Waarom het leven nog véél duurder is geworden dan u denkt

© Getty
Ewald Pironet

Volgens de officiële cijfers werd het leven in vergelijking met een jaar geleden slechts 0,36 procent duurder. De realiteit is anders: het leven werd véél duurder. En dat heeft verstrekkende gevolgen voor de economie en uw portemonnee.

Eerst even het officiële cijfer dat het Belgische statistiekbureau Statbel begin deze week bekendmaakte: in oktober bedroeg de inflatie 0,36 procent. Dat wil zeggen dat het leven vorige maand 0,36 procent duurder was dan een jaar eerder. Als de korf van goederen en diensten die een gemiddeld gezin in ons land verbruikt een jaar geleden 100 euro kostte, dan kost ze nu 100,36 euro. Dat klinkt mooi, alsof er een eind is gekomen aan de hoge inflatiecijfers van de de voorbije tijd.

Maar als we het inflatiecijfer van naderbij bekijken, komt er een heel andere werkelijkheid naar boven. Want wat als we de energieprijzen niet meerekenen? Economen spreken dan van de kerninflatie en die bedroeg vorige maand in ons land 6,55 procent. Voeding, inclusief alcoholische dranken, is nu zelfs 9 procent duurder dan in oktober 2022. Met andere woorden: voor een winkelkarretje vol voeding en drank dat u een jaar geleden 100 euro kostte, moet u nu 109 euro betalen.

Het officiële inflatiecijfer van 0,36 procent komt dus vooral tot stand door de forse daling van de energieprijzen. En daarbij hoort een cruciale opmerking: bij het berekenen van de inflatie wordt steeds gekeken naar de nieuwe energiecontracten. Maar dat trekt het inflatiecijfer scheef, omdat de meeste gezinnen een vast energiecontract hebben. Die scheeftrekking valt vooral op als de energieprijzen snel stijgen (zoals vorig jaar het geval was) of fors dalen (zoals nu het geval was).

Lagere energiefactuur

Laten we even terugkeren naar vorig jaar om een en ander duidelijk te maken. De energieprijzen stegen vorig jaar zeer fors op de wereldmarkt, vooral nadat Rusland in februari 2022 Oekraïne binnengevallen was. Decennialang lag de gasprijs vrij stabiel op een laag niveau tussen 15 en 25 euro per megawattuur, maar in 2022 ging de gasprijs maal tien, met een piek tot 350 euro per megawattuur.

We kregen toen vaak te horen dat de energiefactuur voor de gezinnen ook fors steeg. De werkelijkheid was anders, vooral omdat heel wat gezinnen een vast energiecontract hadden en dus niet werden getroffen door de hogere energieprijzen op de internationale markten. Dat bleek ook uit een studie onder leiding van Gert Peersman (UGent), die in maart van dit jaar verscheen.

De conclusie van de studie is duidelijk: ‘Volgens officiële statistieken was de energiefactuur (na overheidssteun) voor het “crisisjaar” 2022 gemiddeld 81 procent duurder dan in basisjaar 2018. Echter, dit staat in schril contrast met de realiteit. Banktransactiegegevens van 930.000 gezinnen tonen aan dat de energiefactuur van een gemiddeld gezin in de praktijk slechts 17 procent duurder was. Voor een mediaangezin (de helft betaalt meer, de helft minder) was het slechts 1 procent duurder. Bijna de helft van de gezinnen (47 procent) betaalde in 2022 zelfs minder voor energie dan in 2021.’

De onderzoekers voegen er wel aan toe: ‘Dat betekent niet dat niemand zwaar getroffen werd: ongeveer 5 procent van de gezinnen betaalde op jaarbasis minstens 1500 euro meer dan in 2021, sommigen zelfs 3000 tot 4000 euro meer. Niettemin waren die extreme stijgingen uitzonderingen en niet de regel.’ Maar toch: bijna de helft van de gezinnen betaalde in 2022 minder voor energie dan in 2021, een vaststelling die ingaat tegen de heersende opinie.

De Gentse economen verwijzen naar drie effecten in verband met de energiefacturen om dat te verklaren: ‘De officiële statistieken houden alleen rekening met de tarieven van nieuwe (vaste of variabele) energiecontracten, terwijl een meerderheid van de gezinnen een contract had (heeft) met een vast tarief dat dateert van voor de crisis. Ook gaan de officiële cijfers uit van verbruiksvolumes van voor de coronapandemie, terwijl het verbruik in praktijk is gedaald. Ten slotte is er een verschil omdat bepaalde vormen van overheidssteun in de statistieken worden uitgespreid over de tijd, terwijl gezinnen er in werkelijkheid al ten volle van hebben kunnen genieten.’

Meer gespaard

Als gevolg van die meetfout werd volgens de Gentse studie de inflatie in 2022 met pakweg 4 procent overschat. Dat is in ons land belangrijk, omdat we de automatische loonindexering kennen. Volgens de officiële cijfers hadden we vorig jaar een inflatie van 11 procent. Door de automatische loonindexering werden lonen en uitkeringen ook met ongeveer zoveel procent opgetrokken. Maar daarbij werd de inflatie met pakweg 4 procent overschat. Dus, schrijven de Gentse onderzoekers, ‘zijn de lonen en uitkeringen hierdoor veel meer gestegen dan het daadwerkelijke koopkrachtverlies’.

Dat wordt ook geïllustreerd door een ander opmerkelijk fenomeen, dat Knack in september als eerste uitbracht: gezinnen spaarden 5 miljard euro meer dan in de vorige jaren. Het beschikbare inkomen was dankzij de automatische loonindexering met pakweg 10 procent fors gestegen, maar de uitgaven van de meeste gezinnen stegen minder sterk en dus kon een belangrijk deel van de loonsverhoging worden gespaard. Van elke 100 euro extra beschikbaar inkomen werd begin dit jaar 75 euro gespaard, zo bleek uit cijfers van de Nationale Bank.

Duurdere voeding

Nu zitten we in de omgekeerde situatie: we kennen een forse daling van de energieprijzen. Volgens de inflatiecijfers was elektriciteit in oktober meer dan 50 procent goedkoper dan een jaar geleden, en aardgas zelfs 73 procent. Opnieuw, de meeste mensen met een vast energiecontract merken van die forse daling niets. Maar ze merken wel dat de rest, bijvoorbeeld voeding, nog altijd duurder wordt. Vooral de prijs van oliën, vis, zuivelproducten, brood en granen en vlees steeg het afgelopen jaar sterk, rond de 10 procent.

Omdat het officiële inflatiecijfer ook nu weer te sterk rekening houdt met de energieprijzen, wijkt het officiële inflatiecijfer opnieuw sterk af van het werkelijke cijfer. Peersman zegt dat die afwijking ‘makkelijk 4 procentpunt of meer kan bedragen’. Dat wil zeggen dat de werkelijke inflatie vorige maand niet 0,36 procent bedroeg, maar meer dan 4 procent en misschien zelfs 5 procent.

Ook dat heeft weer gevolgen voor de automatische loonindexering. Want de officiële inflatie is laag, met als gevolg dat de lonen en uitkeringen ook niet zo sterk zullen stijgen (of dat de lonen van de ambtenaren en uitkeringen zoals werkloosheidsuitkeringen en pensioenen later zullen stijgen omdat de spilindex later wordt overschreden).

Gevolgen automatische loonindexering

Samengevat: vorig jaar werd de inflatie overschat, vandaag onderschat. U zou kunnen denken dat dat niet zo erg is. Want aan het eind van de rit compenseert het ene het andere wel: wat vorig jaar te veel werd gerekend, wordt nu te weinig gerekend. Maar er zijn wel belangrijke consequenties, vooral door de automatische loonindexering, waardoor de lonen vorig jaar al fors werden opgetrokken, zoals gezegd méér dan de werkelijke inflatie.

Dat heeft een hele reeks gevolgen. Door de te hoge loonindexering werd de koopkracht overdreven verhoogd. Dat is goed voor de groei van de economie, die nu ook iets hoger ligt dan verwacht. Maar extra koopkracht stuwt wel de inflatie, drijft de prijzen omhoog, terwijl de inflatie al te hoog is en de Europese Centrale Bank die met hoge rentetarieven probeert te drukken. Door de te hoge loonindexering rekken we het inflatieprobleem in ons land.

Bovendien treft dit alles vooral gezinnen met een lager inkomen. Vorig jaar, omdat zij een veel groter deel van hun inkomen moeten besteden aan energie en voeding en ze dus harder getroffen werden door de hoge inflatie. En dit jaar, omdat de inflatie hoger is dan het officiële cijfer, en ze dus meer moeten uitgeven bijvoorbeeld aan voeding, terwijl hun lonen navenant niet stijgen. Zij hebben te maken met koopkrachtverlies.

De hogere inkomens varen dan weer wel bij de automatische loonindexering. Hun lonen zijn te veel gestegen en zij hebben heel wat kunnen sparen. Grootste slachtoffers zijn de bedrijven en overheden die de stijgende loonkosten moeten verteren. En de mensen die hun job verliezen door de hoge loonkosten.

Want dat is een derde belangrijk gevolg: de loonkosten van Belgische bedrijven stijgen sneller dan die van hun concurrenten in de buurlanden. Tegenover het referentiejaar 1996 zijn de Belgische loonkosten 1,7 procent sneller gestegen dan die in Nederland, Duitsland en Frankrijk, zegt de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB), een adviesorgaan van de vakbonden en werkgevers.

Geldillusie

Tot slot kan door de huidige onderschatting van de inflatie het idee ontstaan dat de hoge inflatie achter de rug is. Dat is dus niet zo. En hoge inflatie is geen goed nieuws voor iedereen met een spaarpotje. Als de inflatie in werkelijkheid boven de 4 procent ligt, moet het rendement op uw spaargeld ook meer dan 4 procent bedragen, opdat uw spaargeld niet zou wegsmelten. Met wat zoekwerk is het vandaag mogelijk om op een spaarrekening 2,8 procent totale rente te krijgen, evenveel als het nettorendement van de staatsbon die zo’n succes kende. In beide gevallen hebt u in werkelijkheid méér dan 1 procent verlies.

Ook op dat vlak strooit een onderschatte inflatie zand in de ogen. Het is altijd al moeilijk om niet in de val te trappen van de geldillusie: mensen denken dat ze rijker worden omdat ze alleen naar de rente kijken, maar ze vergeten de inflatie. Als het inflatiecijfer te laag wordt ingeschat, is het helemaal moeilijk om niet in die val te trappen.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content