Tamar’) en Hugo Brandt Corstius (‘Piet Grijs’), of interviewster Bibeb – haar familienaam deed er zelfs niet toe. En dus ook Piet Piryns. Hij was de enige Vlaming die toegelaten werd tot het besloten gezelschap.

Rust, reinheid en regelmaat: het zijn drie kardinale deugden, maar het waren niet de onze.

Rinus Ferdinandusse zelf noemde zijn redactie een ‘gideonsbende’ – een kleine, strijdbare voorhoede. Anderen hielden het bij een sekte. In die gloriedagen was Piet Piryns een van de jongste redacteurs. Vandaag is hij een van de weinige overlevers. En Vrij Nederland werd noodgedwongen een maandblad – de glorietijden liggen al vele jaren achter de rug. Ook Nederland is veranderd. Het is vandaag het land waarin de liberaal Mark Rutte zich de langst regerende minister-president ooit mag noemen. Extreemrechtse politici als Geert Wilders en Thierry Baudet zijn er nog harder en agressiever dan Filip Dewinter en Dries Van Langenhove. De vraag is dan: wat blijft er in deze woke-tijden over van de boodschap en de idealen van Piryns’ generatie? Is er een erfenis?

Twee dagen na de uitvaart van Ferdinandusse treffen we Piryns op een zonnig terras op de zeedijk in Koksijde. Op de kerk vlakbij hangt vandaag een groot bord: ‘poolbiljart’. De ontkerkelijking waarop Piryns’ generatie destijds hoopte, is ongeveer voltooid. Alleen ging ze hand in hand met een stilaan allesomvattende commercialisering waartegen de progressieve jeugd zich verzette. Haaks op de zeedijk, tussen een nieuwe rij koopappartementen, staat een fonkelnieuw straatnaambord: ‘E. Vanlangenhovestraat’. In kleine letters: ‘Emile Vanlangenhove. Eigenaar.’ Zo’n verdienste volstaat vandaag om in Vlaanderen een straat naar je vernoemd te krijgen. Piryns kijkt het aan. En of de Lage Landen de jongste halve eeuw veranderd zijn.

Piet Piryns: We zitten in een samenleving die alleen al tijdens mijn eigen leven twee keer totaal veranderd is, en waar geld de maat van alle dingen is. Als ik mijn schatten van kleinzoons vraag wat ze later willen worden, zeggen ze: ‘Rijk.’ En als ik ga wandelen in de buurt van de Cogels-Osylei in Berchem waar ik woon, en ik mopper weer over al die protserige Tesla’s en SUV’s, krijg ik te horen: ‘Opa is weer communist.’

U komt uit de tijd van de slogan ‘Kernenergie, nee bedankt’. Vandaag zeggen ecorealisten dat kernenergie een van de groenere energiebronnen is, want er is geen CO2-uitstoot. Hebt u zich vergist?

Piryns: Ik blijf kernenergie wantrouwen vanuit het simpele voorzorgsprincipe: het probleem van de veiligheid blijft acuut – kijkt naar Oekraïne –, net als dat van het afval. Het is toch stuitend hoe die arme Tinne Van der Straeten (milieuminister voor Groen, nvdr) nu met alle zonden Israëls wordt beladen omdat ze gedwongen is noodmaatregelen te nemen in een noodsituatie?

Ik kan me nog altijd opwinden over het dedain waarmee de ecologische beweging jarenlang is weggehoond. Terwijl het natuurlijk klopt wat Geert Buelens schrijft in zijn boek Wat we toen al wisten. De vergeten groene geschiedenis van 1972: we wisten wél wat we de wereld aandeden. Ik ben een van de ambassadeurs van ‘Grootouders voor het klimaat’ – ik hou echt mijn hart vast voor de toekomst van mijn kleinkinderen.

U bent nochtans geen geboren progressief. U komt uit een zeer Vlaamsgezind nest.

Piryns: Mijn vader was bovenal een Groot-Nederlander. De cultuur thuis was zeker Vlaams-nationalistisch: ik ken nog altijd de hele Vlaamse liederenschat uit mijn hoofd. Maar politiek was bij ons thuis een taboe. Daar zorgde moeder voor: de oorlog en de repressie hadden in haar ogen al genoeg ellende meegebracht. We woonden in Gent. Bij de Grote Staking in de winter van 1960 moesten we ver uit de buurt van de Vooruit blijven.

Joop den Uyl, Piet Piryns en Rinus Ferdinandusse ‘Je zult mij niet horen zeggen dat de journalistiek vroeger zo veel beter was.’
Joop den Uyl, Piet Piryns en Rinus Ferdinandusse ‘Je zult mij niet horen zeggen dat de journalistiek vroeger zo veel beter was.’ © Bert Nienhuis

Was ze bang dat u zou vechten?

Piryns: Nee hoor. Ik was het type dat bij de scouts niet over het commandotouw durfde. Dat compenseerde ik met mijn grote bek.

Dat kwam u van pas tijdens de woelige jaren zestig.

Piryns: Ik had mijn humaniora al op mijn zeventiende achter de rug. Ik ging rechten studeren, met een vaag plan om ook politicus te worden – ik zag mijzelf als een Volksunie-advocaat. Het lag voor de hand dat ik in Gent naar de universiteit zou gaan, maar de priesters van het Sint-Lievenscollege waarschuwde mijn ouders: ‘Stuur hem naar Leuven. In Gent zal Piet les krijgen van professoren zoals Jaap Kruithof en Leo Apostel.’ Ik moest dus op kamers – precies wat ik wilde. Op het einde van het academiejaar 1965-1966 behaalde ik tot mijn eigen verbazing een grote onderscheiding, net als mijn jaargenoten Leo Neels en Herman Van Rompuy. Tijdens de proclamatie kon Van Rompuy zijn ogen niet afhouden van het wel erg korte rokje van mijn vriendin. (lacht)

Maar u werd nooit advocaat.

Piryns: De zomer van 1966 was the summer of love. In Leuven leefde toen al het protest dat in 1968 zou leiden tot de splitsing van de universiteit. De Leuvense studentenbeweging organiseerde de zogenaamde Meredithmars, een voettocht van een week, van Oostende tot Leuven. Ik ben nooit lid geweest van de StudentenVakBeweging (SVB) of van Amada, maar tijdens die week stond ik elke avond op het podium. Ik kon een beetje zingen, en Le déserteur van Boris Vian had ik omgevormd tot een protestsong. Mijn wereldbeeld kantelde. En aan het eind van die zomer wonnen we met mijn studentencabaret Rommelpot het Humorfestival in Heist-aan-Zee. De Nieuwe Gazet noemde mij ‘de Vlaamse Adamo’. (lacht) Dat is niet goed voor een jongmens van achttien. In Leuven openden we een café chantant, De Kerfstok. Maar dan kwam ik midden in de nacht terug van een optreden voor het Davidsfonds in Bissegem, en liet mensen gratis drinken. Binnen de kortste keren moesten we het café sluiten. Een benefiet moest de put helpen vullen. Daarvoor kwam Ramses Shaffy speciaal naar Leuven.

In die dagen begon mijn fascinatie voor Nederland. In Leuven kwam Bernhard de Vries spreken, het eerste en enige gemeenteraadslid van Provo in Amsterdam. Als je mij vraagt naar de erfenis van onze generatie, dan is provo het meest fascinerende voorbeeld. Bijna zestig jaar geleden wilden zij al de auto uit de stad. De provo’s stelden ook een wittefietsenplan voor – de overheid stelde iedereen gratis fietsen ter beschikking. Ik liep in Amsterdam langs de grachten en vergaapte mij aan graffiti: ‘De mensen sterven en zijn niet gelukkig.’ Ik begon Vrij Nederland te lezen, wat een openbaring. Wij keken onze ogen uit naar wat op een zender als de VPRO allemaal kon. Phil Bloom poedelnaakt op televisie? Dat had je bij ons niet moeten vragen aan Tante Terry.

Het zichtbaarste verschil was dat Nederland seksshops had, en Vlaanderen niet.

Piryns: Ik had het geluk dat BRT-producer Jan Geysen, een groot fan van alles wat uit Nederland kwam, mij heeft aangeworven als tekstschrijver en presentator. Mijn collega was Sus Verleyen (van 1973 tot 1997 hoofdredacteur en directeur van Knack, nvdr), nadien kwam Bert Verhoye erbij, de latere journalist van Het Laatste Nieuws. Dat heeft twee jaar geduurd. Toen kon de BRT-directie niet meer lachen om onze flauwe moppen, genre ‘Op de IJzerbedevaartweide zag het zwart van het volk.’ Ik kon beschikken. En net als Boudewijn de Groot maakte ik toen op mijn tweeëntwintigste het testament op van mijn jeugd. Ik kocht een zwarte trui met rolkraag en verhuisde naar Parijs om daar de existentialist uit te hangen. Het duurde niet lang. Terug in Vlaanderen werd ik journalist bij Humo.

Ook Humo begon de journalistieke bakens te verzetten.

Piryns:Humo kon maar Humo zijn omdat de bazen, de Franstalige familie Dupuis, geen Nederlands kenden. De controle lieten ze over aan hun schoonzoon, een zekere Matthews, een Nederlander met een Engelse naam. Op een dag zag hij in Humo een volstrekt onschuldige foto van Paul McCartney met zijn nieuwe vriendin Linda en haar dochtertje, een kleuter nog, in haar blootje. In de drukkerij in Marcinelle heeft Matthews dat meisje met zwarte inkt een broekje aangemeten. In elke drukkerij in België bestond toen de eerbare functie van ‘kutbewerker’: iemand die met inkt, schaar of Tipp-Ex ervoor moest zorgen dat er niet het minste spoor van vrouwelijk schaamhaar in druk verscheen.

De makers van Thuis geloven wellicht dat ze de bakens verzet hebben. Wat ze juist hebben verzet, weet ik niet, maar niet de bakens.

Ik had intussen Herman de Coninck leren kennen We werden al snel een vast duo interviewers bij Humo. Ons allereerste interview was met Jos ‘Kop’ Van Eynde, voorzitter van de Belgische Socialistische Partij (BSP) en tegelijk hoofdredacteur van de Antwerpse partijkrant Volksgazet. Na onze eerste vraag gooide hij ons eruit.

Waarom?

Piryns: Misschien was het niet erg tactvol om van wal te steken met de vraag waarom Volksgazet tijdens de Tweede Wereldoorlog haar persen al dan niet vrijwillig ter beschikking had gesteld om de collaboratiekrant Volk en Staat te drukken.

Jullie waren stout. Toen Eddy Wally pochte dat hij kon fluiten als de beste, was jullie reactie: ‘Bobbejaan Schoepen kan jodelen en fluiten tegelijk.’ Waarop Wally zich bijna een beroerte verslikte toen hij dat probeerde: ‘Dat kan niet!’ Hilarisch.

Piryns:(lacht) We voerden Wally haast op als een figuur uit Kopstukken van Godfried Bomans. En we interviewden dichter André Demedts, die ons uitlegde dat in zijn wereldbeeld de condition humaine centraal stond, het menselijk tekort – terwijl wij alleen maar wilden horen dat de maatschappelijke verhoudingen bepaald werden door structuren. Terwijl hij ons beleefd te woord bleef staan, bleven wij de brave man maar roosteren.

U zou dat nu niet meer doen? Vindt u de kritische journalistiek gedateerd?

Piryns: Je zult mij niet horen zeggen dat de journalistiek vroeger zo veel beter was. De buitenlandse analyses van Ruud Goossens in De Standaard zijn toch niet slechter dan die van zijn verre voorganger E. Troch? En ze zijn in ieder geval beter geschreven. Op tv is een journaliste als Annelies Beck toch van een zeldzame klasse? Ik heb een goed ontwikkeld vermogen tot bewondering van vakgenoten – neem nu zo’n journalist als Gie Goris, de voormalige hoofdredacteur van MO*, die na zijn pensionering dapper door blijft schrijven. Ik denk dat ik een fanclub begin.

Journalistiek zal geëngageerd zijn of niet zijn?

Piryns: Het is toch niet verboden dat een journalist een kompas heeft, of idealen? Ik denk nog altijd terug aan het eerste kabinet van de socialist Joop den Uyl, de Nederlandse regering in de tijd dat ik bij Vrij Nederland belandde. Het was de eerste linkse regering sinds lang. De mantra van Den Uyl – ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’ – is voor mij nog altijd een wervend project.

Vrij Nederland, het blad waarnaar u in 1973 verkaste, gold destijds als het nec plus ultra van de Nederlandstalige journalistiek.

Piryns: Ik had het gevoel dat ik van Anderlecht naar Ajax ging. Het grote Ajax van Johan Cruijff. Maar je moest het wel waarmaken. Je moest voortdurend op je tenen lopen. En je moest maar zorgen dat je aanvaard werd door de redactie. Vrij Nederland had een uniek redactiestatuut waarbij de hoofdredacteur weinig te zeggen had. Op zijn uitvaart heb ik Ferdinandusse – vergeef mij mijn woordspeling – de ‘Rinus inter pares’ genoemd: er werd beslist met een meerderheid van de aanwezige journalisten. Dat lijkt democratisch, maar zo’n collectief zonder echte leiding leidt onherroepelijk tot interne afrekeningen. De redactie bepaalde wel geheel autonoom de inhoudelijke lijn, maar het budget bleef een zaak van de directie. Op een bepaald moment liet die weten dat er om budgettaire redenen vijf mensen ontslagen moesten worden. Dus moest de redactie onderling beslissen wie eruit ging. Dat werd dus een bloedbad in menselijke relaties. Nee, vroeger was niet alles beter.

In Vietnam en Cambodja heb ik geleerd hoe de slachtoffers van gisteren de beulen van vandaag kunnen zijn.

Geld was nochtans geen probleem. Voor journalistieke projecten werd op geen cent gekeken. U mocht voor weken naar Vietnam en Cambodja. Dat is vandaag ondenkbaar.

Piryns: Die reizen naar Zuidoost-Azië hebben mijn wereldbeeld van de jaren zestig opnieuw opengebroken. Ik leerde er dat grote waarheden niet bestaan – in het geval van Vietnam: dat er een ernstig verschil is tussen het reëel bestaande socialisme en het romantische beeld dat wij hadden van ‘het moedige Vietnamese volk’. De oorlog was voorbij en dat volk leed honger. En die hele communistische partij was zo corrupt als de neten. Ik bezocht er ook heropvoedingskampen. Daar moesten oude Vietnamese mannetjes zich in een rij opstellen, en in koor zongen ze J’entends siffler le train van Richard Anthony. Zo zouden ze me tonen dat ze ook in gevangenschap erg gelukkig waren. Van het hele plaatje klopte werkelijk niets.

Kijkt u ook zo naar de oorlog in Oekraïne?

Piryns: Natuurlijk. Voortdurend denk ik: ‘Kijk maar uit.’ In Vietnam en Cambodja heb ik geleerd hoe de slachtoffers van gisteren de beulen van vandaag kunnen zijn. En een paar jaar daarvoor had ik bij een grenspost tussen Cambodja en Thailand al gezien hoe relatief de waarheid kon zijn, ook als journalisten ter plaatse erover schreven. In 1977 had pater François Ponchaud Cambodge année zéro gepubliceerd, het eerste relaas van de gruwel van the killing fields. Ik berichtte erover in Vrij Nederland. Daarop kwam zeer scherpe kritiek in De Groene Amsterdammer: ik had het linkse ideaal bezoedeld. Soit, ik probeerde binnen te raken in het Cambodja van Pol Pot. Ik kreeg een kans als deelnemer aan de Marche pour la survie du Cambodge van het pas opgerichte Médecins sans Frontières. Wereldsterren protesteerden tegen het feit dat voedselkonvooien Cambodja niet binnen mochten, met journalisten in hun kielzog. De hippe Franse filosoof Bernard Henri-Lévy was er bijvoorbeeld bij in zijn smetteloos witte overhemd, zangeres Joan Baez, de Zweedse actrice Liv Ullmann, de Tsjechische schrijver Milan Kundera ook. Kundera heeft die trip later beschreven in Het boek van de lach en de vergetelheid. Vanuit Bangkok trok het internationale gezelschap naar de grens met Cambodja, 350 kilometer verderop. Wij reisden in een luxe autocar met airco, maar we moesten er wel voor zorgen dat we flink bezweet bij de grenspost aankwamen, waar de camera’s ons opwachtten. Er ontstond ruzie tussen de Fransen en Amerikanen over de vraag hoeveel kilometer we te voet zouden lopen, manhaftig met een witte vlag in de hand. Als ik beelden van Oekraïne zie, moet ik ook daaraan denken. Ondanks mijn sympathie voor de Oekraïners. Zeker journalisten moeten beducht zijn om partij te kiezen.

‘Verboden te verbieden’ was een van de grote slogans van die tijd. Vandaag leven we in tijden van woke en cancelcultuur. Dat gebeurt, opmerkelijk genoeg, in naam van dezelfde waarden: antiracisme, feminisme, noem maar op. Schuurt dat niet?

Piryns: Natuurlijk ben ik tegen censuur. Maar mag ik ook tegen racisme zijn? Het ene hoeft het andere toch niet uit te sluiten? Ik heb het een beetje gehad met dat gekakel over woke. De cancelcultuur in dit land is toch pas goed begonnen toen Patrick Janssens in Antwerpen zijn beruchte hoofddoekenverbod doorvoerde? Dat was toch de echte start van het ‘identitaire debat’? Vandaag zijn er godverdomme mensen die denken dat FC De Kampioenen aan de basis ligt van de Vlaamse emancipatie. Ze hebben daar ook eens een homoseksueel laten opdraven. En in Thuis speelde een gekleurde acteur mee, de genaamde Mo. De makers daarvan geloven wellicht dat ze de bakens verzet hebben. Wat ze juist hebben verzet, weet ik niet, maar niet de bakens.

Uit uw grafrede voor Rinus Ferdinandusse begrijp ik dat er op de redactie stevig werd ingenomen. Hebt u weleens heimwee naar die tijd?

Piryns:Vrij Nederland dreef op alcohol en op nicotine – Knack vroeger trouwens ook, hoor. (lacht) Bij de redactievergaderingen bij Vrij Nederland zag je geen hand voor ogen. We paften bij het leven. Het nabijgelegen café De Engelbewaarder gold als het bijkantoor van de redactie. Zoals ik op de uitvaart van Rinus zei: ‘‘s Avonds wankelden we kaarsrecht naar huis.’ Het was een vorm van bijgeloof: veertig jaar lang dacht ik dat ik geen letter kon tikken zonder sigaret, en dus rookte ik als een waanzinnige. Je was geen journalist als je niet rookte of dronk.

Is het vandaag beter?

Piryns: Het is vandaag ongetwijfeld gezonder. Maar de beste ideeën kwamen altijd tot stand in het café. Rust, reinheid en regelmaat: het zijn drie kardinale deugden, maar het waren niet de onze.

Ferdinandusse is toch maar mooi negentig geworden.

Piryns: En Remco Campert zelfs 92. De wetenschap staat voor een raadsel. Je moet welhaast concluderen dat het leven een Russische roulette is.

Uw boezemvriend Herman de Coninck had het verkeerde nummertje getrokken.

Piryns: Herman stierf op zijn 53e. Fotograaf Patrick De Spiegelaere werd amper 44. En Rinus werd dus 90. Een causaal verband tussen hun dood en hun levensstijl is er niet. Welja, God straft. Maar Hij straft niet altijd onmiddellijk.

Piet Piryns

– 1948: geboren in Gent

– 1969-1971: presentator en tekstschrijver bij BRT-radio

– 1971-1973 en 1975-1977: redacteur van Humo

– 1973-1975 en 1977-1989: redacteur van Vrij Nederland

– 1984-1997: medeoprichter en redacteur van het Nieuw Wereldtijdschrift

– 1989-1992: (plaatsvervangend) hoofdredacteur van De Morgen

– 1993-2012: redacteur van Knack

– Sinds 1984: presentator van de jaarlijkse Nacht van de Poëzie in Nederland

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content