François Levrau

‘Klagen is de eerste trede naar morele vooruitgang’

François Levrau Dr. Sociale Wetenschappen, verbonden aan Centrum Pieter Gillis (UAntwerpen)

François Levrau reageert op een opiniestuk van Veerle Wouters en Hendrik Vuye dat ‘de moraliserende klaagindustrie’ viseert. Hij houdt een pleidooi voor de klacht die bij gratie van de dialoog kan gehoor vinden. Wie zich superieur waant, die snoert klagers de mond en bemoeilijkt de dialoog – nochtans een zeldzaam instrument om mensen geweldloos aan elkaar te binden.

Kamerleden Veerle Wouters en Hendrik Vuye geven aan dat het debat over neutraliteit en diversiteit wordt geüsurpeerd door de vraag naar de plaats van de islam. Niemand zal ontkennen dat de multiculturele samenleving thans inderdaad lijkt te worden verengd tot ‘the Muslim question’. Het islamvraagstuk mag uiteraard niet verdonkeremanen dat er nog andere groepen, identiteiten en problemen zijn die ook aandacht verdienen. Maar, wie zegt dat het om een of/of-verhaal zou moeten gaan? Moslims moeten niet de mond gesnoerd worden omdat er ook nog andere problemen zouden zijn. Iedereen heeft immers het recht om (blijvend) claims te agenderen, ook als dat in de ogen van sommigen misschien lastig, vervelend of vermoeiend zou zijn. Het mag bovendien ook niet gaan om een trade-off waarbij de aandacht en tijd die wordt geïnvesteerd in klacht x zou betekenen dat klacht y niet/minder wordt gehoord.

‘Klagen is de eerste trede naar morele vooruitgang’

Of het islamvraagstuk nu al dan niet andere discussies overschaduwt of bemoeilijkt, laat ik voor wat het is. Waar ik wel wil op wijzen is dat door (identiteits)discussies te herleiden tot een aantal a priori criteria (zoals etniciteit, religie en gender) mensen tot die categorieën lijken te worden verengd, waardoor de kans niet gering is dat mensen zich van de weeromstuit via die categorieën zullen ‘outen’. Wie beleidsaandacht vraagt om een ander ‘zijnsaspect’, die weet immers op voorhand dat zijn klacht weinig gehoor zal krijgen omdat die zich nu eenmaal aan gene zijde van de beleidsmatige ontvankelijkheid bevindt. Dat maakt dat er een identitaire self-fulfilling prophecy in het geding is die weinig recht doet aan de complexiteit van het mens-zijn.

Voorbij de hiërarchie

Nu de multiculturele samenleving echter in toenemende mate als ‘superdivers’ wordt gekwalificeerd, zou men ook een veeleer horizontaal discours/beleid over identiteit en diversiteit kunnen voeren, waarbij alle identiteitsclaims op voet van gelijkheid worden behandeld en niet langer volgens een bepaald stramien waarbij de meerderheidsgroep een vanzelfsprekend hiërarchisch hoger ingesteld ijkpunt is en waarbij het bovendien de religieuze claims zijn die de primus inter pares uitmaken. Ik kan me echter voorstellen dat dit bij Wouters & Vuye niet in goede aarde zal vallen omdat zij niet zelden net vanuit de prioriteitslogica van een vanzelfsprekende meerderheid lijken te denken.

Maar, waaraan zij te gemakkelijk voorbij gaan, is dat de historische en sociologische ad hoc voorrang van de meerderheid, geen normatieve voorrang veronderstelt. Soortgelijke discussies worden overigens ook in Quebec gevoerd. Interculturalisten – anders dan wat de term in Europa suggereert – insisteren daar vooral op het feit dat de meerderheid over een aantal conservatieve rechten beschikt die omzeggens als troefkaarten kunnen worden ingezet om minder/geen gehoor te geven aan bepaalde claims van minderheden.

‘Al te snel en op een nogal rabiate wijze tradities doorbreken, heeft niet zelden een omgekeerd effect waarbij groepen zich op zichzelf terugplooien en zich tegen elkaar afzetten.’

Ik geloof echter niet in een soort morele superioriteit van de meerderheidsgroep die zomaar zou kunnen worden afgeleid uit de historische en sociologische ad hoc prioriteit (‘Eigen volk/cultuur eerst!’). Eerder dan dat denk ik dat de claims van de meerderheidsgroep inderdaad ernstig moeten worden genomen, zoals ook (en dus in vergelijkbare wijze) de claims van de minderheidsgroepen moeten worden verdisconteerd. De samenleving is nu eenmaal onvermijdelijk diepgaand gekleurd volgens de kleurpatronen van de meerderheidsgroep. Het is daarom een belangrijke vraag hoe die patronen kunnen worden aangevuld, zodat het palet voldoende tot de verbeelding spreekt van elke inwoner.

Zo denk ik (in contrast met Wouters & Vuye) niet dat rechters en politieagenten (binnen bepaalde marges uiteraard) persé neutraal gekleed moeten zijn, maar ik wil wel rekening houden met het feit dat er in Vlaanderen thans een sterke traditie is die specifiek voor rechters en politieagenten een bepaald uniform oplegt. Het neutrale uniform kan echter niet tot in de spreekwoordelijke eeuwigheid door de meerderheidsgroep opgeëist worden als de enige correcte interpretatie van het neutraliteitsbegrip. Als de superdiversi-’tijd’ zich doorzet, dan denk ik dat het uniform vanzelf zal veranderen als het gevolg van een organisch en dialogisch proces waarbij mensen zich allengs hebben aangepast aan de superdiverse realiteit.

De meerderheidsgroep zal dan overigens ook zelf een minderheidsgroep geworden zijn. Al te snel en op een nogal rabiate wijze tradities doorbreken, heeft niet zelden een omgekeerd effect waarbij groepen zich op zichzelf terugplooien en zich tegen elkaar afzetten. De dialoog en de ‘klaagcultuur’ die er niet zelden de aanleiding voor is, houdt echter de waakvlam brandend en is het middel bij gratie waarvan mogelijkheden kunnen worden gezocht om een aantal gevoeligheden te thematiseren en aanpassingen op redelijke wijze door te voeren. Via de dialoog kunnen bovendien net die zaken oprijzen waar de meerderheidsgroep – precies omdat het de meerderheidsgroep is – nauwelijks oog voor heeft.

De dialoog verdraagt geen superioriteitspositie

Het heeft toch wel wat van de pot en de ketel… Wouters & Vuye klagen de moraliserende klaagindustrie aan die vooral door moslims (of bij gratie van de islam) in stand lijkt te worden gehouden, maar eigenlijk doen ze net hetzelfde door steeds vanuit een (veronderstelde superieure) logica van de meerderheidspositie te denken – in de trant van moslims hebben toch een woning, een baan en een school voor kinderen, dus waarover klagen ze eigenlijk nog?! Daarmee bemoeilijken ze net het debat over de plaats van de religie in de maatschappij – nochtans zijn Wouters & Vuye vragende partij voor een dergelijk debat. De dialoog verdraagt echter geen superioriteitspositie. Het lijkt me dat ook Ignaas Devisch in zijn opiniestuk daarop wijst door zich openlijk af te vragen waarom toch die hoofddoek keer op keer wordt geproblematiseerd en niet wordt aanvaard als een element van de huidige samenleving. Wouters & Vuye merken terecht op dat de grofgebekte taal van Filip De Winter (en ik denk dat we wat dat betreft zo stilaan ook Theo Francken mogen vermelden) een debat onmogelijk maakt. Maar, wie zoals Wouters & Vuye, de klager als een soort obstinate onruststoker kwalificeert, die neemt zijn gesprekspartner onvoldoende ernstig en problematiseert daarmee, vanuit een soort vanzelfsprekende morele superioriteit, ook meteen de dialoog op zich – nochtans een zeldzaam middel dat mensen geweldloos aan elkaar verbindt. Door de dialoog krijgen mensen in het beste geval zicht op een consensus, maar minstens (en daarover gaat het) krijgen mensen ook de mogelijkheid hun klacht te formuleren.

Wat mensen van de meerderheidsgroep en de minderheidsgroepen met elkaar gemeen hebben, is dat ze beide goed kunnen klagen. Daar is niks fout mee, wel integendeel. Klagen is de eerste stap naar morele vooruitgang. De klacht ernstig nemen is de tweede stap. Vuye & Wouters hebben de eerste trede genomen, nu nog de tweede. We kunnen nu eenmaal niet zonder de dialoog. Of, om met Samuel Beckett te spreken, ‘What is there to keep me here? … The dialogue.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content